10. Thoracaal Flashcards

Theorie + Praktijk

1
Q

Wat zijn de symptomen van artrosis deformans thv de TWZ?

A

Mechanische klachten

  • Secundaire bewegingsbeperking
  • Myalgie
  • Gerefereerde pijn hemithorax/abdomen
  • Costotransversaal of costovertebraal => AHproblemen (ribmobiliteit)
  • Zeldzaam radiculaire pijn (intercostale neuralgie) tgv foraminale stenose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke articulaire aandoeningen zien we thv de TWZ?

A

Facettaire disfuncties
Costovertebrale dysfuncties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke neurogene aandoeningen zien we thv de TWZ?

A

Discogene aandoeningen
Notalgia paresthetica
TOS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke reumatisch aandoeningen zien we thv de TWZ?

A

Ziekte van Bechterew (spondylitis ankylosans)
DISH (diffuse idiopathische skeletale hyperostose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de oorzaak van facettaire dysfuncties thv de TWZ?

A

Een facettaire disfunctie ontstaat vaak ten gevolge een verkeerde beweging op thoracaal niveau, waarbij een flexie en/of extensie gecombineerd is met rotatie- lateroflexie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de pathofysiologie van costovertebrale dysfuncties thv de TWZ? Hoe hangen de ribben aan de wervels?

A
  • TWZ: ribben bevestigd costovertebraal en costotransversaal
  • Hier kunnen dysfuncties voorkomen als rib van positie verandert (hoesten, niezen, foute beweging, foute houding)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de symptomen van facettaire dysfuncties thv de TWZ?

A
  • Paravertebrale lokale pijn regio facetgewricht
  • Lokale myalgie
  • Gerefereerde pijn
  • Spierhypertonie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de symptomen van costovertebrale dysfuncties thv de TWZ?

A

Er zijn mechanische pijnklachten welke toenemen bij diepe in- en expiratie.
Vaak gaan deze ook gepaard met gerefereerde pijnen naar de ventrale zijde van de thorax in het desbetreffende segment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarop is de revalidatie van articulaire aandoeningen in de TWK vooral gericht?

A
  • Verbeteren lokale mobilitiet (segmentale mobilisaties) met herstel van de mechanische disfunctie.
  • Bij persisterende klachten worden soms infiltraties onder scopie van de gewrichtjes verricht in de pijnkliniek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de symptomen van thoracale discogene aandoeningen?

A
  • Mechanische chronische diepe zeurende pijn (vaak bij zittend werk)
  • Paravertebrale spierpijn
  • Geen nachtelijke pijn
  • pijn neem toe doorheen de dag
  • Meer pijn heffen en tillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de conservatieve behandeling van thoracale discogene aandoeningen?

A
  • Mobilisaties
  • tracties
  • spierversterking (extensoren thoracaal, scapula retractoren)
  • evt infiltraties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de pathofysiologie van notalgia paresthetica? Wat veroorzaakt het? Wat zijn de mogelijke gevolgen?

A
  • Sensorische neuropathie van de ramus
    dorsalis. Meestal interscapulair T2-T6
  • Mogelijke oorzaken: Erfelijk, abnormale zenuwproliferatie ramus dorsalis, entrapment van de ramus dorsalis of degeneratieve thoracale letsels.
  • Combinatie met endocriene neoplasieën zoals een feochromocytoom, hyperparathyreoïdie of thyreoïdcarcinoom.
  • Hyperesthesie => krabletsels => hyperpigmentatie of frictie-amyloidose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de symptomen van notalgia paresthetica?

A

pijn, paresthesieën en/of hyperesthesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de pathofysiologie van TOS? Op welke plaatsen gebeurt dit?

A

Thoracic Outlet Syndroom
* Vaatzenuwbundel (plexus Brachialis, de arteria en vena Subclavia, en de arteria en vena Axillaris) bekneld.
* 3 entrapmentplaatsen: scalenuspoorten, costoclaviculaire ruimte, coraco-thoraco-pectorale poort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke zijn de 2 soorten oorzaken van TOS?

A

structureel
* anatomische anomalieën (cervicale rib, vergrootte proc transv)

functioneel
* Myofasciale dysfuncties, articulaire dysfuncties, houding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij welke populatie komt TOS meest voor? Welke structuren zijn meest ingekneld?

A
  • vrouwen (3 tot 4x meer kans), leeftijd 20-50 jaar.
  • neurologische TOS meest (> 90%),
  • veneuse TOS (3 à 4%)
  • arteriële TOS (< 1%).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de symptomen van neurologische TOS? Waar zien we de klachten?

A
  • Pijn, paresthesie, hypo-esthesie digit 4-5
  • Spierzwakte, atrofie nachtelijke pijn
  • Raynaud fenomeen (klamme hand, verkleuren vingers)
  • nek, schouder en arm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het verschil tussen neurologische TOS en cervicaal radiculair syndroom?

A

TOS = meer diffuus (vage lokalisatie) dan het cervicaal radiculair syndroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke 2 soorten neurologische TOS onderscheiden we?

A
  • compressors’: symptomen vooral bij bovenhandse activiteiten.
  • Releasers’: sedentair beroep en houdingsverval (kyfosis thoracaal en scapulae in protractie/neerwaartse rotatie). Symptomen toegeschreven aan een langdurige tensie plexus brachialis. Tijdens de nacht het releasefenomeen optreedt (= een geleidelijke terugkeer van de vascularisatie in de neurogene structuren die nu niet langer op rek zijn).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de symptomen van arteriële TOS?

A
  • pijn (bij inspanning)
  • claudicatio
  • verminderde pols
  • krampen
  • doof gevoel (niet volgens een radiculaire distributie)
  • een koud gevoel bij palpatie
  • zwaar/vermoeid gevoel van de hand en arm (minder thv de nek en schouder).
  • De symptomen nemen toe bij een koude omgevingstemperatuur.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de symptomen van veneuze TOS?

A
  • ondraaglijke pijn in borst, schouder en ganse bovenste lidmaat.
  • zwaar gevoel vooral na fysieke activiteit
  • Vermoeidheid
  • cyanose
  • oedeem (zwelling
  • paresthesieën
  • longembolie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de conservatieve behandeling van TOS?

A
  • Houdingscorrectie (aanpassing van de werk- zit- en slaaphouding)
  • scapulasetting
  • BuikAH
  • Stretching scaleni, SCM, pectoralis minor
  • Scapulastabilisatoren optrainen
  • Cervicale musculatuur, rhomboideii, lower trap optrainen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de pathofysiologie van spondylitis ankylosans/ziekte van Bechterew?

A
  • chronische ontsteking van de gewrichten in de wervelkolom.
  • Dit leidt tot een verkalking van de tussenwervelschijven, waardoor de patiënt letterlijk “verstijft”.
  • Het is een ongeneeslijke ziekte,.
  • bewegen belpt om verlies beweeglijkheid tegen te gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Op welke lichaamsdelen zien we spondylitis ankylosans meest? (buiten de WK)

A
  • Ontstekingsverschijnselen in handen, knieën en voeten (met pijnlijke gezwollen gewrichten),
  • Ontstekingen ter hoogte van de pezen (vooral Achillespees en voetzool)
  • 1/4 kampen met oogontstekingen.
  • Aandoening darmstelsel (zoals ziekte van Crohn) en ziekte van de huid (psoriasis) geassocieerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de symptomen van SA? Wat zijn we over het algemeen? Wat is dan typisch specifiek?

A
  • pijnlijk gevoel rug en bekken. Typisch is dat de pijn aanwezig is zolang men zit of ligt, maar verdwijnt wanneer men opstaat en beweegt.
  • spieren worden steeds strammer en pijnlijker. Patient verliest steeds meer beweeglijkheid.
  • Versterkte thoracale kyfose (>45°) (waarbij drie opeenvolgende wervels een kromming van meer dan 5° ten opzichte
    van elkaar hebben)
  • Compensatoir een versterkte cervicale lordose en lumbale lordose
  • Milde scoliose
  • Zeurende pijn ter hoogte van het meest convexe deel van de thoracale kyfose
  • Verkorting van de hamstrings en m.iliopsoas
  • Zeldzaam: neurologische symptomen door compressie van het ruggenmerg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de conservatieve behandeling van SA?

A

In een vrij grot aantal van de gevallen kan de ziekte gecontroleerd worden met anti-inflammatoire medicaties, die echter
meestal continu en lang moeten genomen worden en met oefeningen. In ongeveer 40% van de gevallen is de ziekte
echter progressief en kan ze niet gestopt worden met de huidige medicaties. Zij kan dan aanleiding geven tot
progressieve verstijving en vervorming van de wervelzuil met constante inflammatoire pijn of tot ernstige misvormingen
vooral ter hoogte van de dragende gewrichten.
Heel belangrijk voor een S.A.-patiënt is en blijft: bewegen. Een intensief oefenprogramma met aangepaste rug- en
nekoefeningen is noodzakelijk om de beweeglijkheid zoveel mogelijk te behouden én om verdere verstijving tegen te
gaan. Door middel van stretching en yoga wordt de spiertonus (dit is de natuurlijke spanning van de spier die onder
invloed van pijn, angst enz. verhoogt en zo een pijnlijk stram gevoel veroorzaakt) zoveel mogelijk onder controle
gehouden en wordt de lenigheid bevorderd.
Verder moet voortdurend aandacht worden besteed aan een correcte lichaamshouding, en is het van het allergrootste
belang dat de Bechterewpatiënt zijn dagelijkse bezigheden zoveel mogelijk verderzet. Want: hoe minder hij beweegt, hoe
méér hij verstijft, en in een vicieuse cirkel dreigt terecht te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de pathofysiologie van DISH?

