8. Hoogcervicaal Flashcards

Theorie + Praktijk

1
Q

Op welk cervicaal niveau zien we de eerste discus?

A

C2-C3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoeveel spierspoeltjes bevatten hoogcervicale spieren? Wat is het belang hiervan? Wat als deze beschadigd zijn?

A
  • 100-250 spierspoeltjes per gram spier (Tegenover 1 bij bv heupspier)
  • Geeft bijdrage van de proprioceptie
  • Bij bv whiplash is er schade waardoor de proprioceptie minder goed verloopt. Dit leidt tot duizeligheid, instabiliteit, ijl gevoel,…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom gaat nekpijn vaan gepaard met symptomen als duizeligheid, tinnitus, hoofdpijn, kaakklachten?

A

De kernen van de craniale zenuwen komen vertrekken allemaal samen thv de hersenstam. Daar komt dus info van het oor, CWK, aangezicht (trigeminus) samen die vaak verkeerd geïnterpreteerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke niveau’s zitten in de hoogcervicale wervelzuil?

A
  • C0-C1
  • C1-C2
  • C2-C3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke proportie van bewegingen naar FL-EXT en ROT gebeurt in de HCWK?

A
  • Fl-Ext: 25% (knikken)
  • ROT: 50%
  • Als iemand dus amper nog hoofd kan draaien, is wss hoogcervicaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn 3 kenmerken van de massae laterales van de atlas?

A
  • Concaaf
  • Antero-mediaal gericht
  • Maakt dus convex-concaaf gewricht met occiput
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verloop en de functie van het ligamentum transversum atlantis? Wat bij laxiteit?

A
  • Hangt aan arcus anterior en gaat rond de dens axis
  • Neemt de dens mee naar voor bij flexie-beweging (zodat die niet op RM duwt)
  • De belangrijkste functie is het beperken van flexie van het hoofd en anterieure verplaatsing van de atlas ten opzichte van de axis.
  • Bij laxiteit van dit gewricht, hoogcervicale instabiliteit of syndroom van down zien we dus tintelingen in de armen/benen door druk RM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat kenmerkt het atlo-axiaal (C1-C2) gewricht? Welke bewegingen?

A
  • Biconvex -> atlas maakt neerwaartse beweging tijdens rotatie
  • Hier vnl. rotatie (45°)(50% van de totale cervicale rotatie)
  • Beperkte Fl-Ext (12°) en verwaarloosbare LF (2°)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verloop en de functie van het ligamentum alare?

A
  • Verbindt het mediale aspect van de condyles occipitales met het superolaterale aspect van de dens
  • Het ligament beperkt contralaterale lateroflexie en rotatie van het occiput ten opzichte van de cervicale wervelkolom.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verloop en functie van de membrana tectoria?

A
  • is een uitloper van het ligamentum longitudinale posterior
  • Loopt van de basis van de dens naar het anterieure aspect van het foramen magnum.
  • De membrana tectoria wordt maximaal op rek gebracht tijdens atlanto-axiale flexie (ja-knik).
  • Dit ligament beperkt distractie van het hoofd en houdt de dens tegen in het naar achter bewegen gedurende flexie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat kenmerkt het atlanto-occipitale gewricht? Welke bewegingen?

A
  • Kogelgewricht
  • Convex-concaaf
  • Gevormd door condyles occipitales en massae laterales
  • Stabiliteit door diepte gewrichtsvlak
  • Veel flexie (25°, ja-knikbeweging, as door oren), 7° LF, 3° ROT (verwaarloosbaar)
  • Bij flexie gaan condylen van occiput naar achter glijden tov massae laterales terwijl het hoofd naar voor transleert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Via welke niveau’s verloopt de cervicale rotatie?

A

je roteert eerst C1-C2, dan C2-C3, dan … tot C7-T1, dan pas C0-C1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verloopt de rotatie in het atlanto-axiale gewricht?

A

Het AA-gewricht heeft twee verschillende gewrichten die samen rotatie mogelijk maken:

  • Atlantodentale gewricht: de arcus anterior pivoteert rond de dens.
  • Laterale atlanto-axiale gewricht: de ipsilaterale massa lateralis van de atlas glijdt posterieur en mediaal, terwijl de contralaterale massa lateralis anterieur en mediaal glijdt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe verlopen de gekoppelde bewegingen mid- en laagcervicaal (C2-C7)?

A

Midcervicaal en laagcervicaal: Bij LF C3-C4 hebben we ROT gelijkgericht -> LF naar rechts, dan krijg je automatisch ROT naar rechts (belangrijk voor mobiliseren en functionele beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe verlopen de gekoppelde bewegingen hoogcervicaal? Leg het mechanisme uit.

