21. Trainingsleer Flashcards

Vak trainingsleer + strength & conditioning LO UGent

1
Q

Wat is de definitie van training?

A

training = planmatig gestructureerd proces waarbij op systematische wijze een ontwikkeling van de sportmotorische prestatie wordt nagestreefd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 4 factoren bepalen de sportmotorische prestatie?

A

Lichamelijke basiseigenshappen (uith, kracht, snelheid, lenigheid, vaardigheid),
Technische vaardigheden (tactisch inzicht),
Constitutionele factoren (antropometrie, basketspeler moet groot zijn),
Persoonlijkheidsfactoren (intellect, motivatie, psychologisch)

Genetica en training hebben een grote invloed hierop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de definitie van trainingsleer?

A

Systematische samenvatting van de voor training en wedstrijd wetenschappelijke bevindingen, in regels en methodieken, waarmee spelers/ploeg optimaal voorbereid worden op de wedstrijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn belangrijkste elementen om een traniningsprogramma te maken?

A
  • Kennis profiel sport (fysiologisch, biomechanisch), daaruit prestatiedeterminanten bepalen.
  • Kennis fysiologisch profiel sporter (labo- en veldtesten)
    -> afstellen op prestatiedeterminanten van de sport
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 6 biologische basisprincipes van training?

A
  1. Specificiteit
  2. Overload
  3. Initieel niveau & verminderde meeropbrengst
  4. Duurzaamheid & reversibiliteit
  5. Supercompensatie & periodisering
  6. Individuele verschillen trainingsgevoeligheid & individualisering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 5 algemene oefen- en trainingsmodaliteiten?

A
  1. Type oefening
  2. Intensiteit
  3. Duur
  4. Frequentie en omvang
  5. Recuperatie

FITTR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn verschillende prestatiedeterminanten in sport?

A
  • aerobe uithouding (VO2max, aërobe drempel, anaërobe drempel, loopeconomie)
  • Anaërobe prestatie (snelheid, wendbaarheid, sprongkracht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke prestatiedeterminanten zijn belangrijk bij voetballers?

A

Intermittente activiteit
* Hoge VO2max (heraanvulling creatinefosfaat)
* Hoge aërobe drempel (basisconditie: ze kunnen snel lopen zonder dat dit lastig is + recupereren tussen trainingen)
* Hoge anaërobe drempel: we leggen veel afstand aan deze intensiteit af
* Hoog anaëroob vermogen (creatinefosfaat nodig voor sprintjes)
* Hoge anaërobe prestatie (snelheid, wendbaarheid, sprongkracht - wedstrijdbepalend)

Anaerobe drempel belangrijk voor middenvelder
Anaërobe prestatie (springen enz) belangrijker voor spits, keeper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen goede sprinters en topsprinters in wielrennen?

A

Topsprinters kunnen meerdere keren hoge prestaties leveren, goede sprinters vervallen na herhaaldelijke inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke prestatiedeterminanten zijn belangrijk voor welk type wielrenner?

Sprinter, Klimmer, Tijdrijder, baanwielrenner

A
  • Sprinter: vnl anaëroob vermogen en anaërobe capaciteit belangrijk.
  • Klimmer: vnl VO2max, aërobe drempel en anaërobe drempel belangrijk.
  • Tijdrijder: vnl VO2max, anaërobe drempel en weerstand belangrijk.
  • Baanwielrenner: vnl weerstand, anaëroob vermogen en anaërobe capaciteit belangrijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de Wingate-test?

Wat bepalen we ermee?

A

All-out test van 30 seconden: vanaf seconde 1 alles geven.
We meten de anaërobe prestatie (sprintvermogen) -> anaëroob alactisch systeem (ATP & creatinefosfaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het SAGE- of SAID principe?

Biologische basisprincipes

A

Principe van specificiteit: fysiologische en metabole aanpassingen aan de oefeningen zijn specifiek naargelang type oefeningen, belasting, spiergroep,…
Dit kan cardiorespiratoir, spierkrachtuithouding, explosieve kracht, neuromusculair

Specifieke Aanpassingen aan Gestelde Eisen
Specific Adaptation to imposed demands

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoelang duurt het totdat detraining toeslaat?

Sedentairen & prof atleten?

A

Sedentair (opbouw 8w): na 8w niets doen, alles kwijt.
Prof atleet: prestatie -20% na 8w, dan stabilisatie (comeback mogelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel tijd plan je best tussen verschillende trainingen?

aëroob (extensief, intensief), anaëroob (extensief, intensief), snelheid, maximale kracht, wedstrijd

A

Aëroob
* Extensief: 8-14u
* Intensief: 24-30u

Anaëroob
* Extensief: 36-48u
* Intensief: 40-60u

Snelheid: 48-60u
Max kracht: 48-72u
Wedstrijden: 48-72u

Dit is duur van herstelproces

Recuperatie verschilt tussen atleten: topatleten herstellen sneller => meer intensieve trainingen mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 2 factoren bepalen recuperatie?

A
  • Lengte, duur en omvang van de recuperatie (volledig herstel of principe supercompensatie?)
  • Intensiteit recuperatie (afh van niveau, aard recup & voorafgaande inspanning)

recuperatie kan actief of passief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij welk 5 soorten inspanning heb je volledige recuperatie nodig?

A
  • Coördinatie
  • Maximale kracht
  • Opeenvolgende wedstrijden
  • Techniek
  • Snelheid, reactievermogen, explosiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke 4 soorten oefeningen kunnen we na onvolledige recuperatie?

A
  • Snelheidsuithouding
  • Krachtuithouding
  • Uithouding
  • Wilskracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de modaliteiten voor maximale krachttraining?

A

80-100% 1RM
2-6 HH
4-6 reeksen
3-5min rust

vnl type 1 vezels worden aangesproken. Dit geeft een grote neuromusculaire belasting waardoor er veel recuperatie nodig is. Doel hierbij is 1 RM verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de modaliteiten voor snelkracht?

A

20-50% 1RM
6-12 HH
3 reeksen
3-5min rust
Traag exc, snel conc

belangrijk voor neuromusculaire coördinatie, sneller gewicht wegwerken, krachttraining < 30% 1RM heeft weinig nut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verschil tussen adaptaties en respons op training?

A

Adaptatie
Langere termijn: hypertrofie, UH, slagvolume,…

Respons
Acuut: hartslag stijgt, lactaat stijgt,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het exercise intensity continuum?

A

Volledige range van intensiteit dat een individu aankan in verhouding tot de volhoudtijd.
Gaat van bovengrens (max inspanning, korte duur) tot ondergrens (rust, zitten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil tussen vermogen en capaciteit van energielerevende systemen?

Welk energiesysteem heeft grote capaciteit/vermogen?

A

Vermogen: Snelheid waarmee systeem ATP kan leveren
Capaciteit: Hoeveelheid energie dat systeem in totaal kan leveren

Anaëroob alactisch systeem heeft groot vermogen
Aërobe systemen hebben grotere capaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke zijn de verschillende energieleverende systemen?

A
  • Anaëroob alactisch systeem
  • Anaëroob lactisch systeem
  • Aërobe glycolyse
  • Aërobe vetoxidatie

Deze systemen werken samen, de ene triggert de andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe werkt het anaëroob alactisch systeem?