A

Diffuse idiopathische skeletale hyperostose
een skeletafwijking waarbij door overmatige botweefselvorming
(ossificatie) karakteristieke afwijkingen ontstaan, vooral in de wervelkolom en op plaatsen waar ligamenten en pezen aanhechten aan het bot. De ziekte behoort tot de spondylartropathieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het verschil in klinisch beeld tussen DISH en SA?

A
  • Bij DISH is er sprake van een geleidelijk degeneratief proces en dus niet van aanvalsgewijze inflammatie van gewrichten
  • DISH wordt vooral gezien onder ouderen
  • Bij DISH doen de gewrichten niet mee in het ziekteproces: het SI- en de facetgewrichten blijven dus gespaard.
  • De grootste afwijkingen komen voor op thoracaal niveau (T7-T11), hoewel ook de cervicale en lumbale wervelkolom aangedaan kunnen zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waar lokaliseert de ossificatie van DISH zich meest?

A

Ossificatie ontstaat vooral aan de anterolaterale zijde van de thoracale wervelkolom. In sommige gevallen kan ook
ossificatie optreden binnenin het wervelkanaal, met ossificatie van het ligamentum longitudinale posterius en het
ligamentum flavum. Hierdoor kan – met name op het thoracale niveau waar het spinale kanaal de kleinste diameter
heeft – myelumcompressie optreden, met als gevolg neurologische symptomen.

Daarnaast gaat DISH dikwijls samen met hyperostose in perifere structuren zoals peesaanhechtingen ter hoogte van de
calcaneus, distale tibia en fibula, patella en olecranon. Dit kan een vage, diffuse en zeurende pijn geven en een
verminderde mobiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de prevalentie van DISH? In welke populatie zien we meest DISH?

A

De prevalentie van DISH varieert van 2.6-25% bij een bevolking ouder dan 50 jaar met een man/vrouw-verhouding van
2/1. DISH wordt dikwijls aangetroffen bij obese personen met een passieve leefstijl. Daarbij is er ook vaak sprake van
diabates mellitus type II en/of hypertensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de symptomen van DISH?

A

De klachten ontstaan meestal geleidelijk. De volgende symptomen kunnen optreden:
- Stijfheid ter hoogte van de rug, al of niet met thoracale en/of lumbale pijn. In een later stadium kan de hele
wervelkolom verstijven in een kyfotische stand. Het klinisch beeld lijkt dan op een vergevorderd stadium van de ziekte van Bechterew
- Bij ossificatie ter hoogte van de cervicale wervelkolom, kunnen problemen ter hoogte van de slokdarm en de luchtpijp veroorzaakt worden (verandering van de stem; piepend geluid tijdens inademing; apneu; slikproblemen)
- Myelopathie ten gevolge van ruggenmergcompressie door overmatige botvorming binnenin het wervelkanaal
- Vage, diffuse en zeurende pijn ter hoogte van de perifere structuren waar pezen en ligamenten insereren (calcaneus, patella, olecranon, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe ziet de conservatie behandeling van DISH eruit?

A

Het type conservatieve therapie is afhankelijk van de ernst van de klachten:
- Milde gevallen: afwachtend beleid
- Pijn: NSAID
- Kinesitherapie, onder de vorm van oefentherapie, kan worden toegepast om de beweeglijkheid van de gewrichten te onderhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de pathofysiologie van het syndroom van Tietze?

A

Het betreft een geïsoleerde en goedaardige zwelling die zich manifesteert aan de voorzijde van het costosternale
gewricht, meestal unilateraal.
Het gaat om een hevig pijnlijke inflammatie van de kraakbeenverbinding tussen rib en borstbeen, waarbij het
meestal de tweede, derde of vierde rib betreft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke factoren kunnen het syndroom van Tietze veroorzaken?

A

Zware lichamelijk inspanning waarbij er ongewone krachten op en rond de borstkas worden uitgeoefend.
- Langdurige inspanning waarbij de bovenste ribben veel verplaatsing ervaren. (langdurig hoesten en of keel schrapen, veel in voorovergebogen stand werken of een periode met veel liggen.)
- Een ongeluk met een grote inwerkende kracht op de borstkas.
- Zwangerschap.
- Luchtweginfectie (bovenste luchtwegen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn de symptomen van het syndroom van Tietze?

A

De klachten kunnen geleidelijk of plotseling ontstaan en komen meestal aanvalsgewijs. Soms zijn ze na enkele dagen
over, maar ze kunnen ook langer duren of nooit meer weggaan. Er kunnen ook psychische klachten voorkomen, zoals
angstaanvallen, paniekaanvallen en kortetermijndepressies. Deze worden veroorzaakt doordat de persoon de stekende
pijn (meestal) aan de linkerkant van de borstkas ervaart en dus denkt dat het zijn/haar hart is. Daardoor ontstaat een vorm van “minihyperventilatie” en dan kan de persoon draaiduizelingen ervaren waarop vaak hevige angstaanvallen volgen.

Het kraakbeen kan door de ontsteking zo opzwellen, dat er op de pijnlijke plaats een rode warme zwelling zichtbaar wordt. De pijn zit vaak ook achter het borstbeen en straalt soms uit naar rug, nek, schouder en arm. Op de pijnlijke plek drukken, diep zuchten, hoesten en niezen is extra pijnlijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe verloopt de conservatieve behandeling van het syndroom van Tietze?

A

Behandeling bestaat over het algemeen uit pijnstillers, ontstekingsremmers en eventueel een injectie op de plaats van
de pijn.
Het is niet geheel duidelijk wat de exacte oorzaak is van het syndroom van Tietze. De huidige behandeling van het
syndroom van Tietze bestaat uit het bestrijden van de symptomen door middel van medicatie, pijnstilling, houdingsadvies, oefentherapie en manuele therapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de pathofysiologie van de ziekte van Scheuermann?

A

Het betreft hier een groeiziekte van de wervel ter hoogte van de ventrale zijde van de sluitplaten. Meestal is het
thoracaal niveau getroffen en zijn een 4 tot 6-tal wervels aangetast. Soms zijn er ook Schmorl noduli.
Ten gevolge van de groeistoornis treedt er een anterieure wigvormige misvorming op van de wervels.
Deze aandoening ontwikkelt zich meestal gedurende de groei en komt meer voor bij jongens dan bij meisjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de symptomen van de ziekte van Scheuermann?

A

De klachten zijn typisch optredend op jeugdige leeftijd (4-8j). Het betreft een interscapulaire dorsalgie (T7-T9) en dorsolumbalgie van
mechanische aard.
Bij klinisch onderzoek vindt men meestal een duidelijk toegenomen kyfose die zich meer accentueert bij vooroverbuigen.
Dikwijls zijn er ook thight hamstrings, die het bukken beperken en korte pectoralis spieren met naar voren
geprojecteerde schouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is de conservatieve behandeling van de ziekte van Scheuermann?

A

spierversterking en houdingscorrectie.
Eventueel specifieke brace (houdingscorrectie)( Milwaukee-brace -> 23 uur per dag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is een complicatie die we zien bij de ziekte van Scheuermann? Wat is de oplossing hiervoor?

A

Een complicatie bij de ziekte van Scheuermann bestaat in het ontstaan van een thoracale hyperkyfose met verkorting
van de pectoralisspieren, psoasspieren en hamstrings. Als behandelingen kunnen stretching van de pectoralis major en
minor voorgeschreven worden naast voorzichtige mobilisatie van de wervelkolom.
Spierversterkende oefeningen van de thoracale rugstrekkers en de scapula adductoren (rhomboïdei) zijn aangewezen.
Belangrijk is te letten op een houdingscorrectie tijdens ADL-activiteiten. Als sport wordt zwemmen aangeraden
voornamelijk schoolslag. Kyfoserende sporten zoals hockey, roeien en gevechtssporten zijn tegenaangewezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de pathofysiologie van costo-iliacaal compressiesyndroom?

A

Dit komt voor bij een patiënt met osteoporose of in zeldzame gevallen bij patiënten met gegeneraliseerde
discusdegeneratie.
In deze situatie vermeldt de patiënt klachten welke ontstaan door een mechanische irritatie tussen de onderste laterale
ribbenboog - en bekkenkam gezien de afstand tussen deze beide afgenomen is bij uitgesproken osteoporose waardoor
de wervelhoogte is afgenomen op verschillende niveaus. Hetzelfde kan gebeuren bij uitgesproken discusdegeneratie op
verschillende niveaus.
Het probleem doet zich voornamelijk bij vrouwen voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de symptomen van costo-iliacaal compressiesyndroom?

A

De lateroflexie naar de aangetaste zijde is het meest pijnlijk omdat hierdoor de druk toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn de conservatieve behandeling van costo-iliacaal compressiesyndroom?

A
  • Houdingscorrectie
  • Evt. specifieke distractiecorsetten (via een hydraulisch systeem waarbij men probeert de afstand tussen de laterale onderste ribbenboog en de bekkenkam te vergroten (vb Kubco)) -> resultaat van deze behandeling is zeer wisselend en individueel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de pathofysiologie van slipping rib-/rob-tip-syndroom?