A
  • Bij LF hoofd rechts
  • Massa lateralis rechts C1 geeft compressie om massa lateralis rechts C2
  • C2 ROT rechts (proc art transleert caudaal en post door druk)
  • C1 ROT links (atlas doet de-rotatie om gezichtsvlak neutraal te houden)
  • Lager: ook ROT rechts door compressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke soorten hoofdpijn zien we meest als kinesitherapeut? Welke van deze 3 komt het meeste voor?

A
  • Migraine
  • Spanningshoofdpijn (meest, 20-25% vd hoofdpijnvormen)
  • Cervicogene hoofdpijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire hoofdpijn? Geef voorbeelden.

A
  • Primaire hoofdpijn: geen andere onderliggende oorzaak die verantwoordelijk is voor klachten pt (migraine; spanningshoofdpijn)
  • Secundaire hoofdpijn: er is andere onderliggende oorzaak die secundaire hoofdpijn veroorzaak (cervicogene hoofdpijn – sinussen, neus, ogen,…; chronische hoofdpijn omv medicatie – komt veel voor)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is typisch voor migraine? kenmerken, symptomen

A
  • Vorm van primaire hoofdpijn
  • Meer bij vrouwen (x3)
  • Meestal rond 35j oud
  • 20% vd hoofdpijnklachten is migraine
  • Unilateraal
  • Side shift (ene keer aan ene zijde, volgende keer andere zijde)
  • Erger bij inspanning
  • Misselijkheid (90%), braken
  • 20% met aura (reversibel neurologisch verschijnsel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de criteria om aan migraine te voldoen?

A

Minstens 5 gelijkaardige episodes gehad die aan volgende criteria voldoen:

  • 4-72u
  • Minstens 2 van deze: Unilateraal (met side-shift), kloppende hoofdpijn, matige-ernstige intensiteit, erger bij ADL
  • Nausea, braken, fotofobie of fonofobie aanwezig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke symptomen van migraine zien we NIET bij cervicogene/spanningshoofdpijn?

A
  • Unilateraal met side shift
  • Misselijkheid en braken
  • Kloppende hoofdpijn
  • Matige-ernstige intensiteit
  • Foto- en fonofobie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een aura bij migraine?

A

Reversibel neurologisch verschijnsel dat optreedt vlak voor migraine aanval, duurt 5-60min voor ontstaan unilaterale hoofdpijn.

Soorten:

  • Visueel (meest): zwarte vlek, tunnelvisie, flikkeringen
  • Sensorieel (meest): tintelingen
  • Hersenstam: Duizeligheid, dysarthrie (spraak), tinnitus
  • Motorisch: spierkrachtverlies
  • Speech & language: niet meer op woorden komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is typisch voor spanningshoofdpijn?

A
  • Vorm van primaire hoofdpijn
  • Mannen = Vrouwen
  • Meestal rond 35j
  • 20-25% van de hoofdpijnklachten is spanningshoofdpijn
  • Bilaterale band
  • Voorhoofdpijn
  • Gerelateerd aan stress, angst, depressie
  • Geassocieerd met ergonomische factoren (houding), oververmoeidheid,…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de criteria voor spanningshoofdpijn?

A
  • Duurt 30min - 7d
  • Twee van de volgende: bilateraal, drukkend, milde-matige intensiteit, niet erger door ADL
  • Geen nausea/braken/fotofobie/fonofobie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het verschil tussen episodische en chronische hoofdpijn (migraine, spanningshoofdpijn)?

A

Verschil zit bij aantal dagen per maand dat je hoodpijn hebt (cut-off = 15 dagen/maand), belangrijk voor de aanpak van de pt

Chronisch: meer nociplastisch verhaal, aanpak pt is anders dan bij episodisch, grote rol centrale mechanismen
Episodisch: we gaan opzoek naar perifere triggers die hoofdpijn initieren (spieren, vasculair, articulair,…)

  • frequente: >=1dag/maand
  • Infrequent: < 1dag/maand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is typisch cervicogene hoofdpijn?

A
  • Vorm van secundaire hoofdpijn
  • 18% vd hoofdpijnklachten zijn cervicogeen
  • Klachten CWK (vaak aspecifiek; niet op MBV)
  • Hoofdpijn gepaard met nekklachten (bv. whiplash met hoofdpijn als gevolg) - Hoofdpijn beter als nekklachten beter zijn
  • Stoornis beweeglijkheid CWZ (hoe meer rotatie beperkt is, hoe intenser de hoofdpijn)
  • Provocatie door houding
  • Unilateraal zonder side-shift
  • Afwisselende duur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de oorzaken van cervicogene hoofdpijn?

A
  • Trauma (whiplash)
  • Degeneratieve gewrichtsaandoeningen
  • Posturale strains (houding)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe classificeren we hoofdpijn die afkomstig is van cervicale myofasciale triggerpunten?

A

“Hoofdpijn afkomstig van cervicale myofasciale pijn”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de criteria voor hoofdpijn afkomstig van cervicale myofasciale pijn?

