Blok 3 Week 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn de lichamelijke afwijkingen die je kunt zien op de 13 weken echo

A

Open schedel, Open rug, Ernstige afwijkingen aan de hersenen, Breuk of groot gat in de buikwand, Ernstige misvormingen aan het gezicht, Hartafwijkingen, Afwijkingen aan armen of benen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschil ontwikkelingsduur en zwangerschapsduur

A

moment van bevruchting: vanaf laatste menstruatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de soorten cellen van de blastocyst

A

Trofoblast -> buitenste cellen; embryoblast-> binnenste cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tot wat kan het embryoblast differentiëren

A

Epiblast-> ectoterm; hypoblast-> endoterm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Endometrium

A

baarmoederslijmvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 4 stadia van de eerste week van de embryoblast

A

morula- late morula (pluripotent) -b blastocyst- late blastocyst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 holtes in week 2

A

Dooierzak -> vanuit de hypoblast, vroege bron van voedingsstoffen - chorion-> boven epiblast en wordt placenta (verdwijnt snel)- amnion -> uit trofoblast en omringt embryo met vruchtwater. Amnionholte-epiblast-hypoblast-dooierzak-chorionholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg de gastrulatie uit

A

Voorafgaand ontstaat de primitiefstreek-> epiblastcellen delen en kruipen naar binnen, hierdoor ontstaat een 3 laag: mesoderm, epi-meso-endo term (caudaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat worden het ecto meso en endo term

A

ectoterm: de huid, zenuwstelsel en zintuigen. Meso: skelet, spieren, dermatomen, urogenitaal- stelsel, bindweefsel rond organen, hart en vaten. Endo: binnenbekleding, maagdarm-stelsel, longen, blaas, urethra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn het buccofaryngeale membraan en clocale membraan

A

overgang mond-keel en wordt anus, beide zijn 2 cellig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Neurulatie

A

De neurale plaat (uit epiblast) in het midden vouwt naar binnen wat een buis vormt, daaruit onstaat het perifere zenuwstelsel en verder melanocyten, beenderen en bindweefsel van aangezicht en schedel (craniaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat als de neurale buis aan de craniale en caudale zijde niet goed sluit

A

anencefalie en spina bifida

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

situs inversus

A

Organen gespiegeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

omfalocele

A

darmen buiten de buikwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

somieten:

A

kleine bolletjes die in de 4e week ontstaan waar wervels skeletspieren en huid uit ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Krommingsproces

A

aan de kant waar de hersenen komen groeit het embryo erg snel→ primitieve darm wordt gevormd en ook de buik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Links-rechts assymetrie ontstaat door

A

links-genen worden wel of niet aangezet, al in de 3e week

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is er 5-6 dagen na de bevruchting

A

innesteling waarbij syncytiotrofoblast (bloed-placenta barriére) wordt gevormd uit de trofoblast, overige trofoblast cellen worden de cytotrofoblast-> verdwijnt bij verdere zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

embryonale-inductie

A

weefsels en structuren communiceren met elkaar en sturen elkaars ontwikkeling via hormoonachtige signaal moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Lacune

A

holtes in placenta voor doorstroming van zuurstof en voedingsstoffen van moeder naar kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Verschil zwangerschapsduur en ontwikkelingsduur

A

Rekenen vanaf laatste menstruatie, rekenen vanaf de bevruchting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Embryonale bouwplan

A

stadium waarin alle organen en lichaamsdelen ongeveer zijn aangelegd en op de goede plek liggen→ carnegy stadium 13/14-> week 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

mesonefros

A

voorlopen van nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

noctochord

A

primitief skelet→ zit recht boven de primitiefstreek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Craniorachischisis

A

groot deel van neurale buis sluit niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Anencephaly

A

deel van de neurale buis bij de hersenen sluit niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

allantois

A

worstvormig waar ze blaas uit zal ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat gebeurt er tijdens het krommingsproces met het endoderm

A

transformeert tot een buis→ primitieve darm, de middendarm blijft verbonden met de dooierzak, uit de primitieve voordarm ontstaan meerdere uitstulpingen waar onder andere de longen uit ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat wordt het septum transversum

A

diafragma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke 4 soorten mesoderm zijn er en wat worden ze

A

Paraxiaal-> somieten .Lateraal-> weefsel rond inwendige organen .Intermediair-> mesonefros. Uit het cardiogene mesoderm ontstaat het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

stomodeum

A

toekomstige mondholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

In welke 3 delen splitsen somieten

A

sclerotoom (wervels), mytoom (ribben), dermatoom (sternum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Spina bifida en welke 2 soorten en hoe preventie