A

Het betreft hier een probleem van mechanische anterieure thoracale pijn ter hoogte van de onderste ribben.
Wanneer de negende en/of tiende rib niet met de voorste ribbenboog vergroeid zijn of traumatisch van de voorste
ribbenboog zijn losgeraakt, kan bij sommige bewegingen een inklemming van weke delen ter plaatste ontstaan. Vaak
voelt de patiënt een snapping van de onderste rib bij bepaalde bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van slipping rib-/rob-tip-syndroom?

A

De etiologie kan ook traumatisch van aard zijn zoals bijvoorbeeld een aanrijding waarbij de onderste ribben tegen het
stuur terecht komen.
Ook een te sterke romprotatie bijvoorbeeld bij bepaalde sporten (speerwerpen, discuswerpen of golfen) kan een oorzaak
zijn waarbij er een losscheuren van de tiende of elfde rib ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn de symptomen van slipping rib-/rob-tip-syndroom?

A

In de kliniek vermeldt de patiënt een lokale pijn aan de onderzijde van het ribbenrooster vooraan ,toenemend bij
lateroflexie en rotatie naar dezelfde zijde.
Klinisch kan men via een aanhaak maneuver of “hooking” maneuver” de pijn uitlokken. Hierbij gaat de onderzoeker met
de gebogen vingers de onderste ribbenboog aanhaken bij de patiënt in kyfosezit en hierbij wordt een pijn uitlokt terwijl
men vaak een snapping hoort. Meer specifiek –voorzichtig- ventrocraniaal trekken lokt de pijn uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is de conservatieve behandeling van slipping rib-/rob-tip-syndroom?

A

Als behandeling wordt voornamelijk een correctie van de zithouding geadviseerd naast het vermijden van de
bewegingen die de pijn uitlokken. De patiënt geruststellen is de boodschap.
Lokale infiltraties kunnen nuttig zijn, maar zijn ook vaak kortdurend van resultaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is idiopathische scoliose?

A

Een afwijking van de wervelzuil, gekenmerkt door laterale afwijking, rotatie en hyperkyfose. Dit met structurele veranderingen van wervels en ribbekas, maar niet gelinkt aan congenitale afwijkingen of musculoskeletale condities.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wanneer zien we meest idiopathische scoliose?

A
  • Meisje
  • Vlak voor of in de groeispurt
  • Begin van de puberteit
  • Dextroconvexe curve
  • Geen pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Op welke 3 vlakken kunnen we scoliosen evalueren?

A
  • Klinisch
  • Morfologisch
  • Radiologisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoe evalueren we scoliose klinisch?

A
  • Tailledriehoek (luchtfiguren)
  • Hoogte van de schouders
  • Symmetrie van de scapulapunt
  • Gibbus (bij vooroverbuigen)
  • As door C7
  • Curve coronaal en sagittaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoe evalueren we scoliose met radiologie?

A

Full spine op 1 plaat, staande face en profiel
Grootte van de curve meten (Cobb angle)
Meten van wervelrotatie en gibbus
Meten van sagittale balans
Groeischijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat zijn schmorl noduli?

A

Defecten van de sluitplaat in het middelste derde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Welke zaken zien we bij DISH niet, die we wel bij veel andere aandoeningen in de wervelzuil zien?

A
  • Geen aantasting van de discus
  • Geen osteopenie
  • Geen afplatting van de wervels
  • Geen horizontale marginale osteofyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is typische aan de thoracale wervels?

A
  • Alle randen zijn concaaf
  • Proc spinosi sterk naar beneden (thv onderliggende wervel) => veel bescherming
  • Costovertebrale en costotransversaire gewrichten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Welke vereiste is er om het wervelniveau te kunnen tellen thoracaal?

A
  • Je moet L5-S1 zien of T1 met armen in de lucht om te kunnen tellen
  • Want cervicale of lumbale rib is mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Waar loopt de aorta naar beneden?

A

Paravertebraal Links

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Hoe herkennen we linker of rechter diaphragma?

A

Lever is groter => diaphragma hoger, dus hoogste is normaal rechts
Maag is links, daar is luchtbel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat zien we op FAS RX opname van structuren?

A

Dekplaat, grondplaat, proc spin
ribben, pedikel, interfacettaire gewrichten, arcus posterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat zien we op RX profielopname van structuren?

A
  • interfacettaire gewrichten, neuroforamina (foramen intervertebrale), achterrand wervels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Hoe kunnen we superpositie wegnemen van de schouder?

A

CT scan voor bot
MRI voor de weke delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Waarom MRI nemen thoracaal?

A
  • Enige manier om niveau van letsel (discus) zeker te kunnen vaststellen (bij cervicaal C6 -> duim: niet bij thoracaal)
  • weinig straling borst en genetalia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Naar welke structuren kijken we op MRI thoracaal?

A
  • Discus
  • CSV
  • Ruggenmerg
  • Aflijning wervels (fracturen, metastasen)
    *
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Hoe onderscheiden we fracturen van metastasen MRI thoracaal?

A
  • Metastase kan door pedikel enal helemaal verkleuren
  • Bij metastase ook kijken naar andere wervel
  • Fractuur is scherp afgelijnd (lijn door wervel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Hoe onderscheiden we oude van acuten fracturen MRI thoracaal?

A
  • Acuut hoog signaal
  • oud kleiner, driehoek mss
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Bij fixatie scoliose, welke beeldvorming gebruiken?

A

CT zwart door metaal, MRI beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van scoliose?

A
  • Beenlengteverschil, ene heup hoger
  • Idiopathisch
  • Neurologisch probleem (RM of wervels niet normaal) => schuin lopen
  • Congenitaal (hemivertebrae)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Zijn foto’s van scoliose vaak gespiegeld?

A

Ja, hart links op foto dus rechts zodat chirurgen niet moeten nadenken alstie op zen buik ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Hoe zien we of iemand nog aan het groeien is?

A

Apofyse wervels: kleine uitsteekseltjes hoek wervel
Risser = hoever al gegroeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Hoe nemen we beeldvorming voor scoliosen?

A

FAS en profiel aan lage dosis op zelfde moment belast (geen klassieke RX meer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Hoe kunnen we de eerste rib herkennen?

A

Loop heel breed omdat hij horizontaal loopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat is pectus excavatum?

A

Sternum naar achter (naar binnen) door te veel zitten vaak bij kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Op welke 3 plaatsen kunnen we thoracaal arthrose krijgen? Wat is hun oorzaak en gevolgen?

A
  • Intervertebraal (degeneratief discuslijden) => ventrale osteofytvorming, laterale overbruggingen (osteochondritis intervertebralis)
  • Costo-vertebraal en Costo-transversair (beweging) => kortademig want longen kunnen niet meer uitzetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Waarom is een thoracale hernia niet zo makkelijk te behandelen als lumbaal of cervicaal?

A

Proc spinosi te veel naar onder => we moeten langs anterior voor chirurgie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Waarom is een thoracale hernia niet zo makkelijk te behandelen als lumbaal of cervicaal?

A

Proc spinosi te veel naar onder => we moeten langs anterior voor chirurgie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat is intercostale neuralgie?

A

Gevolg van discus hernia thoracaal lateraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Hoe ontstaat spinaalkanaalstenose thoracaal?

A

Lig flavum dat verdikt en calcifieert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Hoe kwantificeren we de kyfose?

A

Profielopname RX
We nemen bovenrand T4 (kan je zien onder schouder) en onderrand T11 (kan je zien boven lever) -> loodlijnen: normaal = 25°-45°

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat verhoogt kans op osteoporose?

A

Ouder (seniele osteoporose)
Vrouwen: postmenopauzaal
Medicatie (anti-epileptica, corticoïden)
Alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat is het gevolg van osteoporose?

A

Steeds kleine indeuking: Bot breekt beetje bij beetje af => je wordt kleiner
Ook meer kans op breuken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat is botdensitometrie? Waarom doen we dit?

A

We meten dichtheid bot met lage dosis (hoe meer stralen doorgaan, hoe minder dens) => we kunnen medicatie geven om osteoporose tegen te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Hoe zien we osteoporose op beeldvorming?

A

Enkel grondplaat & dekplaat wit op RX, midden van wervel is bijna doorzichtig
Hogere graden van osteoporose zien we effectieve afvlakking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat zijn de verschillende graden van osteoporose?

A

Graad 1: < 25% afvlakking (zien we niet echt op beeldvorming)
Graad 2: 25-40% afvlakking
Graad 3: > 40% afvlakking (wigvormige afvlakking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Hoe ontstaan wigvormige wervels?

A

Door osteoporose is de kyfose groter, waardoor alle impact op anterieure deel van wervels komt, waar dus nog meer afvlakking plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Is osteoporose altijd anterieur?

A

nee, kan ook posterior (crush-wervel), bij impact als je naar achter leunt
OF
centraal (diabolo)
OF
Combinaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Welke behandeling geven we voor osteoporose?

A
  • Ter preventie van verdere ontwikkeling: medicatie
  • Wervel opblazen en herstellen (moet acuut)
  • betonneren (vastzetten ofz)

Graad 1 behandeling niet turgbetaald door overheid (jammer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Welke behandeling geven we voor osteoporose?

A
  • Ter preventie van verdere ontwikkeling: medicatie
  • Wervel opblazen en herstellen (moet acuut)
  • betonneren (vastzetten ofz)

Graad 1 behandeling niet turgbetaald door overheid (jammer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Wat zijn de gevolgen van een eerste wervelfractuur tgv osteoporose?

A

Kans 5x om nog eens fractuur te krijgen in wervel
Kans veel groter om ook femurfractuur te krijgen

89
Q

Hoe fractuur onderscheiden van degeneratie?