A

Type 2x vezels
Max 3-7 sec
CP + ADP -> ATP + C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe werkt het anaëroob lactisch systeem? (glycolyse)

A

Type 2a & 2x vezels (ook beetje type 1 vezels)
Max 2-3min
Glycogeen -> 2/3 ATP + Pyruvaat (of melkzuur)
Systeem vind plaats in cytoplasma (niet mitochondriëen!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe werkt de aërobe glycolyse?

A

Type 1 en type 2a vezels
Tot 90min
Glycogeen -> pyruvaat + O2 -> 38 ATP + CO2 + H2O
Systeem vind plaats in mitochondriëen (krebscyclus)

Ook mitochondriale oxidatie genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe werkt de aërobe vetoxidatie?

A

Type 1 vezels
Meer dan 90min
VVZ + O2 -> 128 ATP + CO2 + H2O
Vetzuren verbrand in vuurtje KH (max 60% vetten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe kwantificeren we anaëroob vermogen?

A
  • Spronghoogte squat jump
  • Piek wingate-test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe meten we anaërobe capaciteit?

A
  • Herhaaldelijke sprongen (bosco jump test): 10x na elkaar springen & totale hoogte meten
  • Verval wingate-test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wanneer is de lactaatconcentratie maximaal?

A
  • Hoogste bij 400-800m sprints (anaëroob lactisch & alactisch systeem)
  • Hoogst 2-6min na zeer grote inspanning

Concentratie-gradiënt 75% bloed (waar we meten) tov spier (waar het aangemaakt wordt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is MET?

A

Metabole equivalenten: liggen = 1 MET = 3.5 ml/min.kg
Wandelen, ADL = 3.5 MET = 12 ml/min.kg
Dus bij VO2max van 14 ml/min.kg zal een activiteit van 3.5 MET zeer lastig zijn

Hiermee kunnen we ook de calorie-verbranding meten: aantal MET activiteit * gewicht (kg) * tijd (uur) = Kcal
bv: joggen (6 MET), 60kg, 2u -> 6 * 60 * 2 = 720 Kcal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke factoren hebben een invloed op de VO2max?

A
  • Genetica
  • Training (25%)
  • Gewicht (ml/min.kg)
  • leeftijd (daalt vanaf 30j bij sedentairen, bij training stabiel tot 40-45j)

Cardiac output is limiterende factor voor VO2max

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke zijn de 4 intensiteitsdomeinen met respectievelijke grenzen?

A

Moderate (wandelen)
Aërobe drempel
Heavy (lopen)
Anaërobe drempel
Severe
VO2max
Extreme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat gebeurt er wanneer we in het moderate intensiteitsdomein sporten?

mbt O2-verbruik en lactaatconcentratie

A

We bevinden ons onder de aërobe drempel. ATP wordt aëroob geleverd, O2-verbruik stijgt tov rust. Als we sneller gaan zal dit O2-verbruik proportioneel stijgen, zolang we onder de drempel blijven. Stijging is 10 ml/min per Watt.
Lactaatconcentratie blijft constant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat gebeurt er wanneer we in het heavy intensiteitsdomein sporten?

mbt O2-verbruik en lactaatconcentratie

A

We bevinden ons boven de aërobe drempel. Lactaatconcentratie stijgt en bereikt dan een steady state. De efficiëntie daalt: we hebben verbruiken meer zuurstof, nl. 14 ml/min.W

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat gebeurt er wanneer we in het severe intensiteitsdomein sporten?

mbt O2-verbruik en lactaatconcentratie

A

We bevinden ons boven de anaërobe drempel. Zuurstofverbruik krijgt geen steady state (deze blijft stijgen tot VO2max). Ook lactaat stijgt tot maximale waarde. Hier hebben we > 14 ml/min.W zuurstof nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is GET?

A

Gas exchange threshold = aërobe drempel = vetdrempel = LT1.
Scheidt moderate & heavy domain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is CP?

A

Critical power = anaërobe drempel = LT2 = verzuringsgrens = maximal metabolic steady state.
Scheidt Heavy & extreme domain

Anaërobe drempel betekent niet dat inspanning op anaëroob systeem werkt. We kunnen deze inspanning 30-45min volhouden, dus is deze inspanning aëroob. Maximal metabolic steady state of threshold seperating heavy from severe is goede beschrijving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke spiervezelstypes gebruiken we wanneer we de aërobe drempel overschreiden?

Welke invloed heeft dit op de energiesystemen?

A

Wanneer we in het heavy domain komen, zullen volgens het size pinciple meer type IIa vezels gerekruteerd worden. Er zal via de glycolyse een hogere productie pyruvaat plaatsvinden, met overflow krebscyclus tot gevolg (omdat IIa vezels minder mitochondriën hebben). Hierdoor is er een procentuele stijging van lactaat & H+, wat weggebufferd wordt door HCO3-. Er wordt meer glycogeen gebruikt ipv vvz.

Deze stijging in lactaat is dus LT1 & kan vastgesteld worden in lactaattesten wanneer deze stijgt van de rustwaarde (1.5-2 mmol/L)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke spiervezelstypes gebruiken we wanneer we de anaërobe drempel overschreiden?

Welke invloed heeft dit op de energiesystemen?

A

We gebruiken steeds meer type 2a & type 2b vezels (size principle). Dit zorgt voor een grote stijging van H+, Wat nu niet meer weggebufferd kan worden -> daling pH -> verzuring

De anaërobe drempel is dus de hoogste intensiteit waarbij even H+ gemaakt wordt, als weggebufferd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is ‘tegen de muur aanlopen’ in bv een marathon?

A

We lopen boven de anaërobe drempel (normaal kunnen we dit 30-90min volhouden met goede voeding, totdat glycogeenvoorraad intramusculair op is)
Wanneer we dit te lang doen is de glycogeenvoorraad dus op, we schakelen over op vetten (met tragere ATP turnover) => intensiteit zal snel verlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is de MaxLass test?

A

** Maximal lactate steady state **
Test voor opzoeken anaërobe drempel. We laten sporter 30min aan constant wattage rijden & meten lactaatniveau iedere 5min. Als het verschil tussen min 10 en min 30 in lactaat minder dan 1 mmol/L is, definiëren we dit als steady state (dus onder anaërobe drempel) => we testen opnieuw met 1 dag tussen tot we geen steady state zien.

Deze test is dus niet ideaal aangezien de sporter 3x moet komen & 3x een zware inspanning moet doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is het Critical power model?

aka critical velocity model

A

Test voor anaërobe drempel te bepalen.
We laten de sporter 3-5 max inspanning van 2-20min uitvoeren, dit is dus boven de anaërobe drempel.
Dit geeft een hyperbole relatie tussen inspanning (Power) en volhoudtijd.
De critical power is dan de asymptoot aan deze relatie (wat de sporter mathematisch oneindig lang kan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

In welke zone laat je een sporter een marathon lopen?

A

Dit is een inspanning van >90min dus tussen de aërobe en anaërobe drempel. Waar precies hangt af van conditie van de sporter: wie sneller loopt doet er minder lang over dus kan dichter bij de anaërobe drempel lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn drie redenen waarom men een inspanningstest doet?

A
  • Prestatiediagnostiek (hoe snel zal ik kunnen lopen)
  • Hoeveel progressie kan ik nog maken?
  • Trainingszones bepalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoe kan je vanuit een inspanningstest afleiden of je atleet nog kan verbeteren?