A

aantal wervels niet goed ontwikkeld waardoor er en bel met vocht op de rug ontstaat, gevolg van niet goed sluiten van de neurale buis. Je hebt occulta-> bedekking met huid en aperta-> huid open (MMC), foliumzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Gevolgen spina bifida

A

Zwakke kracht in benen, werking darmen en blaas enz verminderd, waterhoofd (Hydrocephalus) (drain nodig), Chiari II malformatie (verminderde werking cerebellum), Tethered Spinal Cord (ruggenmerg vast), klompvoeten, scoliose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

waaruit bestaat het ruggenmerg

A

12- nek, 7 borst, 5- staart en een sacrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke 2 soorten axonen zijn er

A

afferente (aanvoerend), en efferente (afvoerend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

3 verschillen tussen CZS en PZS

A
  1. myeline schede wordt in CZS geproduceerd door oligodendrocyten en in PZS door schwann-cellen. 2. CZS onstaat uit de neurale buis en PZS uit de neurale lijst. 3. CZS wordt beschermd door bloedhersenbarriére,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke verschillende soorten cellen zijn er in het zenuwstelsel

A

gliacellen (steuncellen), astrocyten (ondersteunen neuronen), oligodendrocyten, microglia (macrofaag-achtig)

36
Q

Uit welke 5 delen bestaan de hersenen

A

Telencephalon, diencephalon, mesencephalon, metencephalon, myelencephalon (in die volgorde van boven naar beneden)

37
Q

2 soorten neuronen anatomische gezien

A

Projectieneuronen-> lang axon en gaan naar andere hersen gebieden, Interneuronen-> kort axon

38
Q

Wat zijn de 4 delen van het ventrikelsysteem

A

lateraal, 3, aquaduct, 4 (in deze volgorde van boven naar beneden)

39
Q

Telencephalon

A

bestaat uit 6-lagige cortex: met hippocampus en in de witte stof liggen veel axonen, de linker en rechter cortices worden verbonden via het corpus callosum (hersenbalk), naast de cortex bestaat het uit de amygdale (emotie, ligt meer naar onder) en basale ganglia (motoriek) waarin de capsula interna is, laterale ventrikel, eerste zenuw: de nervus olfactorius (sensore functie)

40
Q

Waaruit bestaat het PZS

A

spinale zenuwen, craniale zenuwen, zenuwknopen
(ganglia) en het zenuwstelsel van de darmen.
Het PZS verzorgt de input en de output van het CZS

41
Q

Diencephalon

A

midden in de hersenen en bestaat uit de thalamus (doorgeef station voor signalen) en hypothalamus (ventraal), achter de thalamus zit de epifyse (hormoon melatonine), de 2e hersenzenuw: nervus opticus betreedt de hersenen bij het diencephalon en gaat via het chaisme opticus verder als tractus opticus, ook 3e ventrikel

42
Q

Waaruit bestaat de hersenstam

A

mesenchephalon (wordt gevormd door 4 uitbollingen de colliculi inferior en superior), pons, myelencephalon

43
Q

Wat is de penduculi cerebri

A

Boven het pons, belangrijke afdalende vezelbaan

44
Q

Wat is de piramidebaan

A

Penduculi dat verder gaat, cortico spinale motorische systeem, grotendeels kruist bij de overgang van het myelencephalon naar het ruggenmerg

45
Q

Wat zijn de n5, n7 en n10

A

n5 = n. trigeminus = sensibel (somato sensibiliteit hoofd) + motorisch (kauwspieren)
n7 = n. facialis = sensibel + parasymp + motorisch (aangezichtsspieren)
n10 = nervus vagus = sensibel + motorisch + parasympatisch

46
Q

Cerebellum

A

kleine hersenen, belangrijk voor coördinatie en motoriek, bestaat uit de vermis (middenstuk) en hemisferen (zijkant) en tonsillen (naar onderen gezakt), het is verbonden met de hersenstam door de penducule cerebellaris

47
Q

canalis vertebralis

A

kanaal van het wervelkolom: ruggenmerg met spinale zenuwen (met ventrale wortel (radix ventalis) en dorsale wortel (radix dorsalis) en een spinaal ganglion. De spinale ganglia liggen in de openingen tussen de wervels: foramina intervertebralis.