A

Fractuur RX:
* Hoogteverlies wervel
* scherpe rand (recente fractuur)
* dense witte lijn in wervel (trabekels die gebroken zijn)

90
Q

Wat doen we als behandeling van acute wervelfractuur?

A

Druk ontlasten: boven en onder fixeren en staaf ertussen

91
Q

Wat is een osteofyt?

A

Bv bij oude fractuur vormt wervel nieuw bot aan zijkant, dit is smooth (niet scherp). Nieuwe botvorming

92
Q

Wat is de ziekte van schueurmann?

A
  • Groeiziekte van grond- en dekplaten die tussen 13-17j (dus bij jonge patiënten!)
  • Grond- & dekplaat wordt zwak (ook onregelmatig), discus schiet hieronder = soort hernia maar dan naar boven of onder = intravertebrale hernia = schmorll nodule
  • => chronische rugpijn
93
Q

Hoe zien we ziekte van schueurmann op beeldvorming?

A
  • Onregelmatige grond & dekplaat
  • Schmorl noduli
  • Abnormale groeiplaten
94
Q

Waar komt spondylitis ankylosans meest voor? In welke fases?

A
  • SI-gewrichten, Lig longitudinale anterius, pees-bot-overgang (bv achillespees)
  • Eerst erosies, dan vernauwing (sclerose), dan ankylose (overbrugging)
  • Syndesmofyten

=> bamboo spine

95
Q

Wat is het verschil tussen een syndesmofyt en een osteofyt?

A
  • Degeneratie => wervels worden belast => botnieuwvorming -> osteofyt die horizontaal mooi evenwijdig met dekplaats uitgroeit. -> dit gaat samen met vernauwing, sclerose, arthrose
  • Syndesmofyt volgt ligament (cranio-caudaal) -> osteofyt die naar boven of beneden loopt en dus discus overbrugt -> dit komt met spondylitis ankylosans
96
Q

Wat is het gevolg van bamboo spine bij spondylitis ankylosans?

A

Bamboo spine => vallen => fracturen zeer moeilijk te zien => CT scan nemen

97
Q

Hoe kunnen we spondylitis ankylosans best diagnostiseren via beeldvorming?

A

Vroege fase: MRI ziet ontsteking in SI-gewrichten (hoog signaal oedeem op T2)
Latere stadia kunnen we CT doen

98
Q

Wat is het eindstadium van Spondylitis ankylosans?

A

Overbruggingen wervels, SI-gewrichten overbrugd, Ribben volledig vast => pijn, geen diepe AH meer mogelijk,…

99
Q

Wat is DISH? Wat is verschil SA?

A

Diffuse idiopathische skelethyperostose
Lijkt beetje op SA, verschil is dat deze patiënten geen last hebben (ze komen binnen voor iets anders) & SI-gewrichten normaal

100
Q

Wat is spondylodiscitis? Wat zien we? Wat zijn de symptomen?

A

Ontsteking tussenwervelschijf -> vaak stafilococcus
Deze hebben enorm veel pijn, koorts (niet bij tuberculose),
Best MRI:Holte in wervel door absces, grondplaat en dekplaat verdwenen
=> ze groeien aan elkaar

101
Q

Hoe zien we metastasen op beeldvorming?

A

MRI: Zwarte bol op, volledig zwarte wervel, bolletjes in wervellichaam

102
Q

Hoe nemen we DD fractuur en metastase?

A

Fractuur: scherpe hoek

103
Q

Wat is het verschil tussen osteolytische en osteoblastische metastasen?

A
  • osteolytisch zien we meest: breken wervel af, zwarte vlek
  • Osteoblastisch: maken nieuw bot aan, we zien witte plekjes in wervel (vaak bij prostaatkanker of borstkanker)
104
Q

Waarom is de thoracale wervelkolom minder beweeglijk dan de andere regio’s van de WK?

A
  1. Verminderde discushoogte (relatief)
  2. oriëntatie facetgewrichten
  3. grootte en oriëntatie proc spinosi (meer botsen)
  4. ribben
  5. sternum
105
Q

Wat zijn de 4 opgedeelde regio’s van de thoracale WK?

A
  1. Vertebromanubriale regio (T1&2, Rib 1&2, manubrium)
  2. Vertebrosternale regio (T3-T7, Rib 3-7, sternum)
  3. Vertebrochondrale regio (T8-T10, Rib 8-10)
  4. Thoracolumbale regio (T11-T12, Rib 11-12)
106
Q

Waar liggen de proc spinosi tov de proc transv (TWZ)?

A
  • T1-T3: zelfde niveau
  • T4-T6: Half niveau lager
  • T7-T9: 1 Niveau lager
  • T10-11: half niveau lager
  • T12: zelfde niveau
107
Q

Wat is het verschil tussen de bovenste & onderste thoracale wervels?

A
  • Bovenste (CTO): Proc uncinati, brede proc transv, lange en dunne proc spin
  • Onderste (TLO, T11-T12): Smalle proc transv (geen articulatie ribben), grotere corpus, korte en dikke proc spin
108
Q

Welke gewrichten worden gevormd in de TWK?

A
  • Intervertebraal (facetgewrichten)
  • Costovertebraal
  • Costotransversaal
  • Sternocostaal
  • Acromioclaviculair
  • Sternoclaviculair
  • Scapulothoracaal
109
Q

Waar hechten de ribben aan tov het sternum?

A
  • 1e rib: manubrium
  • rib 2-7: sternum
  • 8-10: onderliggend ribben hechten aan op bovenliggende via kraakbeen
110
Q

Waar hechten de ribben aan tov het sternum?

A
  • 1e rib: manubrium
  • rib 2-7: sternum
  • 8-10: onderliggend ribben hechten aan op bovenliggende via kraakbeen
111
Q

Hoe zijn de facetgewrichten georiënteerd in de TWK?

A
  • Ze zijn frontaal georiënteerd (60°)
  • De superieure facetten zijn licht convex & dorsaal gericht naar superior en lateraal
  • De inferieure facetten zijn licht concaaf & ventraal gericht naar inferior en mediaal

factegewricht = zygapophysiaal gewricht

112
Q

Uit welke delen bestaat een thoracale wervel?

A
  • Wervellichaam
  • Arcus (met pedikel en lamina)
  • processus transversus
  • processus articularis superior (superior zygapophyses)
  • processus spinosus
  • processus articularis inferior (inferior zygapophyses)
113
Q

Hoe verloopt de orthosympathicus?

A

De orthosympathicus bevindt zich thv de thoracale regio en is opgebouwd uit preganglionaire cellichamen (T1-L2), grensstrengganlia (paravertebrale ganglia) en postganglionaire vezels (innerveren oraganene, spieren, huid, BV, zweetklieren)

114
Q

Welk deel van de OS bezenuwd het hart?

A

T1-T9

115
Q

Welk deel van de OS bezenuwd de maag?

A

T5-T9

116
Q

Welk deel van de OS bezenuwd de lever?

A

T5-T11

117
Q

Welk deel van de OS bezenuwd het colon?

A

T9-L2

118
Q

Welk deel van de OS bezenuwd de nieren?

A

T6-L2

119
Q

Waar zien we welke beweeglijkheid in de TWZ? Welke ROM?

A
  • Rotatie: 35°, grootst craniaal & in midden
  • LF: 35°, grootst caudaal
  • FL: zeer gering, grootst caudaal

TWK is over algemeen rigide

120
Q

Wat is de osteokinematische gekoppelde beweging van flexie in de TWK?

A

Flexie gekoppeld met anterieure translatie en distractie

osteokinematisch = beweging van de wervel zelf

121
Q

Wat is de arthrokinematische gekoppelde beweging van flexie in de TWK?

A

Flexie gekoppeld met:
* Facet: het inferieure facet van de boveliggende wervel glijdt naar supero-anterieur
* Vertebrosternale regio: proc transv is concaaf tov convexe rib => anterieure rotatie rib met superieur glijden van tuberculum van de rib
* Vertebrochondrale regio: vlakke vorm gewricht => tuberculum costae transleert posterosuperomediaal

Arthrokinatisch = thv gewrichten (bv. facetgewricht)

122
Q

Uit welke delen is een rib opgebouwd?

A
  • Caput costae (maakt gewricht met wervel)
  • Collum costae
  • Tuberculum costae (maakt gewricht met proc transv)
  • Corpus costae (hecht aan op sternum)
123
Q

Wat is de osteokinematische gekoppelde beweging van extensie in de TWK?

A

Extensie gekoppeld met posterieure translatie en distractie

osteokinematisch = beweging van de wervel zelf

124
Q

Wat is de arthrokinematische gekoppelde beweging van extensie in de TWK mbt facet en ribben (in de vertebrosternaal en vertebrochondraal regio)?

A

Extensie gekoppeld met:
* Facet: het inferieure facet van de boveliggende wervel glijdt naar infero-posterieur
* Vertebrosternale regio: proc transv is concaaf tov convexe rib => posterieure rotatie rib met inferieur glijden van tuberculum van de rib
* Vertebrochondrale regio: vlakke vorm gewrichten => tuberculum costae transleert anterolatero-inferieur

Arthrokinatisch = thv gewrichten (bv. facetgewricht)

125
Q

Wat is de osteokinematische gekoppelde beweging van rotatie in de TWK?

A

Rotatie gekoppeld met heterolaterale translatie en homolaterale LF

osteokinematisch = beweging van de wervel zelf

126
Q

Wat is de arthrokinematische gekoppelde beweging van rotatie in de TWK (ribben en facet)?

