Aantekeningen tentamens Flashcards

1
Q

Wat is geen directe functie van een septum intermusculare?
a bedekking van neuro-vasculaire structuren
b krachtoverdracht
c scheiding tussen compartimenten
d verankering van spieren

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De nervus radialis vertakt in een oppervlakkige en diepe zenuw. De diepe tak van de
nervus radialis loopt tussen een oppervlakkig en dieper gelegen deel van één en
dezelfde spier.
Welke spier is dit?

A

m. supinator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bottumoren of op tumor lijkende afwijkingen zijn voorbeelden van botlaesies. Deze
worden radiologisch beoordeeld op bepaalde kenmerken.
Enkele van deze kenmerken zijn de volgende:
1 Codmanse driehoek
2 endostale scalloping
3 geografische begrenzing
Welke van deze kenmerken past of welke passen het beste bij een biologisch
actieve botlaesie?
a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 1 en 3
f alleen 2 en 3
g 1, 2 en 3

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een verhoogd urinezuurgehalte kan behandeld worden met bepaalde groepen
medicijnen. Noem drie groepen medicijnen.

A

xanthine-oxidase remmers
uricosuricum
uricases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Twee beweringen over artrose zijn:
1 Radiologische kenmerken komen voor bij het merendeel van de bevolking ouder dan 70 jaar.
2 Verhoogde synthese van matrix-metalloproteïnasen leidt tot vorming van een mechanisch inferieure kraakbeenmatrix.
Welk bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In het artikel ‘The history of medicine as the history of pain’ stelt Joanna Bourke dat het verlichten van de pijn en het lijden van de patiënt altijd centraal heeft gestaan in de geschiedenis van de geneeskunde.
Welke van onderstaande opmerkingen (dan wel kanttekeningen) maakt zij in dit verband over de introductie van narcosemiddelen en pijnstillers?
a Dankzij narcosemiddelen en pijnstillers is de eeuwenoude strijd tegen pijn grotendeels gewonnen.
b Waar patiënten vroeger meer aan acute pijn leden, lijden zij nu meer aan chronische pijn - en daartegen helpen veel pijnstillers niet (meer).
c Omdat artsen, geneesheren, medicijnmannen zich altijd al hebben
beziggehouden met pijnbestrijding heeft de introductie van narcosemiddelen en
pijnstillers weinig tot niets veranderd aan de ervaring van pijn.
d De beschikbaarheid van narcosemiddelen en pijnstillers hebben artsen en chirurgen er toe gebracht om meer ingrijpende behandelingen toe te passen, waarmee ze vaak juist meer pijn hebben teweeggebracht bij hun patiënten.

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de functie van het dystrofine?

A

versterken van de celmembraan van de spiervezel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij gevorderde artrose wordt het gewrichtsoppervlak soms glad glanzend.
Waardoor wordt dit veroorzaakt?
a eburnatie
b fissuur vorming
c ontsteking van overgebleven kraakbeen
d osteofyt vorming
e uitgebreide subchondrale cysten
f vernauwing van de gewrichtsspleet

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Je bent huisarts. Een patiënte komt bij je op de polikliniek in verband met pijn aan de
binnenzijde van haar enkel en een veranderde stand van haar achtervoet. Bij
lichamelijk onderzoek is er een zwelling over de pees van de m. tibialis posterior en
is deze minder krachtig bij aanspannen.
Wat voor standsverandering van de achtervoet is het meest waarschijnlijk?
a equinus
b pronatie
c supinatie
d valgusstand
e varusstand

A

D M. tibialis posterior speelt een cruciale rol in het ondersteunen van de voetboog en het stabiliseren van de achtervoet. Bij dysfunctie of zwakte van deze spier kan de voetboog instorten en kan de achtervoet naar buiten kantelen.
Valgusstand betekent dat de achtervoet naar buiten (lateraal) afwijkt, wat typisch is bij problemen met de m. tibialis posterior.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Na dit letsel heeft de man nog meer klachten bemerkt. Zo kan hij zijn linkervoet niet
meer heffen. Een bijkomend letsel kan dit veroorzaken.
Welk letsel is het meest waarschijnlijk?
a femurfractuur
b fibulafractuur
c posterieure heupluxatie
d scheur m. tibialis anterio

A

C. Er ontstaat schade aan n. ischiadicus door de heupluxatie en n. peroneus zorgt voor de dorsaalflexie. Posterieure heupluxatie komt vaak voor bij dashboardtrauma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Roken is een extrinsieke factor die de wondgenezing negatief kan beïnvloeden. De
plastisch chirurg zal om die reden patiënten adviseren om 6 weken voorafgaand aan
een operatie te stoppen met roken.
Op welke wijze wordt de wondgenezing negatief?
a Nicotine veroorzaakt vasoconstrictie, wat leidt tot hypoxie in de wond.
b Koolmonoxide verhoogt thrombocytenaggregatie, wat leidt tot hypoxie.
c Nicotine veroorzaakt vasodilatatie, wat leidt tot meer ontstekingsreacties.
d Koolmonoxide verlaagt thrombocytenaggregatie, wat leidt tot meer hematoom.