A
  • VO2max nog verbeteren (sinds wanneer & hoeveel traint de sporter)
  • Aërobe drempel: kan getraind worden tot 70% van VO2max
  • Anaërobe drempel kan getraind worden tot 90-92% VO2max
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoe kunnen we de aërobe en anaërobe drempels beïnvloeden?

A

Positie van de drempels is puur trainen (moderate domain is fundament huis, heavy 1e verdiep & severe 2e verdiep -> fundament belangrijk)
Het is dus belangrijk om fundament op te bouwen en niet steeds tussen de drempels te trainen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Waarom nemen we geen inspanningstesten af 1 dag na zware inspanning?

A
  • lactaatwaarde zal initieel lager zijn & nooit stijgen tot wat het normaal kan
  • Intramusculair glycogeen zal nog uitgeput zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn de trainingszones rekening houdend met Wattages?

A
  1. Recuperatie
  2. LSD (long slow distance)
  3. EDT (extensieve duurtraining)
  4. IDT (intensieve duurtraining)
  5. Threshold
  6. LDI (long duration interval)
  7. SDI (short duration interval)
  8. SIT (sprint interval)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat zijn de trainingszones rekening houdend met hartslag?

A
  1. Recuperatie
  2. LSD (long slow distance)
  3. EDT (extensieve duurtraining)
  4. IDT (intensieve duurtraining)
  5. Threshold
  6. HIIT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoe trainen we in de zone EDT en wat is het doel?

A

** Extensieve duurtraining**
* We trainen korter dan LSD (bv 1u lopen), tegen of net voorbij aërobe drempel
* Doel = max verbruik vetten, AT opschuiven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoe trainen we in de zone IDT en wat is het doel?

A

** Intensieve duurtraining **
* Lange blokken / langere training aan hogere intensiteit tussen de drempels
* We rekruteren meer type 2a vezels waardoor het glycogeenmetabolisme begint te werken
* Prestatie AT verbeteren
* AnT drempel verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waarom zijn er verschillende trainingszones als het over wattage of hartslag gaat?

A

In de hoog-intensieve zones (boven anaërobe drempel) heeft hartslag weinig zin, want die kan niet snel genoeg stijgen. Wattages kunnen wel een onderscheid maken in deze zones.

Hierdoor beter dus geen hartslag gebuiken bij intervaltraining

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Hoe trainen we in de zone LSD en wat is het doel?

A

** Long slow distance **
* we trainen redelijk stuk onder aërobe drempel om er zeker niet over te gaan. 60-80% HFmax.
* Doel = vermoeidheidsdrempel uitstellen, basisuithouding, prestatie aërobe drempel, type 1 vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe trainen we in de zone threshold en wat is het doel?

A
  • Tempo inspanningen 30-90min (99% aëroob)
  • prestatie AnT, VO2max, 2a vezels, buffercapaciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Hoe bepalen we best de maximale hartslag zonder een inspanningstest af te nemen?

A

Sporter laten 5min vollebak lopen -> max hartslag.
Hier kan je dan de zones op afstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Vanaf welke tijd is een inspanning grotendeels aëroob?

A

vanaf 2min inspanning is sws > 50% aëroob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

In welke zone lopen we een halve marathon?

A

Rond de anaërobe drempel (90min)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is het aandeel aëroob en anaëroob bij 1500m lopen?

A

Duur: ong 4min30
- 70% aëroob
- 30% anaëroob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Hoe verloopt de pacingstrategie bij de meeste wedstrijden van middellange duur?

A

middenlange duur = 1500m, 3000m, roeien,…
* Pacing loopt parabool:
* snelle start
* midden constant (rond anaërobe drempel om lactaat constant te houden)
* Eindsprint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat zijn de belangrijkste prestatiedeterminanten voor 1500m lopers?

A
  • VO2max
  • lactaattolerantie
  • anaërobe drempel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is TID?

A

Training Intensity Distribution
Hoeveel tijd besteed sporter aan welke intensiteit over zijn training

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is het drempel model?

A

Groot aandeel van volume (50-60%) wordt tussen de drempels (LT1 & LT2) besteed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Welke zijn de bekendste modellen voor TID?

A
  • Drempel model (threshold model)
  • Gepolariseerd model
  • Pyramidaal model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat is het risico van het drempelmodel?

A

Fysiologische risico’s: als sporter 12x traint zal hij 7x snelle trainingen uitvoeren.
Deze inspanningen zijn gericht op glycogeen als substraatverbruik (in cytoplasma omgezet in pyruvaat)
Hierdoor wordt intramusculair glycogeen dag na dag uitgeput, terwijl deze 24-48u nodig heeft om heraangevult te worden.
Dit lijdt tot glycogeendepletie & dus overreaching

Daarnaast zal ook OS beïnvloed worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat is HRV & hoe interpreteer je het?

A

Hartslagvariabiliteit
* Hartslag aangestuurd door autonoom zenuwstelsel (laag -> PS meer actief; hoog -> OS meer actief)
* Als we goed uitgerust zijn, zal autonoom zenuwstelsel prikkelbaar zijn, dus zijn OS en PS allebei actief & is de HRV hoog. Dit is dus goed
* Als we moe zijn zal HRV dalen, dit betekent dat de belasting te hoog is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat is het gepolariseerd model?

A

Veel trainen onder LT1, dan op juiste momenten HIIT boven LT2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Bij welke sporten laat je je sporter gepolariseerd/pyramidaal trainen?

A

Elke sport die meer dan 50% aëroob is (dus vanaf 800m, 2min & langer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Vanaf wanneer trainen we met blokjes (interval) & waarom?

A

Vanaf inspanningen boven de anaërobe drempel, zo kunnen we meer volume doen aan deze snelheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Hoelang zal een sporter een inspanning kunnen volhouden op zijn VO2max-intensiteit?

A

5 minuten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat is de definitie van HIIT?

A

High Intensity Interval Training
* HIIT = Repeated bouts of short to moderate duration exercises (5s-10min)
* Completed at an intensity greater than the anaerobic threshold,
* Seperated by brief periods of low-intensity work or inactivity, This allows partial (often not full) recovery

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij het toeschrijven van intervaltraining?

A
  • Intensiteit blokken aangeven
  • Lengte blokken
  • Intensiteit recuperatie (passief, actief)
  • Lengte recuperatie (volledig, onvolledig)
  • Aantal herhalingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat zijn de verschillende vormen intervaltraining?

A
  • Lange intervallen
  • Short intervals
  • Repeated sprints
  • Sprint intervals
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Aan welke intensiteit voeren we lange intervallen uit?

A
  • Vanaf anaërobe drempel tot net boven VO2max snelheid (110%) (dit is snelheid incrementele inspanningstest)
  • blokken van 1-10min
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Aan welke intensiteit voeren we short intervals uit?

A
  • Vanaf snelheid incrementele inspanningstest (VO2max) tot 120-130% VO2max
  • Blokken tot 1min
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Aan welke intensiteit voeren we repeated sprint training uit?

A
  • Vanaf 120% VO2max tot 180% VO2max
  • 3-10s
  • meer bij teamsporters
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Aan welke intensiteit voeren we sprint intervals uit?

A
  • Vanaf 160% VO2max tot All-out
  • 20-60s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Hoelang moeten we recupereren na een sprint?