A

Rotatie gekoppeld met:
* Facet: stand facetgewrichten => inferieur glijden aan homolat zijde, superieur glijden contralat => gekoppelde homolat LF
* Ribben: tuberculum heterolat transleert naar ant => anterieure rot (costovert) & superieure transl (costotransv).
Tuberculum homolat transleert naar post => post rot (costovert) en inf transl (costotransv)

Arthrokinatisch = thv gewrichten (bv. facetgewricht)

127
Q

Wanneer spreekt men van pump-handle bij inspiratie & expiratie?

A

Indien bewegingsas parallel loopt met het frontale plan (antero-posterieure diameter neemt toe)
Dit vnl bij de bovenste ribben

128
Q

Wanneer spreekt men van bucket-handle bij inspiratie & expiratie?

A

Indien bewegingsas parallel loopt met sagitale plan (transversale diameter neemt toe)
Dit vnl bij de onderste ribben

129
Q

Wanneer spreekt men van pincer/caliper beweging bij inspiratie & expiratie?

A

Dit bij de 11e en 12e rib. Deze bewegen naar post en lat bij inspiratie & naar anterior en mediaal bij expiratie

130
Q

Hoe verschillen de verschillende costotransversale gewrichten per niveau?

A

De facetten hebben verschillende vorm:
* T1-T6: proc transv concaaf tov convexe tuberculum costae
* T7-T10: proc transv en tuberculum costae vlak
* T11-T12: proc transversi hebben geen facetten

131
Q

Wat karakteriseert de costovertebrale gewrichten mbt articulatie van de ribben?

A

De licht convexe caput costae articuleer met twee gewrichtsvlakken (1 van de bovenliggende & 1 van de onderliggende wervel)
De eerste rib articuleert enkel op T1.
De laatste 2 ribben articulairen enkel met T11 en T12.
De tweede rib tussen T1-T2,…

132
Q

Wat zijn kenmerkt een myocard infarct?

Red flag

A
  • Borstpijn
  • Risicofactoren aanwezig (voorgeschiedenis, hypertensie, roken, diabetes, cholesterolemie)
  • Man > 40j
  • Vrouw > 50j
133
Q

Wat kenmerkt angina pectoris?

Red flag

A

Pijn of druk op borst bij inspanning

134
Q

Wat kenmerkt pericarditis?

Red flag

A

Scherpe pijn thv de borst met uitstraling naar laterale nek of schouder
Deze pijn kan uitstralen naar spieren, het is dus belangrijk een differentiaal diagnose te maken met MSS pathologie

135
Q

Wat kenmerkt een wervelfractuur?

Red flag

A
  • Trauma
  • Osteoporose
  • Langdurig steroïdegebruik
  • > 70j
136
Q

Wat kenmerkt een pneumothorax?

Red flag

A

Recente hoestaanval bij zware inspanning of trauma

137
Q

Wat kenmerkt een pneumonie?

Red flag

A

Pijn thv pleura, uitstralend naar de schouder
Deze pijn kan uitstralen naar spieren, het is dus belangrijk een differentiaal diagnose te maken met MSS pathologie

138
Q

Wat kenmerkt een pleuritis?

Red flag

A
  • Ernstige, mes-achtige pijn tijdens inspiratie
  • VG respiratoire aandoeningen
139
Q

Wat kenmerkt een pulmonaire embolie?

Red flag

A
  • Pijn borst/schouder/hoogabdominaal
  • dyspnoe
140
Q

Wat zijn aspecifieke aandoeningen?

A

Aandoeningen die we niet objectief kunnen vastleggen met behulp van MBV. We kunnen geen structuur aanduiden die de oorzaak is van de pijn (enkel via anamnese en onderzoek)

141
Q

Welke 6 aspecifieke klachten zien we in de TWK?

A
  • Costochondrale klachten (geen zwelling)
  • gerefereerde pijn (vanuit cervicaal of visceraal)
  • Costovertebrale disfuncties (zoals ribdisposities, respiratoire laesies)
  • Facettaire disfuncties (hypo- of hypermobiele segmenten)
  • Houdingsgebonden klachten
  • Intrascapulaire pijn (vaak gerefereerd vanuit organen)
142
Q

Op welke 3 specifieke plekken komt TOS voor?

A
  • De scalenuspoorten
  • costoclaviculaire ruimte
  • of coraco-thoraco-pectorale poort
143
Q

Welke structuren zorgen mogelijks voor inklemming bij TOS?

A
  • M. scaleni
  • pectoralis minor
  • sternocleidomastoideus
  • clavicula
  • rib 1
  • proc coracoideus
  • cervicale rib (structurele anomalie)
144
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van TOS?

A
  • Structureel: anomalieën (vergrote proc transv, cervicale rib, myofasciale fibreuze connecties,..)
  • Functioneel: myofasciale dysfuncties, articulaire dysfuncties, houding
145
Q

Wat zijn de symptomen van NTOS?

A

Nek, arm, schouder zijn meer diffuus (vaag) dan bij cervicaal radiculair syndroom.
* Compressor-type: symptomen vnl bij bovenhandse sporten
* Releaser-type: symptomen vnl bij lang aan bureau zitten (houding!), dan release bij slapen

146
Q

Wat zijn de symptomen van ATOS?

A
  • Pijn
  • Claudicatio (pijn tijdens gebruik arm)
  • Verminderde pols
  • Krampen
  • Doof gevoel (niet volgens radiculaire distributie -> nagaan!)
  • Koud gevoel bij palpatie
  • zwaar/vermoeid gevoel arm & hand
  • Meer pijn bij koude omgeving
147
Q

Wat zijn de symptomen van VTOS?

A
  • Pijn in borst/schouder/BL
  • Zwaar gevoel (vnl na FA)
  • Cyanose
  • Oedeem
  • Paresthesieën
  • Longembolie
148
Q

Hoe stellen we de diagnose van TOS?

A
  • Inspectie en mobiliteitsonderzoek CWZ, TWZ, schouder

Provocatietesten:
* Teken van Tinel (reflexhamer op plexus)
* Adson test (nekEXT, homolat ROT en diep inademen -> radialispols)
* Militaire houding (borst vooruit)
* Test van Roos (90° ABD-EXO, handen openen en sluiten -> radialispols)

149
Q

Hoe ziet het basisfunctieonderzoek bij de TWZ eruit?

A
  • Pt in rijzit (voeten niet op de grond)
  • volgende bewegingen worden actief en passief uitgevoerd:
  • Fl, Ext, LF, Rot, Diagonaaltest
150
Q

Hoe ziet het articulair onderzoek van de TWZ eruit?

A

Vertebraal:
* Provocatietests
* Functietests

Ribben:
* Provocatietests
* Mobiliteitstests

151
Q

Welke 3 provocatietests voeren we uit bij het vertebraal articulair onderzoek van de TWZ en waarom?

Hoe beoordelen we?

A
  • Centrale PA, LL PA, UPA
  • lokalisatie segment dysfunctie
  • We beoordelen vering (ant-post mobiliteit) en herkenbare pijnprovocatie
152
Q

Welke 6 functietests voeren we uit bij het vertebraal articulair onderzoek van de TWZ en waarom?

Hoe beoordelen we?

A
  • Joint play test rotatie,
  • Joint play test Lateroflexie
  • Flexie
  • Extensie
  • Lateroflexie
  • Rotatie
  • We zoeken het gedrag van het mobiel segment
  • We beoordelen weerstand, eindgevoel en ROM
153
Q

Welke 2 provocatiestests voeren we uit bij het articulair onderzoek van de ribben bij de TWZ?

A
  • Algemene provocatietests (uitstekende of invallende ribben)
  • Eerste rib
154
Q

Welke 5 mobiliteitstests voeren we uit bij het articulair onderzoek van de ribben bij de TWZ?

A
  • Costosternaal
  • Costovertebraal
  • 1e rib (zit & ruglig)
  • rib 2-5
  • rib 6-10
155
Q

Hoe ziet het neurogeen onderzoek eruit bij de TWZ?

A
  • provocatietest (Slump test)
  • Functietests (reflexen, sensibiliteit)
156
Q

Welke 5 tests gebruiken we voor de diagnose van TOS?

Wat ivm sensitiviteit & specificiteit?

A
  • Cyriax release
  • Adson test
  • Wright’s test (hyperABD test)
  • Roos test (elevated arm stress test)
  • Costoclavicular test

2 testen provocatief => hoogste sensitiviteit (90%) -> weinig valsnegatieven
5 testen positief => hoogste specificiteit (85%) -> weinig valspositieven

157
Q

Wat zijn de verschillende soorten pijn?

A
  • Centrale pijn
  • Neuropathische/neurogene pijn
  • Nociceptieve pijn
158
Q

Wat is centrale pijn? Welk onderzoek voeren we uit voor deze pijn?

A

chronische pijn, sensitisatie (respons van lichaam niet evenredig met toegediende stimulus), hoge pijnscore, grotere lokalisatie dan verwacht (omgekeerde nociceptief), onverklaarbare pijn => neurofysiologisch onderzoek

159
Q

Wat is neuropathische/neurogene pijn? Welk onderzoek voeren we uit voor deze pijn?

A

uitstraling (cervicaal voorbij EB), kwaliteit gevoel (voos, tintelingen, brandend, schietend, elektrische schokken), anamnetisch (krachtsverlies, sensibiliteitsstoornissen) => neurogeen weefsel => neurogeen onderzoek

160
Q

Wat is nociceptieve pijn? Welk onderzoek voeren we uit voor deze pijn?