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Twee beweringen over aspecifieke lage rugklachten zijn:
1 Geadviseerd wordt om gedurende langere tijd opiaten voor te schrijven.
2 Spier-relaxantia spelen naast pijnstillers een duidelijke rol in de behandeling.
Welk bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Twee beweringen over lage rugpijn zijn:
1 Pijn in het been die meer op de voorgrond treedt dan de lage rugpijn kan duiden
op een lumbosacraal radiculair syndroom.
2 Somatisatie van klachten kan het herstel van lage rugpijn vertragen.
Welk bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het wel of niet progressief zijn van een scoliose wordt bepaald met behulp van
röntgenfoto’s van de wervelkolom in Postero-Anterieure of Antero-Posterieur
richting. Er wordt op een aantal radiologische aspecten gelet. Eén daarvan is de
grootte van de bocht(en).
Volgens welke methode worden de hoeken gemeten?
Eén van de andere aspecten is het biologische ontwikkelingsstadium van de patiënt.
Dit wordt bepaald door de mate van ossificatie van de apofyse van de crista iliaca te
beoordelen. Dit wordt uitgedrukt als een teken.
Naar welke persoon is dit “teken” vernoemd?

A
  1. Cobse hoek
  2. Teken van Risser
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe heten deze twee grote zijtakken van respectievelijk de a. brachialis en de a. femoralis? (2p)

A

a. profunda brachii (1p)
a. profunda femoris (1p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij verdenking op een letsel van het scapholunaire ligament wordt er behalve een gewone posteroanterieure röntgenfoto van de pols ook een PA röntgenfoto van de pols gemaakt met gebalde vuist. Bij een letsel worden twee aspecten gezien op de gebalde vuistfoto die vaak niet zichtbaar zijn op de standaard PA röntgenfoto van de pols.
Welke twee aspecten zijn dit? (2p)
Noem er tenminste één.

A

capitatum wordt naar proximaal geduwd en SL verwijding ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke structuur bevat het eiwit dystrofine?
A integrine receptor complex
B costameer
C sarcomeer
D Z-disk

A

B, Het integrine receptor complex is net als het dystrofine-glycoproteïne complex deel van het costameer. Het costameer draagt krachten over van het cytoskelet (sacromeer) op het ECM.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke afwijkingen passen meer bij RA en welke passen meer bij artrose?

A

artrose aantasting van de DIP en PIP, bijna nooit MCP. Veel meer alleen betrokkenheid van de vingers. RA: vaak PIP en MCP, nooit DIP. Bij RA doet meer de gehele hand mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Twee beweringen over Complex Regionaal Pijn Syndroom (CRPS) type 1 zijn:
1. Komt vaker voor in de onderste extremiteit.
2. Komt vaker voor bij mannen.
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Je bent orthopeed en plaatst een gecementeerde heup-prothese bij een 72-jarige patiënt in linker zijligging. Als je operatie klaar is begint de
anesthesioloog met de uitleiding van de algehele anesthesie.
Twee beweringen met betrekking tot deze uitleiding zijn:
1. Stoppen van de toediening van anesthetica is belangrijker dan actief antagoneren.
2. Dampvormige anesthetica laten zich door sugammadex antagoneren.
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

A. Antagonisten worden pas toegediend als de patiënt niet wakker wordt. Dampvormige anesthetica worden gebruikt bij kortdurend ingrepen of als inleiding omdat deze niet goed geantagoneerd kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Benoem vijf rode vlaggen welke zouden kunnen wijzen op een maligniteit in de rug.(5p)
Refereer aan de lijst rode vlaggen. Voor ieder goed antwoord 1 punt, de eerste vijf antwoorden worden beoordeeld

A

maligniteit, bijvoorbeeld wervelmetastase
begin van lage rugpijn na het 50e levensjaar,
continue pijn onafhankelijk van houding of bewegen,
nachtelijke pijn
algehele malaise,
maligniteit in de voorgeschiedenis,
recent en onverklaard gewichtsverlies,
verhoogde BSE
anesthesie van het rijbroekgebied
neurologische uitval
incontinentie
koorts, koude rillingen, nachtzweten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke schade treedt op bij inversie aan de zenuw?

A

Bij een inversieletsel van de enkel is er kans op overrekking van de nervus peroneus superficialis. Deze zenuw loopt langs de laterale zijde van de enkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Vervolg casus 2/2
Je bent revalidatiearts. Een volwassene met een partiële dwarslaesie komt bij je op het spreekuur met klachten van zijn linker
voet. Hij geeft aan dat zijn voeten naar binnen zakken. Bij lichamelijk onderzoek zie je een hele platte voet met een
valgusstand van de achtervoet en een abductie van de voorvoet.
Je overweegt om je patiënt een steunzool voor te schrijven. Het is belangrijk om te weten of de voet soepel is of niet.
Hoe kan dit bij lichamelijk onderzoek getest worden? (2p)

A

Test van Hübscher, op tenen staan, met afhangend been voelen of de achtervoet soepel is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Drie ziektebeelden zijn:
1. Achondroplasie
2. Hyperparathyreoidie
3. Osteogenesis imperfecta
Drie afwijkingen zijn:
A. blauwe sclerae
B. bruine tumor
C. FGF3 mutatie
Welke afwijking past bij de ziektebeelden?