A
  • triggerpoints, myofasciale structuren
  • Hoofdpijn Is ontstaan bij cervicale myofasciale aandoening
  • Pijn bij druk (herkenbare hoofdpijn)
  • Behandeling triggerpunten heeft effect op hoofdpijnklachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de criteria voor TMJ gerelateerde hoofdpijn?

A
  • Er is klinisch een pathologisch proces thv TMJ/kaakspieren/…
  • Hoofdpijn ontstaat gelijktijdig aan kaakklachten
  • Hoofdpijn erger bij kaakklachten en bruxisme enz.
  • Hoofdpijn uitgelokt bij klinisch onderzoek kaakgewricht (palpatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het TCC en wat is zijn rol in hoofdpijn?

A

Trigemino-cervicaal complex
complex thv hersenstam waar info toekomt vanuit CWK (perifeer) en waar info vertrekt van N. trigeminus.

Alle spieren/facetten/vasculaire structuren geven input naar TCC -> verkeerd geïnterpreteerd als afkomstig van n. trigeminus (pars opthalmicus) -> uitstralingspijn voorhoofd

Triggers wel verschillend:

  • spanningshoofdpijn -> myofasciale mechanismen
  • Migraine -> vasculaire mechanismen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de functie en onderverdeling van de N. trigeminus?

A

CN. V, bezenuwd aangezicht; bestaat uit 3 delen:

  • V1: pars ophtalmicus – voorhoofd
  • V2: pars maxillaris - onder ogen
  • V3: pars mandibularis - kaak, temporalisregio
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke 3 soorten structuren kunnen secundaire hoofpijn geven?

A
  • Articulaire structuren
  • Myofasciale structuren
  • Neurovasculaire structuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke 4 articulaire structuren kunnen secundaire hoofdpijn geven?

A
  • Vnl de facetgewrichten C0-C1 C1-C2 C2-C3
  • TMJ
  • Discus C2-C3 (minder)
  • Ligamenten (minder)
34
Q

Welke 7 myofasciale structuren kunnen secundaire hoofdpijn geven?

A
  • SCM
  • Trapezius PD
  • Splenius capitis
  • Semispinalis capitis
  • Obliquus capitis inferior
  • Masseter
  • Temporalis
35
Q

Wat zijn belangrijke red flags mbt hoofdpijn?

A
  • Hoofdpijn na (recent) trauma
  • Plotseling begin hoofdpijn
  • Constante pijn die niet afneemt in rust of bij verandering van positie (constant = 24 uur per dag)
  • Focale neurologische tekenen en symptomen
  • Begin hoofdpijn > 50e levensjaar
  • Verandering in mentale gesteldheid zoals: geheugenstoornissen, verwardheid, bewustzijnsdaling, slaperigheid, verhoogde prikkelbaarheid
  • Toegenomen frequentie en/of intensiteit van hoofdpijn
  • Uitvalsverschijnselen en/of uitgebreide neurologische verschijnselen
  • Retro-orbitale hoofdpijn, misselijkheid en braken en visuele verschijnselen (dubbelzien, wazig zien,…)
36
Q

Welke testen zijn belangrijk om uit te voeren in het klinisch onderzoek bij patiënten met Spanningshoofdpijn?

A
  • Palpatie triggerpoints
  • Craniocervicale flexietest
37
Q

Welke testen zijn belangrijk om uit te voeren in het klinisch onderzoek bij patiënten met cervicogene hoofdpijn?

A
  • Palpatie triggerpoints
  • Craniocervicale flexietest
  • Palpatie C0-C1 C1-C2 C2-C3
  • Functie provocatie
  • Actieve ROM
  • Flexie-rotatie test
38
Q

Waarop zullen we focussen bij de behandeling van episodische hoofdpijn?

A

Bij episodische hoofdpijn spelen vooral perifere mechanimsen een rol, dus we gaan deze perifere structuren die TCC triggeren dempen -> door myofasciale technieken, manipulaties, mobilisaties -> Bottom up werken om TCC minder te triggeren

39
Q

Waarop zullen we focussen bij de behandeling van chronische hoofdpijn?

A

Bij chronische hoofdpijn spelen centrale factoren een rol -> meer hands-off werken, eductie, levensstijl (voeding, slaap, bewegen), graded activity, graded exposure

40
Q

Wat zijn de verschillende graden van klachten na whiplashtrauma?

A
  1. Geen klachten
  2. pijn, stijf, gevoelig
  3. Idem + verminderde ROM en drukgevoeligheid (zien wij meest)
  4. Idem + neurologische tekenen (reflexen, spierzwakte, gevoelsstoornissen)(Doorverwijzen)
  5. nekklachten gepaard met fractuur/dislocatie (red flag)
41
Q

Welke structuren kunnen na whiplash beschadigd zijn en dus klachten geven? Welke komt meest voor en waarom?