A

lokalisatie vd pijn te verklaren door structuur die daar ter plaatse zit bv: cervicaal pijn => discus verantwoordelijk => articulair, myofasciaal, controle onderzoek

161
Q

Wat is sensitisatie?

A

respons van lichaam niet evenredig met toegediende stimulus, vaak bij centrale pijn

162
Q

Welke symptomen zijn red flags TWZ?

A
  • Pijn op de borst (cardiaal)
  • Linker arm kan red flag zijn (cardiaal)
  • Onverklaarbaar gewichtsverlies (kan wijzen op infectie)
  • AHproblematiek, kortademig (pneumothorax,..)
  • Trauma: hernia, klaplong, indeukingsfractuur (vaak bij osteoporotische patiënten), andere fracturen
163
Q

Welke uitstralingspijn geven thoracale discus hernia’s?

A

intercostaal

164
Q

Waar kijken we naar in de specifieke inspectie van de TWZ?

A
  • UH afh van waar pt last heeft
    zij-aanzicht:
    Curvatuur (Hyperkyfose/vlakke WZ), Scoliose, schouder protractie
    achter-aanzicht
    Luchtfiguren, schouderhoogte, scapula protractie/ alata/ retractie/…
165
Q

Wat zijn referentiepunten om wervelniveau’s te vinden?

A
  • Bij cervicale ext: C7 blijft terplaatse (C6 gaat naar diepte) -> zekerheid
  • Angulus superior: T2 of T3
  • Spina scapula med: T3-T4
  • Angulus inferior: T7-T9
  • 12e rib volgen: dan kom uit op T12 -> zekerheid
  • Sacrum S1 – L5 -> zekerheid
166
Q

Hoe vinden we de processi transversi?

A

2 vingers naast niveau bovenliggende proc spin
proc transv T5 liggen opzij van proc spin T4

167
Q

Wat doen we in de oriënterende palpatie van de TWZ?

A
  • Proc spinosi allemaal palperen en kijken voor fl-ext stand, rotatiestand, tellen
  • Weke delen spanning wervelgootspieren, warmte/koude
168
Q

Wat doen we in het BFO Thoracaal? Waar kijken we naar? Wat is UH?

A

Actief en passief (geen R)
Rijzit, voeten gesteund
Kijken ROM, bewegingskwaliteit, herkenbare pijn, coörd, bereidwilligheid
* Flexie (handen in nek) - overdruk rug en EB
* Extensie (handen in nek) - overdruk BH-lijn en EB -> niet te ver voor lumale compensatie
* Lateroflexie (gekruist over borst) - overdruk schouders
* Rotatie (gekruist over borst) - overdruk schouders
* Diagonaaltest (gekruist over borst) - overdruk schouders -> LF + rot beide kanten, kan met gecombineerd fl-ext

169
Q

Welke structuren geven mogelijks rekpijn?

A

Ligamenten (kapsel), spieren, zenuwen (niet BV)

170
Q

Welke structuren geven mogelijk compressiepijn?

A

Neuroforamen, facet

171
Q

Uit welke delen bestaat het toegevoegd onderzoek TWZ?

A
  • Articulair onderzoek vertebraal met provocatietests, functietests (mobiliteit)
  • Articulair onderzoek ribben met provocatietests, functietests (mobiliteit), TOS-tests
172
Q

Uit welke provocatietests bestaat het toegevoegd articulair onderzoek vertebraal?

A
  • Springing test - centrale PA
  • springing test - proc transv
  • laterolaterale provocatietest
173
Q

Uit welke functietests bestaat het toegevoegd articulair onderzoek vertebraal?

A
  • Joint play naar rotatie
  • Joint play naar lateroflexie
  • Ventraalflexie onderzoek – belast (van craniaal naar caudaal)
  • Dorsaalflexie onderzoek – belast (van craniaal naar caudaal)
  • Rotatie onderzoek (van craniaal naar caudaal)
  • Lateroflexie onderzoek – belast (van craniaal naar caudaal)
174
Q

Uit welke provocatietests bestaat het toegevoegd articulair onderzoek van de ribben?

A
  • Algemene ribprovocatietest
  • Onderzoek eerste rib
  • Onderzoek van het costovertebraal gewricht
  • Onderzoek costosternaal gewricht
175
Q

Uit welke functietests bestaat het toegevoegd articulair onderzoek van de ribben?

A
  • Onderzoek 2e – 5e rib
  • Onderzoek 6e – 10e rib
176
Q

Wat is het doel van het provocatieonderzoek? Wat beoordelen we?

A
  • We zoeken pijnlijk segment & herkenbare pijn
177
Q

Wat is het doel van het functieonderzoek vertebraal? Wat beoordelen we?

A
  • Intervertebrale mobiliteit inschatten (pijnvrij uitvoeren) -> kwaliteit en kwantiteit
  • Weerstand, eindegevoel, ROM
178
Q

Wat zijn belangrijke aandachtspunten bij het uitvoeren van het articulair vertebraal provocatieonderzoek?

A
  • Tafel laag
  • eerst komen we op eerste stop, dan tweede stop. We duwen tot 2e stop -> collageenweefsel ligt door elkaar, dan geven we druk en komt het in een lijn (1e stop), dan duwen we en komt het op rek (2e stop)
  • centrale PA T5 -> extensie van T4-T5 (onderliggende wervel naar voor, dus relatief gezien beweegt bovenliggende wervel naar achter)
179
Q

Hoe voeren we de Springing test via de processus spinosus/ centrale PA uit?

A
  • P buiklig, T naast P
  • Tafel laag
  • Duwen met ulnaire pinkmuis
  • 1e stop, 2e stop

Provocatietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

180
Q

Hoe voeren we de Springing test via de processus transversus uit?

A
  • P buiklig, T naast P
  • Tafel laag
  • Duwen met wijs- en middenvinger, andere pinkmuis hierop
  • 2 vingers naast bovenliggende spin
  • 1e stop, 2e stop

Provocatietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

181
Q

Hoe voeren we de latero-laterale provocatietest uit?

A
  • P buiklig, T naast P
  • Tafel laag
  • Duwen met duimen (duim achter duim)
  • bilateraal!
  • 1e stop, 2e stop

Provocatietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

182
Q

Hoe voeren we het Joint-play onderzoek naar rotatie uit?

A
  • P in rijzit, T achter P (schouders T en P gelijke hoogte), armen P ontspannen
  • Handgreep en contactpunten: De ene hand neemt contact met de schouder van de patiënt, de duim van de andere hand neemt contact heterolateraal van de rotatie tussen de processus spinosi
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut voert met de ene hand een oscillerende rotatie uit, de duim van de andere hand palpeert de bewegingsuitslag tussen de processi spinosi

Functietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

183
Q

Hoe voeren we het Joint-play onderzoek naar lateroflexie uit?

A
  • P in rijzit, T naast P (schouders T en P gelijke hoogte), armen P ontspannen
  • Handgreep en contactpunten: De ene hand neemt contact met de schouder van de patiënt, de duim of wijsvinger van de andere hand neemt contact met processus spinosi heterolateraal/homolateraal van de lateroflexie (aan de convexe / concave zijde)
    Uitvoering en interpretatie: Via de schouder van de patiënt voert de therapeut een oscillerende lateroflexie uit, de duim of wijsvinger van de andere hand palpeert de mate van het openen van de interspinale ruimte aan de convexe zijde of de mate van het sluiten aan de concave zijde

Functietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

184
Q

Hoe voeren we het Ventraalflexie onderzoek – belast (van craniaal naar caudaal) uit?

A
  • P in rijzit, T naast P (schouders T en P gelijke hoogte), handen P in nek
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut omgrijpt met de ene hand de ellebogen van de patiënt en voert een ventraalflexie uit. De index van de onderzoekende hand ligt tussen de processus spinosi van het te onderzoeken segment
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut voert een ventraalflexie uit. De index van de onderzoekende hand palpeert de mate van het openen van de interspinale ruimte

Functietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

185
Q

Hoe voeren we het Dorsaalflexie onderzoek – belast (van craniaal naar caudaal) uit?

A
  • P in rijzit, T naast P (schouders T en P gelijke hoogte), handen in nek
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut omgrijpt met de ene hand de ellebogen (onderaan) van de patiënt en voert een dorsaalflexie uit. De index van de onderzoekende hand ligt tussen de processus. spinosi van het te onderzoeken segment
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut voert een dorsaalflexie uit. De index van de onderzoekende hand palpeert de mate van het sluiten van de interspinale ruimte

Functietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

186
Q

Hoe voeren we het Rotatie onderzoek (van craniaal naar caudaal) uit?

A
  • P in rijzit, T naast P aan te onderzoeken zijde (schouders T en P gelijke hoogte), armen P gekruist borst
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut omgrijpt met de ene hand de heterolaterale schouder van de patiënt. De duim van de onderzoekende hand ligt aan de heterolaterale zijde van de rotatie ter hoogte van de onderliggende processus spinosus van het te onderzoeken segment
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut roteert de patiënt naar zich toe. De duim van de onderzoekende hand palpeert het uitwijken van de onderliggende processus spinosus ten opzichte van de bovenliggende aan de heterolaterale zijde van de therapeut. Als de onderste uitwijkt betekent dit het einde van de rotatie op het te onderzoeken segment.

Functietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

187
Q

Hoe voeren we het Lateroflexie onderzoek – belast (van craniaal naar caudaal) uit?