A

A3 B2 C1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

In het artikel ‘The history of medicine as the history of pain’ stelt Joanna Bourke dat het ontbreekt aan substantiële literatuur over
de geschiedenis van pijn. Ze heeft ook opvattingen over de zin of onzin van het bestuderen van de geschiedenis van pijn.
Welke van onderstaande beweringen komt het meest overeen met Bourke’s opvatting?
A Door historische bronnen te bestuderen, wordt duidelijk hoe scherp het contrast is tussen de huidige, moderne omgang met pijn en
die van vroeger.
B Pijn is een subjectieve en complexe ervaring, die niet of nauwelijks in taal is uit te drukken. Het ontbreekt daardoor in feite aan
voldoende bronnenmateriaal voor historisch onderzoek naar pijn.
C Historische studie van de wijze waarop mensen in taal uiting hebben gegeven aan hun pijnervaring geeft inzicht in sociale aspecten
van en culturele invloeden op pijn.
D Historici kunnen zich beter richten op de geschiedenis van de pijnbestrijding dan op de subjectieve beleving van pijn.

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Sportartsen maken onderdeel uit van het begeleidingsteam van een professionele sportclub. In dit team hebben ze drie
kerntaken.
Welke drie kerntaken zijn dit?

A

Blessureconsulten, sportmedisch onderzoek en teambegeleiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

De contouren van de gewrichtsvlakken spelen een grote rol bij het overbrengen van krachten en momenten in het gewricht. Het aantal
gewrichtsvormen in het lichaam is zeer groot en de contouren zijn vaak grillig. We vergelijken nu twee gewrichtsvormen, een gewricht met
hoofdzakelijk platte gewrichtsvlakken en een gewricht met hoofdzakelijk bolle gewrichtsvlakken. De diameter (breedte) van de gewrichten
wordt gelijk verondersteld.
Twee beweringen over deze gewrichten zijn:
1. Een gewricht met een bol gewrichtsvlak kan men het beste mobiliseren door het aanbrengen van een dwarskracht dicht bij de
gewrichtsspleet
2. Een gewricht met platte gewrichtsvlakken is beter geschikt voor het overbrengen van grote momenten.
Welke bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Onderstaande afbeelding toont een axiaal beeld van een MRI van de linker schouder.
Welke structuur is aangeduid met cijfer 1?
A infraspinatuspees
B bicepspees
C subscapularispees
D supraspinatuspees

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het streef urinezuurgehalte bij meer dan 3 aanvallen per jaar zonder tophi of erosies op de röntgenfoto?
A < 0,30
B < 0,37
C < 0,42
D < 0,50

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Een steriele peesontsteking kan veroorzaakt worden door overbelasting en door verschillende systemische ziektes.
Noem twee van zulke systemische ziektes. (4p)

A

reumatoide artritis, jicht, amyloidose (voor ieder goed antwoord 2 pnt, max 4 punten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarvoor is naloxon de antagonist?

A

Opiaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de reden van de korte werkingsduur van propofol?

A

Snelle distributie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Artrose kent een aantal radiologische kenmerken. Twee van die kenmerken zijn soms niet zichtbaar op een röntgenfoto van de onderste
extremiteit die gemaakt is bij een liggende patiënt. Deze kenmerken zijn dan wel zichtbaar op een belaste röntgenfoto.
Noem deze twee radiologische kenmerken. (2p)

A

gewrichtspleetversmalling (1p), standsverandering (1p

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

De ziekte van Köhler behoort tot de osteochondrosen van de voet.
Welk bot is aangedaan? (2p)

A

os naviculare.
De ziekte van Köhler is een zeldzame aandoening bij kinderen waarbij de bloedtoevoer naar het os naviculare in de voet tijdelijk verstoord raakt, wat leidt tot pijn en zwelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Bepaalde bottumoren of op tumor lijkende afwijkingen komen voor in bepaalde leeftijdscategorieën.
Welke afwijking komt vrijwel alleen voor bij patiënten met nog open groeischijven?
A Fibreuze dysplasie
B Solitaire botcyste
C Reusceltumor
D Adamantinoom
E Plasmacelmyeloom
F Chondrosarcoom

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Bij een rugoperatie waarbij een decompressie van de neurogene structuren wordt uitgevoerd in verband met een spinale
stenose zal een deel van de wervel weggehaald worden.
Welke anatomische structuur is dit?
A pars interarticularis
B pediculus arcus vertebrae
C lamina arcus vertebrae
D articulatio zygapophysialis (facetgewricht)

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

External rotation lag test
Internal rotation lag test
Drop arm test

A
  1. infraspinatus
  2. subscapularis
  3. supraspinatus
38
Q

Wat is de ziekte van Kienbock?

A

De ziekte van Kienböck, ook bekend als avasculaire necrose van het os lunatum, is een aandoening waarbij het lunatum bot in de pols geleidelijk afsterft door een verminderde bloedtoevoer. Het komt het meest voor bij volwassenen tussen de 20 en 40 jaar oud en treft vaker mannen dan vrouwen.