A

Facetgewricht (meest)
-> meestal C5-C6, C6-C7, C2-C3 (de facetten die meest flexie doen)
-> sterk bezenuwd dus geven snel klachten
-> microtraumata leidt tot degeneratieve veranderingen (vnl. midcervicaal)

  • Dorsaal wortel ganglion
  • spieren
  • A. vertebralis thv C1-C2
  • Ligament
  • Discus
42
Q

Welke veranderingen in motorisch gedrag zien we na whiplash? Wat zijn de gevolgen?

A
  • ROM (meer of minder)
  • Proprioceptie (positioneringsfouten, houding, evenwicht)
  • Krachtsverlies + snellere vermoeidheid
  • Coördinatie verstoord

Korte termijn: adaptief, herstelbevorderend
Lange termijn: maladaptief, recurrente klachten

43
Q

Welke perifere veranderingen zien we na whiplash?

A

Veranderingen spieren:

  • Vetinfiltratie hoogcervicale extensoren (minder spierspoeltjes en slechtere proprioceptie)
  • Verminderde CSA
  • Morfologische en histologische veranderingen trapezius PD
  • Triggerpoints (actief met veel gerefereerde pijn)
44
Q

Welke centrale veranderingen zien we na whiplash? Bij welke patiënten?

A

Vnl bij chronische patienten zien we centrale sensitisatie:

  • Hyperalgesie (lokaal of wijdgespreid)
  • Gerefereerde pijn
  • allodynie
  • Verminderde threshold voor spinale reflexen
  • Verlaagde pain pressure threshold

Daarnaast zien we:

  • Meer pain catastrophizing
  • Kinesiophobie
  • Angst en depressie
45
Q

Wat is een belangrijk verschil tussen graad 2 en graad 3 whiplash patiënten?

A
  • Graad 3: Klinisch neurologische tekenen, vaak zowel positieve als negatieve (reflexen, spierkracht, gevoel, volgens dermatoom distributie)
  • Graad 2: Nociceptief verhaal, kan ook minor nerve signs hebben, vaak enkel positieve tekenen
46
Q

Wat zijn predictoren voor een slechte outcome na whiplash?

A
  • Initieel >5.5/10 pijn
  • Direct veel disability
  • PTSD symptomen
  • Negatieve outcome expectations
  • Veel pain catastrophizing
  • Koude hyperalgesie (al pijn bij 17°C, normaal = 6°C)
47
Q

Welke factoren hebben geen relatie met slechte prognose na whiplash?

A
  • ernst accident
  • MBV
  • motorische dysfunctie
  • Leeftijd, vrouw, ROM nek (over deze is er twijfel)
48
Q

Wat is de NDI?

A

Neck disability index
Vragenlijst over activiteit en participatie na whiplash -> heffen, lezen, hoofdpijn
>30/100 is cut-off voor predictie slechte prognose

49
Q

Hoe verhouden chronische klachten zich tov recurrente?

A

Recurrent:

  • klachten intermittent
  • uitgelokt door houdingen/bewegingen
  • Vrij lokaal met duidelijke lokalisatie
  • Lage score NDI (weinig disability)
  • Weinig invloed van omgevingsfactoren en persoonlijke factoren
  • Stoornis in functie te vinden in klinisch onderzoek

Chronisch:

  • Hoge VAS (uit proportie met letsel)
  • Wijdverspreide pijn, onlogische distributie, variabel in locatie
  • Allodynie
  • Weinig nut om stoornis in structuur en functie te vinden (hier dan ook niet echt onderzoek doen, alles zal toch pijnlijk zijn)
  • Hoge NDI score
  • veel invloed van persoonlijke (emotionele, cognitieve) en omgevingsfactoren
50
Q

Waarop focussen we de behandeling bij (sub)acute whiplashpatienten?

A
  • Geruststellen
  • Educatie (pijneducatie, blijven bewegen, hervatten ADL)
  • Immobilisatie is inefficiënt (halskraag enkel intermittent doen)
  • Oefentherapie
  • Manuele therapie
51
Q

Waarop focussen we de behandeling bij chronische whiplashpatienten?

A
  • Oefentherapie (graded activity, graded exposure)
  • Educatie (pijneducatie)
  • Cognitieve gedragstherapie (variabele evidentie)
  • Stress management
  • Activiteiten- en slaapmanagement
  • Manuele therapie
52
Q

Welke symptomen zijn geassocieerd aan hoogcervicale klachten? Wat als 1 van deze symptomen aanwezig is?

A
  • Hoofdpijn
  • Duizeligheid
  • Tinnitus
  • Kaakklachten

=> CWZ bekijken/onderzoeken

53
Q

Welke testen voeren we uit in het actief & passief BFO voor de HCWZ? Met welk doel?