A
  • P in rijzit, T naast P aan niet te onderzoeken zijde (schouders T en P gelijke hoogte), armen P gekruist borst
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut omgrijpt met de ene hand de heterolaterale schouder van de patiënt en voert een lateroflexie uit. De wijsvinger of duim van de onderzoekende hand ligt tussen de processus spinosi (concave zijde) van het te onderzoeken segment
  • Handgreep en interpretatie: De therapeut voert een heterolaterale lateroflexie uit. De duim of index van de onderzoekende hand palpeert de mate van het sluiten van de interspinale ruimte aan de concave zijde (heterolaterale zijde van de therapeut)

Functietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

188
Q

Hoe voeren we de Algemene ribprovocatietest uit?

A
  • P in rijzit, T naast P; P in ventraalflexie, heterolaterale lateroflexie en homolaterale rotatie ten opzichte van de therapeut
  • Handgreep en contactpunten: De ene hand omvat de schouder van de patiënt, de duim of duimmuis van de andere hand neemt contact met de angulus costae aan de heterolaterale zijde van de rotatie
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut palpeert met de duimmuis het alignement van de angulus costae aan de heterolaterale zijde van de rotatie en gaat hierbij op zoek naar een eerder prominente of aprominente rib. Bij een prominente angulus
    costae kan de therapeut de rib provoceren door een druk in ventrale richting te geven of te kloppen op de respectievelijke rib. Het is belangrijk dat deze test altijd bilateraal wordt uitgevoerd. Bij bevindingen op hetzelfde niveau dient mee in rekening te worden genomen dat een flexie-, extensie- of rotatiestand van de wervel verantwoordelijk kan zijn voor een foutieve stand van de rib. Op basis van de provocatietest vertebraal kan dit verder worden nagegaan.

Provocatietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

189
Q

Hoe voeren we het onderzoek van de eerste rib uit?

A
  • P in rijzit, T achter P; hoofd in ROT naar te onderzoeken zijde, LF heterolat (indien de m. trapezius pars descendens hypertoon is, kan eventueel getest worden met een passieve schouderelevatie)
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut neemt contact met de radiale zijde van de index van de onderzoekende hand
    op de bovenzijde van de 1ste rib. De andere hand met de elleboog rustend op de schouder van de patiënt omvat het hoofd.
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut geeft een druk op de 1ste rib in ventro-mediale richting (naar de tegenovergestelde heup) en onderzoekt de vering van de 1ste rib en de pijn. Eventueel kan naar functie vanuit deze uitgangshouding (of vanuit ruglig) tijdens in –en uitademen het op en neer gaan van de eerste rib worden beoordeeld.

Provocatietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

190
Q

Hoe voeren we het onderzoek van het costovertebraal gewricht uit?

A
  • P in buiklig, T aan niet te onderzoeken zijde
  • Handgreep en contactpunten: De ulnaire zijde van de ene hand neemt contact met de processus transversus van het te onderzoeken niveau aan de niet te onderzoeken zijde. De ulnaire zijde van de andere hand neemt contact met de angulus costae van het te onderzoeken niveau. Afhankelijk van of je de bovenste of onderste ribben onderzoekt varieert de handpositie
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut stabiliseert met de ene hand de processus transversus en voert met de andere hand via de angulus costae een druk uit in ventrale en lichtjes laterale richting. Voor de bovenste ribben is er ook druk in caudale richting en voor de onderste ribben in craniale richting. Enerzijds wordt de vering van zowel het costovertebrale als het costotransversale gewricht onderzocht en anderzijds kan dit onderzoek als een pijnprovocatieve test gebruikt worden

Provocatietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

191
Q

Hoe voeren we het onderzoek van het costosternale gewricht uit?

A
  • P in ruglig, T hoofduiteinde
  • Handgreep en contactpunten: De duim van de onderzoekende hand neemt contact met de te onderzoeken rib direct lateraal van het costosternale gewricht.
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut voert een druk uit in dorsale richting en onderzoekt enerzijds de vering van het
    costosternale gewricht en anderzijds kan dit onderzoek als pijnprovocatieve test gebruikt worden

Provocatietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

192
Q
A

Functietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

193
Q

Wat is het doel van het functieonderzoek van de ribben? Wat beoordelen we?

A
  • Intercostaalruimte evalueren, bewegen van ribben bij inspiratie en expiratie
  • Disfuncties: inspiratiestand (verkleinde intercostaalruimte te vinden craniaal van
    de rib in inspiratiestand en een vergrote intercostaalruimte caudaal van de rib in inspiratiestand) en expiratiestand (een verkleinde intercostaalruimte te vinden caudaal van de rib in expiratiestand en een vergrote intercostaalruimte craniaal van de rib in expiratiestand)
194
Q

Hoe voeren we het onderzoek 2e- 5e rib uit?

A
  • P ruglig, T hoofduiteinde; Te onderzoeken arm 180° Anteflexie
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut neemt contact met de index en middenvinger van de onderzoekende hand ventraal in de intercostaalruimten, de index ter hoogte van het te onderzoeken niveau. De andere hand van de therapeut omvat de bovenarm van de patiënt.
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut brengt de arm verder in elevatie met lichte tractie waardoor een verwijdering van de intercostaalruimten ontstaat te vergelijken met boven – en onderliggende niveaus tijdens inspiratie en expiratie.

Functietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

195
Q

Hoe voeren we het onderzoek 6e- 10e rib uit?

A
  • P zijlig op niet te onderzoeken zijde, T hoofduiteinde; Bovenliggende arm zijwaarts 180° elevatie
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut neemt contact met de index en de middenvinger van de onderzoekende
    hand lateraal in de intercostaalruimten, de index ter hoogte van het te onderzoeken niveau. De andere hand van de therapeut omvat de bovenarm van de patiënt
  • Uitvoering en interpretatie:
    De therapeut brengt de arm verder in elevatie met lichte tractie waardoor een verwijdering van de intercostaalruimten ontstaat te vergelijken met boven – en onderliggende niveaus tijdens inspiratie en expiratie.

Functietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

196
Q

Hoe voeren we de Cyriax test uit?

A
  • P rijzit, handen op bovenbenen, T achter P
  • Handgreep en contactpunten: de therapeut ondersteunt met zijn onderarmen de 90° gebogen ellebogen van de patiënt, vraagt de patiënt om achterwaarts te leunen en te steunen tegen zijn/haar borst
  • Uitvoering: de test beschreven door cyriax werd 3’ aangehouden maar Brismée (2004) heeft aangetoond dat de test reeds valide is als hij 1’ wordt aangehouden
  • Interpretatie: de test is positief als de nachtelijke paresthesieën eerst worden gereproduceerd (releasefenomeen) vooraleer ze terug verdwijnen

TOS onderzoek toegevoegd articulair onderzoek

197
Q

Hoe voeren we de Adson test uit?

A
  • P rijzit, handen op bovenbenen, T achter P
  • Uitgangshouding therapeut: de therapeut staat achter de patiënt
    Handgreep en contactpunten: de therapeut neemt de arm van de patiënt vast net proximaal van de pols en palpeert de a.radialis
  • Uitvoering: De therapeut brengt de arm van de patiënt naar extensie, abductie, exorotatie. De patiënt beweegt het hoofd naar homolaterale rotatie/extensie en doet een diepe inspiratie
  • Interpretatie: een positieve tets wordt toegeschreven aan een compressie van de neurovasculaire bundel in de achterste scalenuspoort of door een cervicale rib

TOS onderzoek toegevoegd articulair onderzoek

198
Q

Hoe voeren we de Wright’s Test – Hyperabductie test uit?

A
  • P rijzit, handen op bovenbenen, T achter P aan aangedane zijde
  • Handgreep en contactpunten: de therapeut neemt de arm van patiënt vast net proximaal van de pols en palpeert de a.radialis
  • Uitvoering: de arm van de patiënt wordt in abductie/exorotatie gebracht tot boven het hoofd en de test wordt 1 à 2 minuten aangehouden
  • Interpretatie: een positieve test wordt toegeschreven aan compressie van de a.axillaris in de coraco-thoraco-pectorale ruimte

TOS onderzoek toegevoegd articulair onderzoek

199
Q

Hoe voeren we de Roos Test (Elevated Arm Stress Test) uit?

A
  • P rijzit, handen op bovenbenen, T voor P
  • Uitvoering: de patiënt brengt de armen in 90° abductie + eindstandige exorotatie en opent/sluit de vingers in een snel
    tempo gedurende 3’. De therapeut controleert eventueel het zakken van de arm en de kleur van de onderarmen.
  • Interpretatie: deze test evalueert het belasten van de neurovasculaire bundel in de thoracic outlet

TOS onderzoek toegevoegd articulair onderzoek

200
Q

Hoe voeren we de Costoclavicular Test (Militaire houding) uit?

A
  • P in rijzit, Handen op bovenbenen, T voor P
  • Uitvoering: de patiënt beweegt het sternum voorwaarts/opwaarts en gedurende +/- 1 minuut de scapulae naar depressie/neerwaartse rotatie, de patiënt kan ook gevraagd worden om diep in te ademen
  • Interpretatie: een positieve test wordt toegeschreven aan een compressie tussen eerste rib en clavicula

TOS onderzoek toegevoegd articulair onderzoek

201
Q

Welke behandeltechnieken voeren we uit voor articulaire vertebrale dysfuncties TWZ?

A
  • Distractietechnieken
  • Passieve gelokaliseerde mobilisaties voor flexie, extensie, LF en rotatie beperking
202
Q

Welke behandeltechnieken voeren we uit voor costale dysfuncties TWZ?