39
Q

Ziekte van preiser?

A

Avasculaire necrose os scaphoideum

40
Q

Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een man van 60 jaar. Je kent hem met hypertensie, waarvoor hij hydrochloorthiazide en enalapril
krijgt. Verder is hij in het verleden bekend met astma als kind en heeft u hem regelmatig behandeld voor erysipelas. Verder neigt patiënt
naar alcohol abusus. Hij komt nu met koorts en een zeer pijnlijke gezwollen knie. Je wilt de vier risicofactoren voor jicht identificeren in deze casus.
Welke vier risicofactoren zijn dit ? (2p)

A

Antwoorden:
Man
Leeftijd
Gebruik hydrochloorthiazide
Alcohol abusus

41
Q

Wat is het pathofysiologisch mechanisme van een aseptische loslating van een prothese? (3p)
Geef je antwoord met de drie belangrijkste kernbegrippen in maximaal 25 woorden

A

Polyethyleen slijtage partikels (1p) geven aanleiding tot een ontstekingsreactie door macrofagen (1p) met botresorptie (osteolyse) rond de prothese (1p)

42
Q

Onderstaande afbeelding toont een huidzenuw.
Welke zenuw is dit?
A nervus ischiadicus
B nervus femoralis
C nervus peroneus profundus
D nervus peroneus superficialis
E nervus saphenus
F nervus suralis
G nervus tibialis

A

F

43
Q

De behandeling van een tendinopathie van de achillespees kent een aantal principes. Eén principe is hier een standaard onderdeel van?
Welk principe is dit?
A rust
B een peritendineuze corticosteroïd injectie
C opbouwende oefentherapie van de kuitspieren
D non-steroidal anti-inflammatory drugs (NSAID’s)

A

C

44
Q

Noem drie evident verschillende oorzaken van deze interne volumetoename. (3p)

A
  1. fractuur (1p)
  2. bloeding (trauma, antistolling, stollingsstoornissen) (1p)
  3. crushletsel (1p)
  4. vloeistofinjectie in compartiment (infuus extravasatie, pols/knie arthroscopie) (1p)
  5. schotverwonding (1p)
  6. postischemische zwelling (1p)
  7. rhabdomyolyse (1p)
  8. drugs/alcohol misbruik en coma (1p)
45
Q
A
46
Q

Een 24 jarige recreatieve voetballer heeft zijn voorste kruisband gescheurd tijdens zijn skivakantie. Er zijn een aantal
geaccepteerde redenen om tot een voorste kruisband reconstructie te beslissen bij deze patiënt.
Wat is of wat zijn deze redenen?
A om de knie zo snel mogelijk weer te kunnen gebruiken
B om zo snel mogelijk zijn voetbal weer op te pakken
C ter stabilisatie van de knie bij een indicatie voor een meniscopexie
D preventief ten aanzien van secundaire knieartrose

A

C. Ter stabilisatie van de knie bij een indicatie voor een meniscopexie: Als er sprake is van bijkomend letsel aan de meniscus dat een meniscopexie (reparatie van de meniscus) vereist, kan een stabiele knie door een ACL-reconstructie noodzakelijk zijn om de meniscus goed te laten genezen en verdere schade te voorkomen.

47
Q

Bij verdenking op een lumbale hernia nucleus pulposi voer je tijdens het lichamelijk onderzoek beiderzijds de test van Lasèque
uit. Deze test wordt ook wel de Straight Leg Raising (SLR) test genoemd.
Wanneer is deze test positief?

A

pijn in de rug en/of uitstraling in het aangedane been tussen 30-70 graden flexie van de heup

48
Q

Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een man van 35 jaar in verband met lage rugpijn. De rugpijn is een half jaar geleden begonnen en
met name ’s nachts aanwezig. Er is géén sprake van pijn in de benen. Hij heeft wel last van zijn achillespezen. Ibuprofen verlicht de klachten.
Bij lichamelijk onderzoek is de thoracale expansie bij maximale inhalatie verminderd. De flexie van zijn lumbale wervelkolom is eveneens
verminderd.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose en welk aanvullend onderzoek is nu als eerste aangewezen om deze diagnose te
bevestigen?
A spondylitis ankylopoetica, HLA-B27 bepaling
B spondylitis ankylopoetica, X-SI gewrichten
C spondylitis ankylopoetica, X-TWK en X-LWK VA en lat
D ziekte van Scheuermann, HLA-B27 bepaling
E ziekte van Scheuermann, X-SI gewrichten
F
ziekte van Scheuermann, X-TWK en X-LWK VA en lat

A

B. Om de diagnose spondylitis ankylopoetica te bevestigen, moet er sprake zijn van een sacro-iliitis. Dit kun je het beste onderzoeken door een foto te maken van de SI-gewrichten.