A
  • ATP & CP zijn na 10s volledig uitgeput
  • Deze vullen zich exponentieel terug aan: na 30-40s is 60-70% aangevuld met behulp van O2
  • Voor de laatste 30-40% hebben we 3-6min in totaal nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat is het verschil mbt actieve & passieve recuperatie bij intervaltraining?

A
  • Actief: lactaat wordt sneller afgebroken, dus pH zal sneller op basisgehalte komen. Bij passief zal lactaatconcentratie langer hoog blijven
  • Actief: O2-verbruik zal zakken, maar zal niet tot rustwaarde gaan zoals bij passief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Waar moeten we op letten bij het voorschrijven van VO2max training?

A
  • Sporter kan dit 5min aan 1 stuk volhouden
  • Het duurt 1min tot O2 verbruik op VO2max waarde zit => blokken goed kiezen
  • We zullen dus kiezen voor lange intervallen (2-4min in dit geval)
  • We moeten 8-12min op VO2max lopen, willen we VO2max verbeteren
  • Actieve recuperatie om O2-verbruik niet te laten zakken tot rustwaarde (sneller VO2max terug bereiken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Waar moeten we op letten bij het voorschrijven van training om alactisch vermogen/capaciteit te verbeteren?

A
  • Dit is sprinter die wilt werken op pieksnelheid => we willen ATP maximaal uitputten & dan volledig weer laten aanvullen voor volgende herhaling (6-7min rust)
  • Zo kan hij zelfde snelheid halen, dus hogere trainingskwaliteit
  • Inspanning 6-10s (repeated sprints)
  • Recuperatie kan actief of passief (eerder passief)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat is belangrijk mbt belastingsdynamiek?

A

Er moet een balans zijn tussen overload en recuperatie:
* niet elke dag hetzelfde
* dagen van overload afwisselen met recuperatie
* Ook variatie in weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Hoe kunnen we trainingsbelasting kwantificeren? Waarop moeten we letten?

A

TL = V x I
* Volume = aantal kilometers/minuten
* Intensiteitsfactor is ingewikkelder: naargelang hoe intens je training is vermenigvuldigen we meer of minder (lineair of exponentieel)

  • Het is belangrijk dat je altijd op dezelfde manier de trainingsscore maakt!
  • Trainingsbelasting op weekniveau (dag tot dag) en op langere termijn (week tot week) goed afstellen
  • Elke kilometer die gelopen wordt vermenigvuldigen met die IF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wat zijn de intensiteitsfactoren als we trainingsbelasting lineair willen bepalen?

A

Lineaire IF
* RT = 0,5
* EDT = 1
* IDT = 2
* Threshold (EITa, aëroob) = 3
* EITb (weerstand) = 4
* IIT = 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Wat zijn de intensiteitsfactoren als we trainingsbelasting exponentieel willen bepalen?

A

exponentiële IF
* RT = 0,5
* EDT = 1
* IDT = 2
* Threshold (EITa, aëroob) = 4
* EITb = 7
* IIT = 12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Wat is een 3-1 cyclus bij belastingsdynamiek? (Uithoudingstraining)

A
  • 3 weken belasting opbouwen
  • 4e week recupereren (40% minder load)
  • We stijgen ong 10% per week bij sporten met hoge mechanische belasting (lopen)
  • Bij fietsen, roeien,.. kunnen we evt 20% stijgen per week
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Wat is een motorische eenheid? Verschil FT en ST?

A

Een motorisch neuron bezenuwd via axonen verschillende spiervezels, dit is een motorische eenheid.
* FT -> grotere motorische eenheden -> direct grotere krachtproductie
* ST -> kleinere motorische eenheden -> kleinere veranderingen in geleverde kracht mogelijk (houding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Hoe is een skeletspier opgebouwd?

A
  • Een skeletspier bestaat uit spiervezels die als spierbundels samengepakt zitten. (De spiervezels zijn omgeven door capillairen, die zuurstof brengen naar de spiervezels en mitochondriëen.)
  • Deze spiervezels bestaan uit myofibrillen met sarcomeren
  • sarcomeren zijn de kleinste contractiele eenheden van een spier, ze bestaan uit myosine- en actinefilamenten
  • Myosinefilamenten zijn relatief dik
  • actinefilamenten zijn dunner
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Hoe komt contractie tot stand in een spier?

A
  • ATP wordt gesplitst in ADP en een energierijkefosfaatbinding in het troponinehoofdje van myosine. Dit laat het fosfaat los en bindt aan actinefilamenten. Het troponinehoofdje ondergaat structurele veranding, wat lijdt tot power stroke (spiercontractie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Wat is het belang van sarcoplasmatisch reticulum in de spiervezels?

A

Productie calcium wat belangrijk is voor het creëren van een actiepotentiaal bij spiercontractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Wat is de functie van mitochondrieën in de spiervezels?

A

ATP-productie door middel van ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Welke systemen kunnen ATP maken?

A
  • Beta-oxidatie (vvz)
  • aërobe glycolyse (mitochondriëen)
  • anaërobe respiratie (verzuring)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Wat is de definitie van kracht?

A

Kracht is de eigenschap van een spier om door het ontwikkelen van spanning samen te trekken tegen een uitwendige weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Wat is velocity based training? (krachttraining)

A

Contracties uitvoeren met maximale snelheid, als snelheid daalt reeks stoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Wat is vermogen? (Krachttraining)

A

Kracht x Snelheid
belangrijk voor prestatie die sporter zal leveren, hoger vermogen => betere prestatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Definieer maximale kracht

A

De hoogste kracht die een spier kan ontwikkelen bij een willekeurige contractie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Wat is de 1RM?

A

Maximale gewicht dat je op een technisch correcte manier 1x kan verplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Wat is krachtreserve?

A

De grenskracht min de maximaal willekeurige kracht.
Met een willekeurige contractie kunnen we slechts 70% van de spiervezels rekruteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Hoe kunnen we de maximale kracht verhogen?

A
  • Hypertrofie (grenskracht en max kracht zal stijgen, krachtreserve blijft gelijk)
  • Neuromusculaire adaptaties (max kracht zal stijgen zonder dat grenskracht stijgt) => je massa zal niet toenemen -> sporten waar gewicht van belang is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Wat is snelkracht/explosieve kracht?

A

de eigenschap van het spier-peessysteem om weerstanden met een zo groot mogelijke contractiesnelheid te overwinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Wat is het verschil tussen snelkracht en explosieve kracht?

A

Bij snelkracht overweegt de snelheid, bij explosieve kracht overweegt gewichtscomponent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Wat is elastische kracht?

A

de snelkracht in de rek-verkortingscyclus. De eigenschap om vanuit een excentrische contractie zo snel mogelijk over te gaan in een concentrische contractie.
Dit komt veel meer voor in de sport dat zuivere snelkracht/explosieve kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Waarom kunnen we hoger springen bij een counter-movement jump dan bij een squat jump?

A
  • Door excentrische contractie van de spiervezels hebben we hogere rekrutering (zonder dat hersenen eraan te pas komen, vgl patellapeesreflex) -> reflexboog
  • Spier-peessysteem is soortvan rekker-systeem -> bij excentrische contractie zal dit op rek gebracht worden, bij concentrische contractie laten we rekker lost => elastische energie komt vrij

  • Squat jump = doorbuigen, 5sec blijven staan (excentrische contractie weggewerkt), dan springen
  • Counter-movement jump = explosief doorbuigen en krachtig springen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Wat is duurkracht/krachtuithouding?