A

Fysiologische bewegingen met overdruk:

  • Flexie
  • Extensie
  • LF
  • ROT

Diagonaaltesten (provocatie facetgewricht)

  • Dorsale diagonaal (compressiepijn aan 1 kant) -> Extensie, homolaterale LF, homolaterale ROT (fysiologisch voor mid-laagcervicaal) & Extensie, homolaterale LF, heterolaterale ROT (fysiologisch voor hoogcervicaal dus minder spanning hoogcervicaal dan de eerdere)
  • Ventrale diagonaal (rekpijn aan 1 kant) -> Flexie, Heterolaterale LF, heterolaterale rotatie (fysiologisch voor mid-laagcervicaal) & Flexie, heterolaterale LF, homolaterale ROT (fysiologisch voor hoogcervicaal)
54
Q

Op welk niveau spreken we niet van compressie- of rekpijn?

A

C1-C2: hier is enkel rotatiebeperking belangrijk om rekening mee te houden

55
Q

Hoe voeren we de functietest C0-C1 uit? Hoe evalueer je?

A

Curved movement

  • de patiënt ligt op de rug
  • de therapeut staat aan het hoofdeinde van de patiënt
  • beide onderzoekende handen nemen contact met het occiput van de patiënt, handen boven oren, hoofd gefixeerd tegen buik
  • beide handen brengen de cervicale wervelkolom in ongeveer 20 à 25° heterolaterale rotatie. De werkende hand voert vanuit die houding een homolaterale lateroflexie van C0-C1 uit waarbij de curve van het occipito-atlantaal gewricht wordt gerespecteerd (as door neus). De test wordt zowel links als rechts uitgevoerd.
  • de therapeut evalueert de kwantiteit en kwaliteit van bewegen links ten opzichte van rechts
56
Q

Wat is cervicogene duizeligheid? Hoe wordt het veroorzaakt? Welke klachten zien we?

A

Cervicogene duizeligheid is duizeligheid die zijn oorsprong heeft in de nek. Cervicogene duizeligheid wordt veroorzaakt door de stand van de cervicale wervelkolom en de stand van het hoofd. De klachten kunnen ontstaan door een trauma van de nek, artrose of spierspanning.

57
Q

Wat is somatische tinnitus? Hoe wordt het veroorzaakt?

A

Bij somatische tinnitus wordt het suizen veroorzaakt door het sensorische systeem in het lichaam, meer bepaald door de structuren in de omgeving van de hoogcervicale regio. Zo kan een nekletsel of verhoogde spierspanning in de buurt van het hoofd zorgen voor een abnormale geluidswaarneming.

58
Q

Wat is hoogcervicale instabiliteit? Hoe wordt het veroorzaakt? Wat zijn de gevolgen?

A
  • Hoogcervicale instabiliteit is een pathologische situatie waarbij de stabiliteit ter hoogte van de hoogcervicale wervelkolom is verminderd en leidt tot verschillende symptomen.
  • De oorzaken van instabiliteit kunnen congenitaal (vb. afwijkingen van de dens of congenitale ligamentaire laxiteit); inflammatoir (vb. spondylitis ankylosans) of traumatisch (vb. fractuur) van aard zijn.
  • Hierdoor kan compressie op de vasculaire en neurologische structuren ontstaan, met een aantal cardinale symptomen tot gevolg (oa. Dropp attacks; lipparesthesieën; nystagmus; …)
59
Q

Wat is tinnitus?

A

Tinnitus, ook oorsuizen genoemd, is een medische term voor een symptoom waarbij een geluid wordt gehoord dat niet aanwezig is in de omgeving rondom, maar dat zijn oorsprong vindt in het lichaam zelf. Tinnitus kan verschillende vormen aannemen: ruisen, fluiten, rinkelen, suizen of een ‘tuut’ in de oren bijvoorbeeld.

60
Q

Hoe voeren we de ventrale diagonaaltest cervicaal uit? Hoe interpreteren we?

A
  • De patiënt zit
  • De therapeut staat achter de patiënt
  • Eén hand van de therapeut ligt op het hoofd van de patiënt, de andere hand stabiliseert de schoudertop.
  • De therapeut voert een ventraalflexie, heterolaterale lateroflexie en heterolaterale rotatie van de cervicale wervelkolom uit en geeft indien nodig een lichte overdruk. Vanuit deze positie wordt vervolgens een homolaterale rotatie uitgevoerd.
  • De therapeut evalueert aan de heterolaterale zijde van de lateroflexie voornamelijk de rekpijn die optreedt. Deze rekpijn kan afkomstig zijn van het capsuloligamentaire apparaat of musculaire structuren. Passieve schouderelevatie kan toegevoegd worden om te differentiëren tussen arthrogene en musculaire structuren. Toegevoegd onderzoek (articulair en myofasciaal) is nodig om deze hypothese te bevestigen.
61
Q

Hoe voeren we de dorsale diagonaaltest cervicaal uit? Hoe interpreteren we?