49
Q

Een patiënt van 63 jaar oud heeft een chronische fistel bij een chronische osteomyelitis distale femur rechts. Hij is opgenomen met koorts
en pijn ter plaatse van de osteomyelitis. De behandelend orthopedisch chirurg besluit samen met patiënt om een in opzet curatieve
behandeling te gaan toepassen. Het is belangrijk om antibiotica te kunnen geven gericht tegen de meest waarschijnlijke verwekker. Daarom
worden er kweken afgenomen.
Welke kweek is het MINST zinvol?
A fistelkweek
B bloedkweek
C diepe chirurgische kweek
D dikke naald biopsie kweek

A

A. Kweken van materiaal uit de fistel zijn vaak besmet met huidflora en andere omgevingsbacteriën, waardoor ze niet betrouwbaar zijn voor het identificeren van de daadwerkelijke veroorzaker van de osteomyelitis.

50
Q

Welke drie van de onderstaande kenmerken beschrijven spongieus bot correct?
A poreusheid 30-90%
B meer rekbaar dan compact bot
C kan grote spanning verdragen
D minder rekbaar dan compact bot
E isotroop
F
breekt eerder dan compact bot
G vervormbaar

A

A, B, G. Corticaal bot breekt eerder dan spongieus bot.

51
Q

Welke zenuw innerveert de musculus triceps brachii?
A nervus medianus
B nervus musculocutaneus
C nervus radialis
D nervus suprascapularis
E nervus ulnaris

A

C

52
Q

Welke van onderstaande beweringen over het tuberculum van Lister is juist?
A bestaat uit kraakbeen
B bevindt zich op de ulna
C bevindt zich op het os metacarpale III
D vormt een katrol voor de m. extensor pollicis longus
E vormt de origo van een deel van de m. extensor digitorum
F vormt een goot waar de n. radialis superficialis doorheen loopt

A

D

53
Q

Spelen psychologische factoren een rol bij CRPS?

A

Nee

54
Q

Waardoor wordt de snelheod waarmee damp-anesthetica in- en uitwerken bepaald?

A

bloed-gascoëficiënt.

55
Q

Mensen met een chronische nierziekte kunnen ernstige botproblemen krijgen.
Noem drie mechanismen waardoor deze botproblemen ontstaan? (3p)

A
  1. verminderde biosynthese functie (vitamine D effect), osteomalacie (1p)
  2. verminderde excretiefunctie: toxische metabolieten; geeft metabole acidose en daardoor decalcificatie / osteoporose (1p)
  3. hyperfosfatemie, geeft hypocalciemie waardoor verhoging van PTH waardoor hyperparathyreoidie (1p)
    (voor ieder goed antwoord 1p, totaal 3p)
56
Q

Er is sprake van een manifest compartimentsyndroom van de voorste loge van het onderbeen met daarin o.a. de m. tibialis anterior. Er is
een duidelijke dysfunctie van één specifieke zenuw die zich in dit voorste compartiment bevindt. Bij het onderzoek van de sensibiliteit van de
voet is er dientengevolge één specifiek huidgebied waar de sensibiliteit verminderd is.
Welk huidgebied van de voet is dit? (Benoem dit in maximaal 15 woorden) (2p)

A

Tussen hallux en dig 2 aan de dorsale zijde (2p)
Spatium interdigitale 1-2 dorsale zijde (2p)
Webspace 1-2 dorsale zijde (2p)

57
Q

Een compartimentsyndroom kan ontstaan door externe restrictie van het compartiment. Verschillende oorzaken kunnen hieraan ten
grondslag liggen.
Noem twee EVIDENT VERSCHILLENDE oorzaken van deze externe restrictie. (2p)

A
  1. spalk, circulair gips of verband (1p)
  2. circulaire 3e graads brandwond (1p)
  3. gelokaliseerde compressie (1p)
  4. military antishock trousers (MAST) (1p)
  5. strakke skischoenen / rijlaarzen (1p)
58
Q

Je bent SEH-arts. Na een hoog energetisch trauma wordt bij een 23-jarige jongeman een cervicale 6 fractuur (type A3, N0) vastgesteld op
de computer tomografie van de cervicale wervelkolom (CT-CWK). Behoudens nekpijn zijn er bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen
geconstateerd. Standaard aanvullend onderzoek middels X-thorax en bekken en echo abdomen (FAST Focused Assessment with
Sonography for Trauma) laat geen afwijkingen zien.
Welk aanvullend onderzoek is vervolgens geïndiceerd? (2p)
A Computer Tomografie (CT) thoracale en lumbale wervelkolom
B geen
C Magnetic Resonance Imaging (MRI) cervicale wervelkolom
D Röntgenfoto’s cervicale wervelkolom

A

A. Je moet ook de andere delen van de wervelkolom screenen.

59
Q

Je bent bedrijfsarts. Op je spreekuur verschijnt een 52-jarige man. Hij werkt als magazijnmedewerker bij een grote supermarktketen. Hij kan
sinds zes weken zijn werk, bestaande uit het inladen van containers, niet meer uitvoeren vanwege lage rugpijn. Er zijn geen
alarmsymptomen en er is geen uitstraling naar de benen. Hij heeft buiten het werk weinig lichaamsbeweging. Hij doet niet aan sport en heeft
geen hobby’s. Hij maakt normaal werkdagen van ca. 8 uur.
Noem twee zinvolle adviezen die je in deze casus als bedrijfsarts kunt geven. (2p)

A
  • Werk hervatten met kortere werkdagen
  • Meer lichaamsbeweging buiten het werk
  • Overleg met de werkgever over de inzet van tilhulpmiddelen
  • Overleg met de werkgever over een mogelijke (tijdelijke) overstap naar kantoorwerk
60
Q

Wat is pannus?