A

Duurkracht of krachtuithouding: de eigenschap om een krachtinspanningen zo lang mogelijk vol te houden of een zo groot mogelijk aantal herhalingen binnen bepaalde tijd uit te voeren.

Roeien, zwemmen, kajak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Met welk materiaal trainen we isotoon/dynamisch?

A

Krachttoestellen (fitness), losse halters, lichaamsgewicht, medicine ball, rekkers,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Wat is het CAM-systeem bij krachttraining?

A

Om spiertonus gelijk (isotoon) te houden is katrol niet rond maar soortvan ovaal zodat tonus spier steeds gelijk kan blijven naargelang hoe gewricht verandert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Wat is de negatief dynamische methode?

A

We werken excentrisch met een gewicht groter dan de max kracht. Dit zorgt voor hypertrofie maar ook zeer grote micro-traumata en dus DOMS.
We gebruiken dit in praktijk niet veel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van de isotone/dynamische methode van krachttraining?

A

Voordelen
* Goede krachttoename
* We kunnen sportspecifiek werken (open keten)
* Intra- en intermusulaire coördinatie verbeteren (vnl bij open keten)
* We kunnen veel soorten kracht trainen

Nadelen
* Zonder CAM-methode geen maximale krachtwinst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Vanaf wanneer laten we kinderen beginnen met krachttraining?

A

Hoe vroeger hoe beter. initieel met eigen lichaamsgewicht.
Vanaf ong 10j kan techniek van open keten oefeningen aangeleerd worden (bv squat met bezemsteel in nek)
=> super veel voordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Hoe bepalen we de 1RM?

A
  • Via trial & error
  • Extrapolatie 1RM door met ander gewicht bepaald aantal herhalingen te kunnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Welke effecten willen we bekomen bij verschillende intensiteiten van krachttraining?

A
  • 80-100% -> Neuromusculaire adaptaties (maximale kracht)
  • 60-80% -> hypertrofie, basiskracht, explosieve kracht
  • 20-60% Krachtuithouding, snelkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Wat is basiskracht?

A

Initiële krachttraining bij beginnelingen om lichaam te versterken en klaar te maken voor volgende stap in krachttraining

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Hoe bepaal je hoeveel rust je geeft tussen reeksen bij krachttraining?

A

afhankelijk van welke vorm kracht je traint -> nadenken over welk energiesysteem gebruikt wordt:
* 5 contracties van 3 sec = 15sec => anaëroob alactisch
* Langere reeksen -> lactaateleminatie belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Hoeveel rust geven we bij neuromusculaire krachttraining tussen reeksen? Waarom?

A

We willen meer spiervezels rekruteren & coördinatie tussen spiervezels verbeteren
=> we willen spiervezels elke reeks optimaal kunnen activeren, er moet dus veel ATP beschikbaar zijn
=> ATP volledig geregenereerd na 3-5min, dan doen we 4-5 herhalingen

Dit doen we via verticale sequentie om meer recuperatie te bieden.

Maximale kracht, snelkracht, explosieve kracht zijn vormen van neuromusculaire training

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Wanneer organiseren we onze krachtsessies volgens verticale sequentie?

A

Wanneer er meer recuperatie nodig is (3-5min). We gebruiken dan andere spiergroepen bij de verschillende oefeningen: Power, max kracht (neuromusculaire adaptaties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Wat is power?

A

Snelkracht/explosieve kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Wanneer organiseren we onze krachtsessies volgens horizontale sequentie?

A

Wanneer we spier willen uitputten om zo een mechanische/metabole prikkel te geven. We werken dan met onvolledige recuperatie (30-60s):
Hypertrofie, krachtuithouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Aan welke frequentie doen we aan krachttraining?

A
  • Krachttraining is belastend (vermoeidheid, glycogeenvoorraad uitgeput, mechanische prikkel,…) -> we hebben dus 48u recuperatie nodig => 3x/week bij sporten waar krachttraining ondersteunend is
  • krachtsporters >3x/week, maar dan afwisseling BL/OL
119
Q

Wat willen we bij maximale krachttraining (neuromusculair) bereiken?

A
  • Neuromusculaire adaptaties
  • Synchronisatie agonisten/antagonisten (intermusculaire coördinatie)
  • Synchronisatie motorische eenheden (intramusculaire coördinatie)
  • Verhoogd percentage gerekruteerde spiervezels bij willekeurige contractie
  • Verkleint de krachtreserve
  • Geen overdreven hypertrofie
  • Zware belasting pezen/gewrichten
120
Q

Wat zijn de modaliteiten van maximale krachttraining (neuromusculair)?

A
  • 80-100% 1RM
  • 1-8 HH
  • 4-6 reeksen
  • 3-5min rust tussen reeksen (want anaëroob alactisch)
  • Optimale uitvoeringssnelheid (3s concentrisch/ 3s excentrisch)
  • Verticale volgorde oefeningen

doen we bv bij duursporters
Met deze modaliteiten nog steeds variatie steken in training!

121
Q

Wat willen we bij hypertrofische krachttraining bereiken?

A
  • Vergroten van bestaande skeletspiervezels (hypertrofie)
  • Transitie van satellietcellen naar functionele spiervezels
  • Failure bij elke reeks wat een mechanische of metabole prikkel geeft en bovenstaande mechanismen stimuleert

Door mechanische prikkel of metabole prikkels

122
Q

Wat zijn de modaliteiten van hypertrofische krachttraining?

A
  • 60-80% 1RM
  • 8-25 HH (elke reeks tot failure => mechanische prikkel)
  • 3 reeksen
  • 30-60s recuperatie
  • Optimale uitvoeringssnelheid (3s concentrisch/ 3s excentrisch
  • Horizontale sequentie
123
Q

Waarom nemen we bij hypertrofische krachttraining een gewicht van 60-80% 1RM?

A
  • Zo kunnen we meer herhalingen doen => echte uitputting, metabole acidose, verzuring => metabole prikkel (hoger gewicht zou lagere metabole prikkel geven)
  • Spanning op spieren is hoog: meer gewicht = hogere mechanische prikkel (reeks tot failure nemen, lager gewicht zou minder mechanische prikkel geven

Veel gewicht: 4 x 3s = 12sec
Minder gewicht: 12 x 3s = 30+ => spierschade, microtraumata = nodig voor hypertrofie

1-2 herhalingen in de tank laten per reeks

124
Q

Wat zijn uitputtingsmethoden bij hypertrofische krachttraining?

A

Bijkomende herhalingen voor volledige uitputting van de spier, bv:
* burn-out sets (lichter gewicht)
* complementaire oefening na elkaar (squat-leg press)
* cheat reps
* herhalingsmethode met dwang & ondersteuning partner

125
Q

Wat zijn de modaliteiten voor basiskracht?

A
  • 60-75% 1RM
  • 8-20 Herhalingen
  • 3-5 min rust
  • 3 reeksen
  • optimale uitvoeringssnelheid: 3s concetrisch / 3s excentrisch
  • Verticale sequentie
126
Q

bij welke doelgroep doen we aan basiskracht?