A
  • De patiënt zit
  • De therapeut staat achter de patiënt
  • Eén hand van de therapeut ligt op het hoofd van de patiënt, de andere hand stabiliseert de schoudertop.
  • De therapeut voert een extensie, homolaterale lateroflexie en homolaterale rotatie van de cervicale wervelkolom uit en geeft indien nodig een lichte overdruk. Vanuit deze positie wordt vervolgens een heterolaterale rotatie uitgevoerd.
  • De therapeut evalueert aan de homolaterale zijde van de lateroflexie voornamelijk de compressiepijn die optreedt. Deze compressiepijn kan veroorzaakt worden door prikkeling van de facetgewrichten of neurogene structuren ter hoogte van de wervelkolom. Door het uitvoeren van een heterolaterale rotatie wordt in de mid- en laagcervicale wervelkolom extra compressie gegeven ter hoogte van de facetgewrichten (en minder intraforaminaal). Toegevoegd onderzoek (articulair en neurogeen) is nodig om deze hypothese te bevestigen.
62
Q

Welke provocatietesten voeren we uit in het toegevoegd articulair onderzoek van de hoogcervicale wervelzuil?

A

Algemene compressie

  • Axiale compressie met rotatie
  • Axiale compressie met LF

Segmentale provocatie

  • Laterale provocatie proc transv C1
  • Centrale PA C2 - T3
  • Unilaterale PA C2 - T3
63
Q

Welke functietesten voeren we uit in het toegevoegd articulair onderzoek van de hoogcervicale wervelzuil?

A
  • Curved movement C0-C1
  • Flexie-rotatie test C1-C2
64
Q

Hoe voeren we de axiale compressietest hoogcervicaal uit met rotatie? Hoe interpreteer je?

A
  • De patiënt zit.
  • De therapeut staat achter de patiënt.
  • Handgreep en contactpunten: Beide handen nemen contact op het hoofd van de patiënt, de onderarmen stabiliseren de schouders van de patiënt.
  • De therapeut voert een caudale druk uit en tegelijk een rotatie van 30° naar links en rechts.
  • De herkenbare pijn van de patiënt is vermoedelijk afkomstig van het meest bewegende segment namelijk C1-C2. Ook C2-C3 kan bij deze test pijn geven, daarom is verdere provocatie –of reductietesting noodzakelijk.
65
Q

Hoe voeren we de axiale compressietest hoogcervicaal uit met lateroflexie? Hoe interpreteer je?

A
  • De patiënt zit.
  • De therapeut staat achter de patiënt.
  • Beide handen nemen contact op het hoofd van de patiënt, de onderarmen stabiliseren de schouders van de patiënt.
  • De therapeut voert een caudale druk uit en tegelijk een hoogcervicale lateroflexie van 10° naar links en rechts.
  • De herkenbare pijn van de patiënt is vermoedelijk afkomstig van het meest bewegende segmenten namelijk C0-C1 en C2-C3. Toegevoegde provocatie of reductietests zijn noodzakelijk.
66
Q

Hoe voeren we de laterale provocatietest C1 uit? Hoe interpreteer je?

A
  • De patiënt ligt op de zij.
  • De therapeut staat aan het hoofdeinde van de patiënt.
  • De duim van de ene hand, ondersteund door de pinkmuis van de andere hand, neemt contact met het dorsaal aspect van de processus transversus atlantis
  • De therapeut voert een druk uit richting de tafel (mediaal).
  • De therapeut evalueert de pijn
67
Q

Hoe voeren we de centrale PA C2-T3 uit? Hoe interpreteer je?

A
  • De patiënt ligt op de buik met de cervicale wervelkolom in een neutrale positie.
  • De therapeut staat aan het hoofdeinde van de patiënt.
  • Handgreep en contactpunten: De duim van de ene hand ondersteund door de duim van de andere hand neemt contact met de processus spinosus van de bovenliggende wervel van het te onderzoeken segment. Een tweede mogelijkheid is dat de beide duimen een dakje maken en dat de druk via de arcus posterior wordt gegeven.
  • De therapeut voert via de arcus posterior/processus spinosus een progressieve druk uit in ventrale richting
  • De therapeut evalueert de pijn en het elastisch gedrag van het segmentum mobile.
68
Q

Hoe voeren we de unilaterale PA C2-T3 uit? Hoe interpreteer je?

A
  • De patiënt ligt op de buik met de cervicale wervelkolom in een neutrale positie. In geval van lage actualiteit kan de patiënt in een meer provocerende uitgangshouding worden gepositioneerd, in geval van hoge actualiteit eerder in een reducerende uitgangshouding.
  • De therapeut staat aan het hoofdeinde van de patiënt.
  • De duim van de ene hand ondersteund door de duim van de andere hand neemt contact met de processus articularis inferior van het bovenliggend segment.
  • De therapeut voert een progressieve druk uit in ventrale richting.
  • De therapeut evalueert enerzijds de pijn en anderzijds het elastisch gedrag van het segmentum mobile.
69
Q

Hoe voeren we de functietest C1-C2 uit? Hoe evalueer je?