A

In de context van reumatoïde artritis verwijst pannus naar de abnormale groei van synoviaal weefsel. Dit ontstoken weefsel kan zich uitbreiden over het kraakbeen en het bot van het gewricht, wat leidt tot vernietiging van het gewricht en verlies van functie.
Het pannusweefsel in reumatoïde artritis is rijk aan ontstekingscellen en kan enzymen afscheiden die kraakbeen en bot afbreken.

61
Q

Welke zenuw is in onderstaande afbeelding aangegeven met een pijl? (2p)

A

n. suralis

62
Q

Bij een patiënt met een epifysiolysis capitis femoris wordt regelmatig gezien dat bij flexie van het aangedane heupgewricht
automatisch een exorotatie van dat heupgewricht optreedt.
Hoe heet dit klinisch teken?

A

Teken van Drehmann

63
Q

De voorste schuiflade test kan passief door de onderzoeker uitgevoerd worden maar ook actief door de patiënt. Bij de actieve test moet de
patiënt een bepaalde spier(groep) aanspannen.
Welke spier(groep) is dit?
A hamstrings
B m. gastrocnemius
C m. quadriceps
D m. tibialis anterior

A

C, want door extensie span je de voorste kruisband aan.

64
Q

In een synoviaal gewricht kunnen ‘los drijvende’ stukjes kraakbeen schade veroorzaken.
Verklaar waarom de losse stukjes kraakbeen niet onmiddellijk verdwijnen door necrose. (2p)
Maximaal 40 woorden

A

Kraakbeen wordt voornamelijk gevoed met stoffen die vanuit de synoviaalmembraan diffunderen. Deze weg van voeding blijft ook na
loslaten van het kraakbeen intact. Necrose speelt dus geen rol. (2p)

65
Q

Een 64-jarige man met diabetes mellitus type I wordt als fietser aangereden door een auto. Hij loopt hierbij een gecompliceerde cruris
fractuur op. Bij onderzoek op de afdeling Spoed Eisende Hulp (SEH) wordt de patiënt gezamenlijk door zowel de orthopaedisch chirurg als
door de plastisch chirurg onderzocht. Er is sprake van een wond van 5 cm midschacht onderbeen anterolateraal zonder dat er huid
ontbreekt. De onderliggende spier die zichtbaar is, is intact. Het gevoel over de wreef van de voet is afwezig. Onder de voetzool is het
gevoel aanwezig. De patiënt kan zijn voet door de pijn niet optimaal bewegen maar bij expliciet instrueren spannen de voetheffers aan. Een
röntgenfoto toont een fractuur van zowel de tibia als de fibula op dezelfde hoogte.
Welke gradering volgens Gustillo krijgt dit letsel vooralsnog op de SEH?
A graad 1
B graad 2
C graad 3
D graad 4

A

type 2 omdat er geen sprake is van weke delen letsel. Dan pas zou het een type 3 zijn.

66
Q

Ossale laesies, zoals bottumoren, worden op conventionele röntgenfoto’s beschreven door bepaalde (radiologische) termen te gebruiken.
Onderstaande afbeelding toont röntgenfoto’s van de linker proximale tibia in voorachterwaartse (VA) en laterale richting.
Welke drie van de radiologische beschrijvingen passen het beste bij deze laesie?
Sleep de juiste drie antwoorden naar de linker kolom.
Let op: voor foute antwoorden puntenaftrek (zie voorblad instructies Meer-uit-meer vraag)
A sclerotisch
B epifysair
C smalle overganszone
D solide periostale botappositie
E geografisch begrensd
F corticale doorbraak

A

a, d, f

67
Q

Waar bevindt het lig. van lisfranc zich?

A

Tussen metatarsale 1 en 2.

68
Q

Inflammatoire rugklachten moeten volgens ASAS (Assessment of SpondyloArthritis International Society) voldoen aan een aantal
kenmerken.
Welke vijf kenmerken zijn dit? (3p)

A

< 40 jaar
Langzaam ontstaan
Verbetering met bewegen
Geen verbetering in rust
Nachtelijke pijn

69
Q

Op welk niveau van de wervelkolom eindigt het myelum?
A Th 11-12
B L1-2
C L 3-4
D L5-S1

A

B

70
Q

Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 63 jarige man. Hij heeft vaak een doof gevoel en tintelingen in zijn rug, billen en beide benen. Hij
kan het gebied van tintelingen niet heel duidelijk aangeven. Hij kan niet meer ver lopen en ook staan geeft klachten. De klachten
verminderen als hij voorover bukt of gaat zitten. Fietsen gaat wel goed.
Hoe wordt dit klinisch beeld genoemd? (2p)

A

Neurogene claudicatio intermittens of syndroom van Verbiest

71
Q

Waarom maken we bij een thoracale linkse bocht een MRI?