A
  • Initieel, om het lichaam klaar te maken. We gebruiken het als voorbereidingsprogramma: zo leren we de oefeningen kennen en leren we werken met intensiteiten
  • Eerste weken na recuperatieperiode
127
Q

Wat willen we bereiken met basiskracht training?

A
  • Algemeen versterken van lichaam (beetje hypertrofie en neuromusculaire adaptaties)
  • Evenwicht creëren in de spierkracht
  • algemene fitheid
  • voorbereiden andere vormen van krachttraining
128
Q

Wat willen we bereiken met explosieve kracht / snelkracht?

A
  • Inter- en intramusculaire adaptaties
  • Rechtsverschuiving kracht-snelheidscurve
  • Snellere krachtopbouw in kracht-tijdrelatie
129
Q

Wat zijn de modaliteiten van explosieve krachttraining?

A
  • 60-80% 1RM
  • 6-15 Herhalingen (totdat snelheid zakt)
  • 3 reeksen
  • 3-5 min rust
  • Explosief: max concentrisch / 3s excentrisch
  • Verticale sequentie
130
Q

Wat zijn de modaliteiten van snelkracht training?

A
  • 30-60% 1RM
  • 15-30 Herhalingen (tot daling snelheid)
  • 3 reeksen
  • 3-5 min rust
  • explosief: max concentrisch / 3s excentrisch
  • Verticale sequentie
131
Q

Wat willen we bereiken bij krachtuithoudingstraining?

A

** verhoogde aërobe/anaërobe capaciteit**
* aëroob: boksen, roeien, worstelen, wielrennen,…
* anaëroob: atletiek, zwemmen,…

** Weerstand (lactaattolerantie) stijgt**
* Cave: hoog glycogeenverbruik

132
Q

Wat zijn de modaliteiten voor aërobe krachtuithoudingstraining?

A
  • 20-50% 1RM
  • 30-100 Herhalingen (tot failure)
  • 2-3 reeksen
  • 30s-2min rust
  • Specifieke uitvoeringssnelheid
  • Horizontale sequentie
133
Q

Wat zijn de modaliteiten voor anaërobe krachtuithoudingstraining?

A
  • 40-60% 1RM
  • 25-60 Herhalingen (tot failure)
  • 2-3 reeksen
  • 30s-2min rust
  • Specifieke uitvoeringssnelheid
  • Horizontale sequentie
134
Q

Welke invloed heeft maximale kracht op de krachtuithouding?

A

Als de maximale kracht stijgt (bv. je kan pushups met extra gewicht), dan zal je uithouding automatisch ook stijgen (je kan 40 ipv 20 pushups)

135
Q

Wat zijn de 4 belangrijkste vormen van krachttraining?

A
  1. Isotone krachttraining
  2. Isometrische krachttraining
  3. Isokinetische krachttraining
  4. Plyometrie
136
Q

Wat is de definitie van isometrische krachttraining?

A

Krachttraining waarbij de kracht uitgeoefend door de spier gelijk is aan de uitwendig opgelegde belasting. Bijgevolg is er geen lengteverandering van het spierpeescomplex

137
Q

Bij welke doelgroep we isometrische krachttraining?

A
  • Weinig in sport-context
  • Vaak in revalidatie-setting: pt mag niet over volledige ROM beweging
138
Q

Wat zijn de voordelen van isometrische krachttraining?

A
  • Statische krachttoename
  • Op korte termijn efficiënt
  • In revalidatiesetting (vrijheidsgraden beperkt)
  • Toepasbaar voor maximale kracht (neuromusculaire adaptaties, hypertrofie), krachtuithouding
  • Weinig apparatuur nodig
139
Q

Wat zijn de nadelen van isometrische krachttraining?

A
  • Geen explosieve kracht/snelkracht
  • Enkel krachtontwikkeling in specifieke gewrichtshoek
  • Beperkte transfer naar dynamische beweging
  • Spierelasticiteit↓
140
Q

Waarom is isometrische kracht efficiënt als vorm van training?

A

Het is lastig voor de spier omdat er intramusculaire druk ontstaat: De arteriëen in de spier worden afgesnoerd waardoor we occlusie krijgen. Er kan dus geen zuurstof in de spier & metabole bijproducten (H+) kunnen spier niet verlaten
=> Metabole acidose

Vanaf 30-40% max statische kracht krijgen we gedeeltelijke occlusie, wat dus een metabole prikkel geeft met effect op het anaëroob lactisch en alactisch systeem

141
Q

Bij welke intensiteit is isometrische krachttraining effectief

A

Vanaf 30-40% max statische kracht krijgen we gedeeltelijke occlusie, wat dus een metabole prikkel geeft met effect op het anaëroob lactisch en alactisch systeem
Als we nog zwaarder gaan (>50%) krijgen we volledige occlusie, wat dezelfde prikkel geeft.

142
Q

Wat is de definitie van isokinetische krachttraining?

A

Krachttraining waarbij de snelheid van de beweging over het volledige bewegingsverloop gelijk is.
Hierbij passen we ook het CAM-systeem toe, waardoor krachtlevering in elke hoek gelijk is

143
Q

Bij welke doelgroep gebruiken we isokinetische kracht? Wat is het doel?

A
  • Vnl revalidatiesetting & testing/screening sporters
  • Verschil L/R, evenwicht spiergroepen (bv Hstrings/Qceps) -> precursor blessures
144
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van de isokinetische krachtmethode?

A

Voordelen
* Nuttig in sporten met isokinetisch verloop (zwemmen, roeien)
* Goede methode krachtontwikkeling
* Revalidatie

Nadelen
* Apparatuur duur
* Krachtontwikkeling snelheidsspecifiek

145
Q

Wat is de definitie van plyometrie?

A

Trainingsmethodiek die gebruik maakt van de koppeling tussen excentrisch spierwerk en concentrisch spierwerk om de elastische kracht te ontwikkelen.
Een spier die wordt uitgerekt kan sneller en krachtiger contraheren

146
Q

Waarom kan een spier die uitgerekt wordt, sneller en krachtiger contraheren?

A
  • Voorrekking (spierspoeltjes (soort mechanoreceptor) geactiveerd)
    => beschermingsreactie (plotse lengteverandering niet te groot laten worden, anders schade)
    -> reflexboog ontstaat (RM)
    -> spiervezels die we bij willekeurige contractie niet kunnen activeren, worden nu geactiveerd
  • Spierpeesmateriaal is elastisch (bindweefsel, fascia)
    -> op rek
    -> extra energie vrijgesteld bij contractie
147
Q

Wat willen we bereiken met plyometrische training?

A
  • Rekrutering van meer motorische eenheden (en bijhorende spiervezels).
  • Verhoogde snelheid van de firing rate (vuurfrequentie) van de motorische neuronen.
  • Ontwikkeling zenuwstelsel: krachtiger en snellere reactie op spierrekking.
  • Transitie van maximale kracht naar explosieve/snelkracht.
  • Verhoging sprintsnelheid, sprongkracht, wendbaarheid

=Neuromusculaire adaptaties

148
Q

Wat is de slagmethode van plyometrie?

A

Katrolsysteem die we met lage belasting laden, zodat we excentrisch - concentrisch kunnen bewegen

149
Q

Wat is het principe van elektrostimulatie?