A

Flexie-rotatie test (zeer betrouwbare test)

  • De patiënt ligt op de rug
  • De therapeut staat aan het hoofdeinde van de patiënt
  • De beide handen nemen contact met het achterhoofd van de patiënt (handen boven oren). De nek van de patiënt wordt in maximale flexie gebracht (en gehouden) tot ter hoogte van de cervicothoracale overgang.
  • De therapeut voert vanuit de maximale flexie een rotatie uit naar links en rechts, zonder hierbij een lateroflexie toe te laten. De beweging wordt gestopt als de patiënt pijn aangeeft of als er een weerstand optreedt.
  • De therapeut evalueert enerzijds de ROM (neus pt) en anderzijds het elastisch gedrag van C1-C2. Vanaf 10° verschil links ten opzichte van rechts spreekt met van een positieve test. De te verwachten ROM links en rechts bedraagt 45° (maar bij symmetrisch minder negatief).
70
Q

Via welk patroon van niveau’s zien we in de praktijk van beperking?

A

Als C0-C1 beperkt is naar rechts, is C1-C2 vaak beperkt naar links en C2-C3 dan weer naar rechts

71
Q

Welke manuele tracties kunnen we hoogcervicaal toepassen?

A
  • Suboccipitale tractie
  • Suboccipitale tractie met stabilisatie C2
  • Suboccipitale tracties volgens mulligan
72
Q

Hoe voeren we de suboccipitale tractie uit?

A
  • De patiënt ligt op de rug
  • De therapeut staat aan het hoofduiteinde van de patiënt
  • de therapeut plaatst de vingers van beide handen suboccipitaal en ondersteunt het hoofd van de patiënt met beide handpalmen.
  • Door een aangehouden vingerflexie (MCP flexie, IP gestrekt) uit te voeren ontstaat een axiale tractie suboccipitaal. Indien aangewezen kan men een segmentale flexie of extensie toevoegen, al naargelang de segmentale beperking.
  • Kan oscillerend of aanhoudend afh v voorkeur pt
73
Q

Hoe voeren we de suboccipitale tractie met stabilisatie C2 uit?

A
  • De patiënt ligt op de rug
  • De therapeut staat aan het hoofduiteinde van de patiënt
  • De ene hand neemt contact met basis occiput, de andere hand contact met arcus post en proc articulares axis
  • De therapeut geeft een axiale tractie terwijl hij de axis stabiliseert door een lichte squeeze. Indien aangewezen kan men een flexie, lateroflexie of extensie toevoegen, naargelang de pijn of segmentale beperking.
  • C2 stabiliseren (ene hand), C0 omvatten (andere hand) -> squeeze C2 en tractie C0 => C1 vrije ruimte om zich te herpositioneren
74
Q

Hoe voeren we de suboccipitale tractie volgens mulligan uit?

A
  • De patiënt ligt op de rug met de cervicale wervelkolom in een neutrale positie
  • De therapeut zit naast de patiënt
  • De therapeut plaatst de voorarm onder de cervicale wervelkolom, zodat de ventrale boord van de radius contact maakt met de basis van het occiput. De vingers van andere hand worden op kin van de patiënt geplaatst (hand best niet voor ogen P).
  • De therapeut voert een pronatie van de voorarm uit, terwijl gelijktijdig een zachte craniale druk ter hoogte van de kin uitgevoerd wordt . Let op dat de krachten thv occiput en kin gelijkaardig moeten zijn. Het hoofd van de patiënt blijft hierbij in neutrale stand, zodat een tractie en geen flexie uitgevoerd wordt.
  • Opmerking: Als de voorarm te klein is of de lordose van de patiënt is te uitgesproken kan eventueel een klein handdoekje onder de voorarm worden geplaatst.
  • Deze behandelingstechniek kan ook als diagnostisch gebruikt worden: de hoogcervicale tractie wordt als positief beschouwd als de hoofdpijn verdwijnt. Dit wijst op een mechanisch gewrichtsprobleem.
75
Q

Welke manuele mobilisaties passen we hoogcervicaal toe?

A
  • Translatiemobilisatie C0-C1
  • Translatiemobilisatie C1-C2
76
Q

Hoe voeren we de translatiemobilisatie C0-C1 uit? Bij welke indicatie voeren we dit uit?

A
  • PT in ruglig. CWK wordt in extensie, lateroflexie en heterolaterale rotatie gepositioneerd. De extensie is vnl. hoogcervicaal gelokaliseerd.
  • TH thv hoofduiteinde van PT in voor-achterwaartse spreidstand.
  • beide onderzoekende handen nemen contact met het occiput van de patiënt, handen boven oren, hoofd gefixeerd tegen buik
  • beide handen brengen de cervicale wervelkolom in ongeveer 20 à 25° heterolaterale rotatie. De werkende hand voert vanuit die houding een homolaterale lateroflexie van C0-C1 uit waarbij de curve van het occipito-atlantaal gewricht wordt gerespecteerd (as door neus).
  • De mobilisatierichting is een ‘curved movement’ (schommelbeweging). Na opname voorspanning wordt een druk gegeven in het verlengde van de ‘curved movement’.
  • Pijn rechts, beperkt links -> dan eerst LF naar rechts doen (om niet teveel rek te geven rechts), in 2e fase naar links
77
Q

Hoe voeren we de translatiemobilisatie C1-C2 uit?