A
  • specifieke mobilisaties van de 1e rib, 2e tot 5e rib, 6e tot 10e rib, costovertebraal gewricht
  • Rib in inspiratiestand
  • Rib in expiratiestand
203
Q

Hoe voeren we de tractie hoog thoracaal uit?

A
  • P rijzit, handen OP elkaar in nek, T achter P in voorachterwaartse spreidstand
  • P ver achteruit laten zitten (dicht bij T)
  • regio waar je tractie wilt geven op hoogte sternum T zetten
  • T onder armen van P, wijsvingers op behandelend segment
  • Compressie naar anterieur geven met thorax, ADD armen voor compressie thorax P, evt vragen aan P om ADD te doen met armen -> zo meer op segment inwerken
  • P blijft vooruit kijken, maar laat zich beetje vallen op T -> P niet volledig laten doorhangen
  • Vanuit benen tractie geven
  • We kiezen graad 1 (oscillerend, pijndempen) tot graad 4 (lang aanhouden)

Behandeltechniek bij vertebrale dysfuncties thoracaal

204
Q

Bij welk soort patiënten gebruiken we distractietechnieken thoracaal?

A

Compressiepijn, degeneratieve patiënten

205
Q

welke distractietechnieken thoracaal kunnen we uitvoeren?

A
  • Tractie hoog-thoracaal (handen nek)
  • Tractie mid-thoracaal (handen gekruist schouder)
  • Tractie laag-thoracaal (handen gekruist buik)
206
Q

Hoe voeren we de tractie mid thoracaal uit?

A
  • P rijzit, handen gekruist naar schouder, T achter P, voorachterwaartse spreidstand
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut omgrijpt met beide handen de ellebogen van de patiënt, de voorarmen van de therapeut fixeren de middelste ribben. De therapeut voert een tractie uit in (dorso)craniale richting.
  • We kiezen graad 1 (oscillerend, pijndempen) tot graad 4 (lang aanhouden)

Behandeltechniek bij vertebrale dysfuncties thoracaal

207
Q

Hoe voeren we de tractie laag thoracaal uit?

A
  • P rijzit, armen gekruist (ellebogen vastnemen), T achter P
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut omgrijpt met beide handen de ellebogen van de patiënt. De voorarmen van de therapeut fixeren de onderste ribben. De therapeut voert een tractie uit in (dorso)craniale richting.
  • We kiezen graad 1 (oscillerend, pijndempen) tot graad 4 (lang aanhouden)

Behandeltechniek bij vertebrale dysfuncties thoracaal

208
Q

Hoe voeren we de Passieve gelokaliseerde mobilisaties bij flexiebeperking (van craniaal naar caudaal) thoracaal uit?

A
  • P rijzit, handen gekruist op schouders, T naast P
  • Interspinaalruimte kleiner maken door onderliggende proc spin stabiliseren
  • T tussen armen P => we kunnen zowel FL als EXT doen. Als we enkel FL willen doen, kunnen we ook gwn bovenop armen
  • T5-T6 -> we stabiliseren onderliggende, dus plaatsen hand op T6 (vingers naar beneden, handwortel op T6)
  • Flexie doen, wanneer T6 begint te bewegen kracht uitoefenen
  • We kiezen graad 1 (oscillerend, pijndempen) tot graad 4 (lang aanhouden)

Behandeltechniek bij vertebrale dysfuncties thoracaal

209
Q

Hoe voeren we de Passieve gelokaliseerde mobilisaties bij extensiebeperking uit?

A
  • P rijzit, T naast P
  • Interspinaalruimte kleiner maken door bovenliggende naar caudaalwaarts duwen
  • Armen schouders gekruist
  • Hand T onder armen P
  • T5-T6 => Palpeer T5, wanneer die ext doet kracht uitoefenen
  • De therapeut geeft een lichte druk met duimmuis van de mobiliserende hand op de bovenliggende processus spinosus van het te behandelen segment in ventrocaudale richting.
  • We kiezen graad 1 (oscillerend, pijndempen) tot graad 4 (lang aanhouden)

Behandeltechniek bij vertebrale dysfuncties thoracaal

210
Q

Hoe voeren we de Passieve gelokaliseerde mobilisaties bij lateroflexiebeperking uit?

A
  • P zit, T naast P aan niet te behandelen zijde
  • Onderliggende stabiliseren
  • Armen kruisen schouders
  • Werken aan concave zijde
  • Duim heterolateraal tegen onderliggende wervel
  • We doen LF, vanaf dat onderliggende meebeweegt houdt je hem tegen
  • We doen altijd LF weg van ons
  • Duim horizontaal zetten naast spinosus en vingers scapula

Behandeltechniek bij vertebrale dysfuncties thoracaal

211
Q

Hoe voeren we de Passieve gelokaliseerde mobilisaties bij rotatiebeperking (van craniaal naar caudaal) uit?

A
  • P zit, T naast P aan homolaterale zijde rotatie
  • Onderliggende stabiliseren
  • Pt naar je toe roteren
  • Rot rechts => spin gaat naar links
  • We doen rot, vanaf onderliggende wilt roteren houden we tegen
  • We houden duim op heterelaterale zijde spin (stabiliseren) – T4-T5
  • Duim horizontaal zetten naast spinosus en vingers scapula

Behandeltechniek bij vertebrale dysfuncties thoracaal

212
Q

Welke mobilisatietechnieken kunnen we thoracaal als behandeling uitvoeren bij vertebrale dysfuncties?

A

FL, EXT, ROT, LF

213
Q

Welke behandeltechnieken kunnen we thoracaal uitvoeren bij ribdysfuncties?

A
  • Ribmobilisatie (eerste rib)
  • Ribmobilisatie (2 – 5e rib)
  • Ribmobilisatie (6-10e rib)
  • Mobilisaties van het costovertebraal gewricht (2-10e rib)
  • Mobilisatie van het costosternale gewricht
214
Q

Hoe voeren we de Ribmobilisatie (eerste rib) uit?

A
  • P in zit, T achter P; hoofd P naar te onderzoeken zijde roteren en heterolaterale LF. Indien de m. trapezius pars descendens teveel spanning vertoont kan gewerkt worden met
    een passieve schouderelevatie.
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut plaatst de index (radiale zijde) van de mobiliserende hand op de bovenzijde van de eerste rib. De andere hand omvat het hoofd, de elleboog rustend op de schouder van de patiënt. De therapeut drukt de eerste rib in ventro-mediale richting, in de richting van de tegenovergestelde heup, en houdt de druk aan gedurende 5-15 seconden. Daarna lost de therapeut voorzichtig de druk.
  • Opmerking : Tijdens expiratie !

Behandeltechniek bij ribdysfuncties thoracaal

215
Q

Hoe voeren we de Ribmobilisatie (2 – 5e rib) uit bij een rib die in inspiratiestand staat?

A
  • P ruglig, arm 180° anteflexie, T achter P
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut volgt de ademhaling van de patiënt. Bij het uitademen van de patiënt mobiliseert de therapeut met de index (radiale zijde) en/of middenvinger van de ene hand de rib zelf door een druk in distale richting te geven. Terzelfdertijd heft de therapeut met de andere hand de arm van de patiënt verder opwaarts.

Behandeltechniek bij ribdysfuncties thoracaal

216
Q

Hoe voeren we de Ribmobilisatie (6-10e rib) uit bij een rib die in expiratiestand staat?

A
  • P in zijlig op niet te behandelen zijde, bovenliggende arm opwaarts geheven, T hoofduiteinde
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut volgt de ademhaling van de patiënt. Bij het inademen van de patiënt stabiliseert de therapeut met duim en index van de ene hand de onderliggende rib door een druk in distale en mediale richting. Tezelfdertijd heft de therapeut met de andere hand de arm van de patiënt verder opwaarts/zijwaarts. Op die manier wordt de bovenliggende rib verplicht naar inspiratie te bewegen.

Behandeltechniek bij ribdysfuncties thoracaal

217
Q

Hoe voeren we de Mobilisaties van het costovertebraal gewricht (2-10e rib) uit?

A
  • P in buiklig, T naast P aan niet te behandelen zijde
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut stabiliseert met de ulnaire zijde van de ene hand de processus transversus aan de niet te behandelen zijde. De ulnaire zijde van de mobiliserende hand wordt geplaatst op de angulus costae van de te behandelen rib. De therapeut mobiliseert de rib in ventrale en laterale richting.. De handpositie varieert opnieuw naargelang het om de bovenste of onderste ribben gaat. Voor de bovenste ribben is er ook druk in caudale richting en voor de onderste ribben in craniale richting.

Behandeltechniek bij ribdysfuncties thoracaal

218
Q

Wat is functioneel TOS? Welke soorten onderscheiden we? Leg uit.

A

Komt voor bij hyperkyfose, chronische nek/schouderpijn, computerwerk

Scalenus anterior syndroom
* Na ongewoon zware inspanning of bij facetdysfunctie
* Dit gecombineerd met hypertonie scaleni

Costoclaviculair syndroom
* Trauma, sporten, vermoeidheid
* Pijn bij houdingsveranderingen

Pectoralis minor syndroom
* HyperABD beweging, hyperkyfose, PCwerk
* Pijn bij houdingsveranderingen

Scapulocostaal syndroom
* Musculaire pijn thv scapulae
* Pijn na zware inspanning, hyperkyfose, langdurige stress of vermoeidheid