A

Met behulp van een elektrische prikkel wordt een spier tot contractie gebracht.
Grotere rekrutering van motorische eenheden/spiervezels mogelijk
-> we werken op de grenskracht, want 100% van de spiervezels kunnen gerekruteerd worden
Oorsprong: binnen revalidatiesetting

150
Q

Wat is het principe van whole-body vibration?

A

Bij vibratie zullen gamma-motorneuronen en alfa-motorneuronen elkaar in gang houden => continue prikkeling alfa-motorneuronen => sterkere contractie (meer spiervezelrekrutering)
= Tonische vibratie reflex

  • Spierspoeltje: wanneer zijn mechanoreceptoren lengteverandering detecteren, zullen afferente zenuwvezels dit naar alfa-motorneuronen sturen => signaal naar spier => contractie (zonder tussenkomst hersenen) => ook spiervezels die we bij willekeurige contractie niet kunnen aanspreken zullen contraheren
  • mechanoreceptoren in gewrichten detecteren positie gewricht -> sturen prikkel naar gamma-motorneuronen -> sturen prikkel naar uiteinden spierspoeltjes dat ze moeten contraheren (=> spierspoeltje wordt uitgerekt) => spierspoeltje opnieuw getriggert => nog meer contractie spier
151
Q

Wat is de functie van een spierspoeltje?

A

wanneer zijn mechanoreceptoren lengteverandering detecteren, zullen afferente zenuwvezels dit naar alfa-motorneuronen sturen => signaal naar spier => contractie (zonder tussenkomst hersenen) => ook spiervezels die we bij willekeurige contractie niet kunnen aanspreken zullen contraheren

Dus: lengteverandering => spierspoeltje getriggert => contractie => rek weg => contractie stopt

152
Q

Wat is de functie van mechanoreceptoren in de gewrichten?

A

mechanoreceptoren in gewrichten detecteren positie gewricht -> sturen prikkel naar gamma-motorneuronen -> sturen prikkel naar uiteinden spierspoeltjes dat ze moeten contraheren (=> spierspoeltje wordt uitgerekt)

153
Q

Wat willen we bereiken met whole body vibration training?

A
  • Hoge recruteringsgraad van spiervezels (~95-100%)
  • Neuromusculaire adaptaties: verhoogt de recruteringsgraad bij willekeurige contracties
  • Geen of weinig hypertrofie
  • Vaak statisch of licht dynamisch => specificiteit eerder laag
154
Q

Werkt whole body vibration?

A

Het werkt om de kracht te verhogen, maar de effecten zijn niet groter dan normale krachttrainingsvormen & de specificiteit is te laag => steeds minder

155
Q

Wat zijn nadelen van hypertrofie-training?

A
  • Gewicht neemt toe (kan nadeel zijn)
  • Negatieve impact op techniek bij sporten (omdat morfologie [verhoudingen spieromvang] verandert)
156
Q

Hoe periodiseren we krachttraining op een jaarplan?

A
  • Basiskracht: eerste weken (beginner: 8-12w, ervaren: 3-4w)
  • Dan hypertrofie (opbouw spiermassa vraagt tijd)
  • maximale kracht: dichter bij competitie, opgebouwde spiermassa leren gebruiken
  • eventueel explosieve kracht/snelkracht
  • Dan sportspecifiek
157
Q

Wat zijn de belangrijkste zaken om aan te denken bij het opstellen van een krachttrainingsprogramma?

A
  1. Welk soort kracht heeft sporter nodig (afhankelijk van sport en periode)
  2. Welke oefeningen geef je (beginnen GKK, dan OKK, sportspecifiek)
  3. Oefenmodaliteit bepalen (afhankelijk van periode)
  4. Organisatievorm bepalen
158
Q

Wat zijn de algemene richtlijnen van krachttraining?

A
  • Goede dosering
  • Goede opwarming
  • Bij pijn of kramp: stoppen
  • Ken je zwakke punten
  • Goed en stevig schoeisel
  • Eerst techniek dan opdrijven belasting
  • Oefen veelzijdig
  • Core stability
  • Variatie
159
Q

Wat zijn de 4 basiswetten van krachttraining?

A
  1. Ontwikkel gewrichtslenigheid (zorgt ook voor relaxatie spieren)
  2. Ontwikkel stabilisatoren (onevenwichten wegwerken)
  3. Ontwikkel rompkracht (core-stability)
  4. Ontwikkel bewegingen, geen afzonderlijke spieren (OKK)
160
Q

Wat is de definitie van loopeconomie?

A

Een combinatie van fysiologische en biomechanische factoren dat gedefinieerd kan worden als de energie nodig voor een gegeven submaximale loopsnelheid (aërobe en anaërobe systemen), uitgedrukt in het zuurstofverbruik op deze snelheid.

De hoeveelheid energie nodig om een bepaalde snelheid te genereren

161
Q

Door welke 3 factoren wordt de Loopsnelheid (midden)lange afstanden bepaald?

A
  • Anaërobe drempel -> op welke VO2 gaan we presteren (kan getraint worden tot 90% VO2max)
  • VO2max
  • Loopeconomie
162
Q

Welke eigenschappen heeft een loper nodig om goed te presteren op (midden)lange disciplines?

A
  • Mogelijkheid tot snel ATP (energie) leveren aan spieren -> VO2max
  • Hoge intensiteit aanhouden -> anaërobe drempel
  • Relatie tussen arbeid & energieverbruik (zo weinig mogelijk onproductieve spiercontracties: deze vragen energie maar dragen niets bij tot inspanning) = efficiëntie
163
Q

Wat is de relatie tussen VO2max en loopeconomie met loopprestatie bij recreatieve lopers?

A

Aangezien hier veel variatie zal zitten in VO2max, zal dit de meest bepalende factor zijn. Loopeconomie zal hier secundair ook een invloed hebben op prestatie.

164
Q

Wat is de relatie tussen VO2max en loopeconomie met loopprestatie bij professionele lopers?

A

VO2max zal hier quasi hetzelfde zijn, waardoor loopeconomie een belangrijke factor zal zijn voor de loopprestatie.

165
Q

Wat is durability? Hoe train je dit?

A
  • Mogelijkheid om prestatie op peil te houden als voordien al inspanning gedaan hebt
  • Volume aan lage intensiteit belangrijke factor

hoog bij kipchoge

166
Q

Hoe bepalen we de loopeconomie?

A

Energievraag op submaximale snelheid, uitgedrukt in VO2 waarde (minstens 3min) -> zuurstofverbruik stijgt lineair met loopsnelheid (dus we kunnen op 1 snelheid meten)

Zuurstofverbruik komt achter (traagheid) -> minstens 3min op steady state in zuurstofverbruik te krijgen (liever 6min, want duurt zolang boven aërobe drempel)

167
Q

Hoelang duurt het voor zuurstofverbruik een steady state bereikt bij inspanning?

A

Zuurstofverbruik komt achter (traagheid)
* 3min onder aërobe drempel
* 6min, boven aërobe drempel
* Niet boven anaërobe drempel

168
Q

Wat is de eenheid van loopeconomie en hoe bekomen we deze?

A

mL/km/kg
We meten VO2 (L/min) -> houdt geen rekening met lichaamsbouw
=> mL/min/kg -> niet te vergelijken over verschillende snelheden
=> mL/km/kg -> hoeveel zuurstof nodig om 1km te lopen (mL/min/kg * min/km)

-> dit houdt geen rekening met substraatverbruik, Kcal/km/kg wel

zuurstofverbruik stijgt lineair met loopsnelheid

169
Q

Wat is de gemiddelde loopeconomie?