48
Q

Waarom kan er een lumbale punctie zijn vanaf L2

A

Dan is er geen ruggenmerg meer

49
Q

Dermatoom

A

huidgebied dat door een spinale zenuw wordt geïnnerveerd

50
Q

Dorsale hoor en wortel

A

sensorisch

51
Q

Ventrale hoorn en wortel

52
Q

Interneuron

A

Schakelcel in de intermedaire zone tussen dorsaal en ventraal in

53
Q

Cauda equina

A

Bundel zenuwwortels onder L1/L2, belangrijk voor innervatie van onderste ledematen, wordt ook de lumbale punctie gezet

54
Q

Zijhoorn

A

Alleen aanwezig in de thoracale en bovenste lumbale segmenten van het ruggenmerg.
Bevat de cellichamen van preganglionaire sympathische neuronen. Deze neuronen maken deel uit van het autonome zenuwstelsel

55
Q

2 belangrijke opstijgende systemen voor de aanvoer van somato-sensibele informatie naar de hersenschors

A
  1. dorsale kolom voor gnostische sensibiliteit (fijne tast) aangevoerd door gemyeliniseerde perifere axonen, kruist in het verlengde merg
  2. Anterolatere systeem voor vitale sensibiliteit (pijn en temperatuur), niet gemyeliniseerd en dun, kruist meteen in het ruggenmerg. Somato-sensibiliteit van links gaat dus naar de rechter cortex, en andersom
56
Q

Door wat worden de hersenen en ruggenmerg beschermd

A

Schedel, wervelkanaal, liquor (cerebrospinale vloeistof), hersenvliezen

57
Q

Wat zijn de 3 lagen van de hersenvliezen

A

De dura mater (hard hersenvlies)
De arachnoidea (spinnenwebvlies)
De pia mater (zacht hersenvlies) (van buiten naar binnen)

58
Q

Alles over het liquor

A

productie door plexus choroideus, afvoer plaats vanuit het 4e ventrikel naar de subarachnoidale ruimte, Vanuit deze ruimte wordt liquor afgevoerd via gespecialiseerde structuren, de granulationes arachnoidales, die uitstulpingen zijn van de arachnoidea en zich bevinden in de sinus sagittalis

59
Q

In de schedelholte vormt de dura ook een soort tussenschorten om de schedelholte in comparitmenten te verdelen

A
  • De falx cerebri: Dit ligt in het sagittale vlak tussen beide hemisferen en boven het corpus callosum
  • Het tentorium cerebelli: Dit is gelegen tussen de cortex en het cerebellum. Het tentorium verdeeld de
    schedelholte in een infratentorieel en supratentorieel deel.
60
Q

Wat ontstaat uit somieten

A

myotomen en dermatomen met zenuwen-> per somiet is er 1 spinale zenuw bundel

61
Q

Myotoom

A

Het spiergebied dat bediend wordt door een zenuw, veel minder duidelijk somatotpotisch georganiseerd

62
Q

Waardoor zijn myotomen minder duidelijk georganiseerd en wat is het gevolg

A
  1. individuele spieren worden samengesteld uit meerdere myotomen
  2. ontwikkeling van bi en polyarticulaire spieren
  3. verschuiving van spierbuiken naar proximaal tov dermatomen. gevolg: iedere spier wordt vanuit meerdere ruggenmergsegmenten geïnnerveerd, relatie tussen dermatomen en myotomen vervaagd
63
Q

Plexus

A

de plek waar zenuwen worden samengegroeid door ruimtegebrek en daar door ontwikkelen→ zenuwbundel, zenuwen zitten op meerdere plekken aan elkaar waardoor meerdere zenuwen dus uit andere ruggenmergsegmenten komen

64
Q

verschil sensibel en sensorisch

A

Bij sensibele banen betreft het gevoelens vanuit het lichaam, bijvoorbeeld pijn- en drukgevoel en bij sensorische betreft het banen vanuit de zintuigen, bijvoorbeeld oog en oor.

65
Q

Musculoskeletaal systeem

A

complex geheel van beenderen, gewrichten, spieren, pezen, ligamenten, zenuwen en bloedvaten in het lichaam. Geinnerveerd door de zenuwbundels uit de ventrale rami

66
Q

Verschil parasympatisch en sympatische zenuwstelsel

A

para-> rust

67
Q

enterisch zenuwstelsel

A

zelfstandig darmzenuwstelsel

68
Q

spinale ganglia

A

kleine clusters van zenuwcellichamen die zich bevinden in de dorsale (achterste) wortels van de spinale zenuwen, net buiten het ruggenmerg. Organen worden geïnerveerd door sensible neuronen in de spinale ganglia,

69
Q

Sensibele autonome informatie

A

verwijst naar de informatie die het lichaam ontvangt en doorgeeft met betrekking tot automatische, onbewuste lichaamsfuncties, zoals hartslag, bloeddruk, spijsvertering en ademhaling.