A

Als het idiopathisch is dan ligt de bocht vaak rechts, daarom als de bocht links ligt maken we een MRI, omdat we dan denken dat er nog een andere oorzaak onder ligt.

72
Q

Je bent plastisch chirurg en wordt gevraagd de behandeling over te nemen van een 74 jarige man met een chronisch ulcus aan zijn
onderbeen.
Bij lichamelijk onderzoek zie je een wond aan de laterale zijde van de tibia van 4x8 cm. Centraal bevindt zich necrose, rondom fibrine beslag.
Met betrekking tot dit ulcus wil je navragen of er ziektes en/of therapieën in de voorgeschiedenis en gebruik van geneesmiddelgroepen zijn,
die van invloed kunnen zijn op het ontstaan en onderhouden van dit ulcus.
1. Noem twee ziektes en/of therapieën. (1p)
2. Noem twee medicijnengroepen. (1p)

A
  1. Vg/ Diabetes Mellitus, vaatlijden, neoplasmata, radiatie (1p)
  2. Med/ steroïden, immunosuppressiva, bloedglucoseverlagende middelen
73
Q

Vraag 28 − Meerkeuze − ID: 96145 (2 punten)
Patiënten met een volledige voorste kruisbandruptuur kunnen in aanmerking komen voor een voorste kruisbandreconstructie.
Wat is de belangrijkste reden om deze uit te voeren?
A verminderen van het uitrekken van de nog intacte ligamenten
B verminderen van de doorzak klacht
C verminderen van de secundaire gonarthrose kans
D verminderen van de noodzakelijke spierkracht van de m. quadriceps om te kunnen sporten

A

B. Artrose voorkom je niet met de operatie. Mensen kunnen ook weer sporten zonder de operatie. Mensen hebben dus vooral de operatie nodig om van hun instabiliteit af te komen.

74
Q

Welke twee beweringen over paracetamol zijn juist?
Let op: bij foutieve antwoorden volgt puntenaftrek (zie instructies TestVision)
A heeft een korte halfwaardetijd
B wordt traag opgenomen uit het maagdarmkanaal
C heeft een lange halfwaardetijd
D wordt snel opgenomen uit het maagdarmkanaal

A

A en D.

75
Q

Je bent huisarts. Een 15 jarige jongen komt bij je op het spreekuur. Op jonge leeftijd is bij deze jongen de linker long verwijderd. Hij klaagt nu over rugpijn. U wilt de jongen doorsturen naar de orthopedisch chirurg. In je verwijsbrief noteer je o.a. de bevindingen bij inspectie. Je
schrijft op: “litteken linker thoraxhelft”; “geen beenlengteverschil”. Tevens beschrijf je stand van de scoliose zo goed en zo volledig mogelijk.
Wat zijn de drie beste termen om samen met de woorden “scoliose” of “curvatuur” of “bocht” te gebruiken?
Het gaat dus niet meer om de beschrijving van het litteken of het beenlengteverschil.

A

Scoliose thoracaal convex rechts
Curvatuur wervelkolom convex rechts
Scoliose thoracaal concaaf links
Curvatuur wervelkolom concaaf links

76
Q

Schouderluxaties zijn meestal naar anterieur. Op de standaard röntgenfoto’s van de schouder voor-achterwaarts in endorotatie en in exorotatie alleen, kan zo’n luxatie moeilijk te herkennen zijn. Door goed te kijken naar de positie en/of relatieve grootte van het caput humeri t.o.v. andere botdelen kan men ook op deze standaard VA projecties aanwijzingen vinden voor een anterieure luxatie.
Welke twee projecties van het caput humeri zijn dit? (2p)
Het caput humeri projecteert relatief _____ in relatie tot het glenoid en ________

A

Het caput humeri projecteert relatief groter in relatie tot het glenoid en overlapt het glenoid

77
Q

Met de knie in flexie test je opnieuw de dorsiflexie en plantairflexie van de enkel. Je vindt nu een dorsiflexie van 20 graden en een
plantairflexie van 40 graden.
Wat is de beste anatomische verklaring voor dit verschil in dorsiflexie? (2p) Gebruik maximaal 25 woorden

A

Met de knie in flexie is de m. gastrocnemius zonder spanning omdat de origo aan de posterieure zijde van het femur is.

78
Q

Welke van onderstaande gewrichten heeft de minste bewegingsvrijheid? (2p)
A Kogelgewricht
B Zadelgewricht
C Scharniergewricht
D Vlak gewricht
E Rolgewricht
F Condylair gewricht

A

D

79
Q

In welk compartiment zit de a. peroneus?

A

Diepe posterieure compartiment.

80
Q

Je besluit om patiënte door te sturen naar de handchirurg. Deze besluit om in eerste instantie een conservatieve behandeling in te stellen.
Na drie maanden komt patiënte retour op de poli van de handchirurg. Er is geen enkele verbetering in haar klachten. Samen kom je tot het besluit om over te gaan op een operatieve behandeling in de vorm van het openen van de 1e extensorloge. Als chirurg bespreek je de
potentiële complicaties van de operatie waaronder zenuwschade.
Welke zenuw is “at risk” bij deze operatie?