A
  • PT in ruglig, hoofd PT gesteund op tafel of abdomen TH. CWZ neutraal.
  • TH thv hoofduiteinde van PT. Lichte zijwaartse spreidstand.
  • TH omvat bilateraal atlas met beide wijsvingers (cradlehold). De andere vingers omvatten ontspannen de bovenliggende segmenten. TH brengt een gecombineerde (hoogcervicale) dorsaalflexie, (minimale) lateroflexie met heterolaterale rotatie in op het segment. De mobilisatie wordt geaccentueerd door een translatie in cranio(ventrale) richting (in de richting van de heterolaterale mondhoek) te geven via het contactpunt op atlas.
78
Q

Hoe voeren we de headache SNAG van Mulligan uit?

A
  • De patiënt zit. De cervicale wervelkolom in een neutrale positie.
  • De therapeut staat naast de patiënt.
  • Eén hand omvat het hoofd van de patiënt waarbij de wijs-, midden- en ringvinger de basis van het occiput omvatten en de pink over de processus spinosus van C2 geplaatst wordt. De duimmuis van de andere hand ondersteunt de pink ter hoogte van C2.
  • Een zachte druk wordt via de duimmuis gegeven op de processus spinosus van C2 in ventrale richting, waarbij het hoofd stabiel gehouden wordt. De druk wordt uitgeoefend tot de eindstand bereikt wordt en deze positie wordt ten minste 10 seconden aangehouden. Deze headache SNAGs worden zes- tot tienmaal herhaald.
  • Opmerking: Deze techniek kan ook toegepast worden als patiënten na een hoogcervicale manipulatie lichthoofdigheid rapporteren. Deze behandelingstechniek kan ook diagnostisch gebruikt worden: de headache SNAGs worden als positief beschouwd als de hoofdpijn verdwijnt. Dat wijst op een mechanisch gewrichtsprobleem.
  • Enkel toepassen als de pt hoofdpijn heeft, als het dan betert doen we verder, anders is C1-C2 niet basis van de hoofdpijn
79
Q

Hoe voeren we de reverse headache SNAG van Mulligan uit? Bij welke indicatie?

A
  • “If it’s worse, go reverse”: als gewone headache SNAG de pijn erger maakt, doe je deze
  • P in zit. De cervicale wervelkolom in een neutrale positie.
  • De therapeut staat naast de patiënt.
  • Eén hand omvat de basis van het occiput. De duim en wijsvinger van de andere hand omvatten C2 waarbij het web tussen duim en wijsvinger contact maakt met het posterieure deel van de nek.
  • Het occiput wordt naar ventraal getransleerd tot de eindstand bereikt wordt, terwijl de hoogcervicale wervelkolom stabiel gehouden wordt. Deze positie wordt ten minste 10 seconden aangehouden en zes- tot tienmaal herhaald. Opmerking: Deze behandelingstechniek kan ook diagnostisch gebruikt worden: de reverse headache SNAGs worden als positief beschouwd als de hoofdpijn verdwijnt. Dat wijst op een mechanisch gewrichtsprobleem.
80
Q

Hoe voeren we de rotation SNAG C1-C2 van mulligan uit? Bij welke indicaties?

A
  • De patiënt zit. De cervicale wervelkolom in een neutrale positie.
  • De therapeut staat achter de patiënt.
  • De therapeut plaatst de distale falanx van de duim zo lateraal mogelijk op de arcus posterior van C1. De duim van de andere hand ondersteunt die duim..
  • De patiënt wordt gevraagd langzaam het hoofd te draaien, terwijl de therapeut met de duimen een ventrale translatie op C1 uitvoert.
  • De druk van de duim wordt maar weggenomen als de wervelkolom terug in de midpositie is.
  • De bewegingen moeten pijnvrij zijn.
  • Deze techniek kan worden toegepast bij patiënten met cervicogene duizeligheid, die optreedt bij rotatie. De techniek kan ook worden gebruikt als mobilisatietechniek bij een rotatiebeperking C1-C2
  • Indicatie 1: rotatiebeperking -> Beperking naar ROT LINKS, meest kans op succes als je duwt aan rechter zijde
  • Indicatie 2: duizeligheid bij hoofd naar links draaien, dan meest kans op succes als je links duwt
81
Q

Wat is een SNAG? Wat is het doel?

A

Sustained Natural Apophyseal Glides
Doel: functieherstel en pijnvermindering