70
Q

Het sympatische en parasympatische zenuwstelsel innerveren gladde spieren, hart en klieren, innervatie van het doelorgaan gebeurt in 2 stappen

A
  1. Pre-ganglionaire motorische neuronen in hersenstam of ruggenmerg die projecteren naar neuronen in perifere ganglia→ axonen zijn gemyeliniseerd
  2. Post-ganglionaire neuronen die projecteren naar het doelorgaan→ exonen niet-gemyeliniseerd
71
Q

Belangrijkste kenmerken voor de liging van zenuwcellen van het sympatische en parasympatische zenuwstelsel:

A
  1. Bij het sympathische systeem: pre-ganglionaire neuronen liggen in de zijhoorn van het thoracale ruggenmerg, post-ganglionaire neuronen liggen in de sympatische ganglia vlakbij de wervelkolom, de meeste sympatische ganglia liggen naast de wervelkolom in de sympatische grensstreng
  2. Bij het parasympatische systeem: pre-ganglionaire in de hersenstam en sacrale ruggenmerg, pre-ganglionaire neuronen zitten ook veel in de motorische kern van de nervus vagus, post-ganglionaire neuronen zitten in kleine ganglia bij het doel orgaan
72
Q

Hoe sturen sacrale parasympatische zenuwcellen de endeldarm, geslachtsorganen en blaas aan

A
  1. Darmen: parasympatische innervatie reguleert peristaltiek en ontspanning wat belangrijk is voor controle van de stoelgang
  2. Geslachtsorganen: erectie van penis en verhoogde bloedtoevoer naar clitoris en vaginale zwelling wordt geregeld door parasympatische innervatie
  3. Blaas: contractie van blaaswand en ontspanning wat urineren mogelijk maakt wordt geregeld door parasympatische innervatie
73
Q

Welk systeem wordt actief bij een lege blaas en bij een blaas die wordt geleegd

A

sympatisch-> bij leging wordt deze afgeremd waardoor de detrusorspier samen trekt en plas naar buiten kan

74
Q

Wat is de mictiereflex

A

plasgevoel

75
Q

Cytodifferentiatie

A

pluripotente cellen komen tot expressie

76
Q

morfogenesis

A

cellen migreren, condenseren, veranderen van vorm

77
Q

Apicale ectodermale richel

A

gevormd door ectoderm aan de distale rand, zorgt dat het aangrenzende mesenchym ongedifferentieerde en snel proliferende cellen blijven

78
Q

competentie

A

vermogen om te reageren op inductie signaal→ ectodermale-mesenchymale interacties

79
Q

In welke 3 competenties verloopt een ledemaat bij de ontwikkeling

A

stylopod, zeugopod, autopod (van proximaal tot distaal)

80
Q

enchondrale beenvorming

A

vorming van beenweefsel via kraakbeen

81
Q

desmale verbening

A

mesenchymale stamcellen differentiëren naar osteoblasten

82
Q

Junctura ossea

A

beenweefsel

83
Q

Junctura fibrosa

A

bindweefsel

84
Q

Junctura cartilaginea

A

vezelig kraakbeen

85
Q

Junctura synovialis

A

hyalien kraakbeen (meest bewegenlijke)

86
Q

synoviale gewrichten

A

beweegbare verbindingen tussen 2 beenstukken die aan het uiteinde bedekt zijn met hyalien kraakbeen

87
Q

2 lagen waaruit het gewrichtskapsel bestaat

A

binnenste membrana synovialis met plooien en de buitenste membrana fibrose

88
Q

synovia

A

wetenschappelijke naam van gewrichtsvloeistof

89
Q

benoem de 4 soorten gewrichten en waar ze zitten

A
  • Scharniergewrichten: in de knieën, ellebogen en vingers
  • Rolgewricht: tussen de ellepijp en het spaakbeen
  • Zadelgewricht: aan de basis van de duimen
  • Kogelgewrichten: voor de beweging van de heup en de schouder
90
Q

Wervels leren!

A

Anatomie hart en grote vaten