A

n. radialis superificialis

81
Q

Na 6 weken komt patiënt terug op je spreekuur. De pijnstillers en de fysiotherapie helpen wel maar patiënt blijft vrij veel pijnklachten houden.
Patiënt gebruikt nog geen hulpmiddelen. Je adviseert een stok te gebruiken aan de rechter kant.
Wat is de ratio en/of het doel achter het gebruik van de stok rechts? Geef je antwoord in maximaal 15 woorden (2p)

A

Ondersteunen van de zwakke abductoren links of ondersteunen van de zwakke m. gluteus medius links en m. gluteus minimus links

82
Q

Waar bevindt hyalien kraakbeen zich?

A

Gewrichtsoppervlak en bij de ribben

83
Q

Waar bevindt vezelig kraakbeen zich?

A

Discus intervertebralis

84
Q

Waar bevindt elastisch kraakbeen zich?

A

In het oor

85
Q

Welke drie anatomische structuren zijn zeker, tenminste deels, beschadigd? (2p) Meer uit meer (limiet)
A Membrana interossea
B Kapsel distale radio-unlaire gewricht
C Ligamentum lunato-triquetrale
D Triangulaire Fibro-Cartilagineuze Complex (TFCC)
E Pees m. flexor carpi ulnaris
F N. ulnaris
G A. ulnaris

A

ABD

86
Q

Je bent SEH-arts. Je ziet een 23 jarige persoon die tijdens een ruzie in de kroeg met een mes één keer in zijn linker onderarm is gestoken.
In de kroeg is een drukverband aangelegd omdat het wondje vrij hevig bloedt. Na verwijderen van het drukverband zie je een
insteekopening van 1.5 cm breed, volair ulnair halverwege de onderarm en een uittrede opening van 1 cm dorsaal ulnair. Het volaire wondje
begint weer te bloeden.
Voordat de verpleegkundige een nieuw drukverband aanlegt wil je aan de hand van enkele testen beoordelen of er mogelijk arterieel en/of
zenuwletsel is.
Op welke plek, distaal van de wondjes, is de a. ulnaris normaal het beste te palperen? (2p)
A Ulnair van het os pisiforme
B In de anatomische snuifdoos.
C Dorsaal, net radiaal van het caput ulnae.
D Ulnair volair van de proximale pool van het scaphoid.
E Direct proximaal van de volaire polsplooi, net radiaal van de m flexor carpi ulnarispees.
F Direct proximaal van de volaire polsplooi, net radiaal van de m flexor carpi radialispees.

A

E

87
Q

Vervolg casus
Een structurele scoliose kan aanleiding geven tot een gibbus. De ribbenkast promineert dan aan één zijde naar posterieur waarbij de
processi spinosi naar de mediaanlijn wijzen. Er is een fysisch diagnostische test waarmee de aanwezigheid en de grootte van de gibbus
beoordeeld kan worden.
Welke test is dit? Gebruik max 5 woorden (2p)

A

(Adam’s) buktest, Adam forward bending test (2p)

88
Q

Vervolg casus
Een structurele scoliose kan aanleiding geven tot een gibbus. De ribbenkast promineert dan aan één zijde naar posterieur waarbij de
processi spinosi naar de mediaanlijn wijzen. Er is een fysisch diagnostische test waarmee de aanwezigheid en de grootte van de gibbus
beoordeeld kan worden.
Welke test is dit? Gebruik max 5 woorden (2p)

A

(Adam’s) buktest, Adam forward bending test (2p)

89
Q

Je constateert dat er sprake is van een structurele scoliose. Bepaalde kenmerken bij fysisch diagnostisch onderzoek kunnen passen bij
onderliggende aandoeningen waarbij dan een zogenaamde secundaire scoliose kan ontstaan. Bepaalde kenmerken komen regelmatig voor
bij bepaalde aandoeningen of zijn daar zelfs kenmerkend voor. Je let daar speciaal op.
In de rechterkolom staan een aantal voorbeelden van deze fysisch diagnostische kenmerken en in de linker kolom bepaalde
aandoeningen.
Plaats het fysisch diagnostische kenmerk bij de aandoening waarbij deze het vaakst voorkomt of het meest kenmerkend is.
(2P)

A
90
Q

Je vindt geen andere afwijkingen behalve de structurele scoliose. In de puberteitsgroeispurt kan een scoliose fors toenemen. Je wilt dus
weten in welke fase van de groei en ontwikkeling patiënte zich bevindt. Om dit zo goed mogelijk te kunnen inschatten zijn er een aantal
zaken waar je naar kunt vragen en die je kunt onderzoeken of laten onderzoeken.
Noem twee van deze zaken. (2p) Gebruik max. 10 woorden.

A

Plaatsvinden van de menarche. (1p)
Periodieke lengtemetingen, vooral in zittende houding de romplengte. (1p)
Optreden van secundaire geslachtskenmerken. (1p)
Röntgenfoto’s van de hand ter bepaling skeletleeftijd. (1p)
Röntgenfoto’s van de bekkenkam ter bepaling Risser stadium. (1p)

91
Q
A