A

230 mL/km/kg (hoe lager, hoe beter)

170
Q

Wat zijn belangrijke determinanten voor loopeconomie?

A
  • Antropometrie (kuitomtrek, lengte onderbeen)
  • Biomechanica (verticale impuls, lenigheid)
  • Fysiologie (VO2max, leeftijd)

  • kuitomtrek: grotere omtrek => slechter
  • Lengte onderbeen: relatief langere OL (langere achillespees) => beter
  • lenig => minder rekker-effect
  • Bij grote range VO2max: lager => beter
  • lft: jonger => slechter
171
Q

Waarom zal iemand met een VO2max van 30 ml/min/kg & loopeconomie van 240 ml/km/kg geen start-to-run programma kunnen volbrengen?

A

7,5 km/u lopen (heel traag) -> 8 min/km
Zuurstofverbruik van 30 ml/min/kg
-> zal dit 3-7min kunnen volhouden want op VO2max (start to run zal onmogelijk zijn, eerst gewicht verliezen om VO2max te doen stijgen)

172
Q

Vanaf welke VO2max is het realistisch om efficiënt te leren lopen?

A

40 ml/min/kg nodig => je kan gepolariseerd trainen, zo kan je lopen aan 7,5 km/u onder de aërobe drempel (70% VO2max)

173
Q

Welke trainingsdeterminanten hebben invloed op loopeconomie?

A
  • Krachttraining
  • Uithoudingstraining
  • Omgevingstraining (hoogtetraining)
  • Stretching
  • Nutritie
174
Q

Wat is lenigheid?

A

De eigenschap om bewegingen met een zo groot mogelijke amplitude uit te voeren.
* Fysische componenten:
Buigzaamheid gewrichten
Rekvermogen spieren, pezen en ligamenten
* Neuromusculaire componenten:
Spierpeesreflex (spierspoeltje, Golgi-peeslichaam)

175
Q

Wat zijn de verschillende vormen van lenigheid?

A

Algemene vs specifieke lenigheid
Actieve vs passieve lenigheid

176
Q

Wat is algemene lenigheid?

A
  • Algemene fitheid
  • Niet sportbeoefenaars
  • In belangrijkste gewrichten (heup, wervelzuil, schouder)

-> ADL

177
Q

Wat is specifieke lenigheid?

A

Gewrichten belangrijk voor sport (bv. schouder voor rugslagzwemmer)

178
Q

Wat is actieve lenigheid?

A
  • Bewegingsamplitude door contractie antagonist + rekking agonist
  • Sportspecifiek
179
Q

Wat is passieve lenigheid?

A

Bewegingsamplitude door uitwendig inwerkende kracht (~partnerstretching)

180
Q

Wat zijn de beperkende factoren van lenigheid?

A

** Mechanisch opzicht**
* Gewrichtsbeweeglijkheid
* Elasticiteit spieren/pezen
* Anatomische dimensies

** Neuromusculair opzicht**
* Spierspoeltjes
* Golgi-apparaat

181
Q

Hoe heeft gewrichtsbeweeglijkheid invloed op de lenigheid?

A
  • Structuur gewricht (kogel, scharnier,…)
  • Verouderen, letsels,… -> verminderde gewrichtsbeweeglijkheid => ROM daalt
  • niet te trainen
182
Q

op welke factoren van lenigheid hebben we invloed bij stretchen?

A
  • Rekvermogen (elasticiteit) spieren-pezen vergroot (stimuleren door eerst tonus lager te maken)
  • Spierspoeltje minder gevoelig

Beïnvloed door manier waarop je stretch (statisch/dynamisch)

183
Q

Wat is de myotatische reflex?

A

Spierspoeltje reageert op plotse lengteverandering = verdedigingsmechanisme => spier die gerekt wordt doen contraheren om beweging die opgestart is tegen te gaan.

We kunnen trainen dat spierspoeltje minder gevoelig wordt voor deze lengteverandering => minder vlugge alarmbel, spiercontractie

184
Q

Wat is de peesreflex?

A

Bij een toename van de spanning in de spierpeesovergang inhibeert de golgi-sensor de α- motorneuronen waardoor de spanning de in spier afneemt. Excitatie van de peessenoren (golgi-apparraat) zorgt voor inhibitie van de α- motoneuronen.
Bij toename van de spanning in de spier wordt dit tegengegaan door een afname van de contractie.
De peesreflex komt tot stand door het golgi- apparaat (zit in de pees).
De peesreflex zorgt dus voor een constante spierspanning.
De werking van de peesreflex is eigenlijk tegengesteld aan die van de myotatische reflex

185
Q

Wat is het verschil tussen een spierspoeltje en een golgi-apparaat?

A
  • spierspoeltje: plotse lengteverandering (mechanoreceptor)
  • Golgi-apparaat: langdurige spanning detecteren (mechanoreceptor)
186
Q

Welke factoren beïnvloeden lenigheid?

A
  1. Leeftijd
  2. Geslacht (vrouwen meer)
  3. Tijdstip dag (s morgens gevoeligere spierspoeltjes)
  4. Temperatuur (warmte/opwarmen => lenigheid stijgt)
  5. Vermoeidheid (spierspoeltjes gevoeliger)
187
Q

Wat is de invloed van leeftijd op lenigheid?

A
  • Leeftijd cruciaal -> blijven onderhouden
  • 30-40 zakt (20%)
  • +40j zakt heel veel (5% / 10j)
  • tussen 6 & 9 jaar grootste lenigheid
  • Lft 12-16j is cruciale leeftijd (groeispurt) -> hier lenigheid onderhouden (bv. voor & na training statisch en dynamisch stretchen) => hier onderhouden geeft minder risico op latere leeftijd
188
Q

Wat zijn de 4 verschillende methoden om lenigheid te trainen?

A
  • Dynamische/ballistische methode
  • Statische methode (easy stretch of development stretch)
  • Passieve methode (kan ballistisch of statisch)
  • PNF-methode
189
Q

Wat is reciproke inhibitie?

A

bij stretching van bv hamstrings zal spierspoeltje zorgen dat hamstrings relaxeert en antagonist (Qceps) contraheert

190
Q

Wat zijn voor- en nadelen van dynamische methode?

A

Voordelen
* Dynamische lenigheid (sport!)
* Traint gevoeligheid spierspoeltjes
* Eerste statische rek, daarna ballistisch => efficiënt

Nadelen
* (Snel rekken => myotatische reflex => kans op blessure)
* Geen activatie Golgi-apparaat
* Training minder rekvermogen van spieren/pezen

191
Q

Wat is het verschil tussen de easy stretch en development stretch?

A
  • Easy stretch: Statische methode, 8-12s rekken
  • Development stretch: statische methode, 8-12s & dan dieper gaan (na activatie golgi-apparraat)
192
Q

Wat zijn voor- en nadelen van statisch stretchen?

A

Voordelen
* Algemeen aanbevolen want efficiënt
* Traint rekvermogen van spieren en pezen
* Individueel, met beperkte middelen uitvoerbaar
* Statische lenigheid
* Minder E-verbruik

Nadelen
* Statische lenigheid (sport ?)
* Traint niet gevoeligheid spierspoeltjes
* Impact op kracht???

193
Q

Wat is zijn de 2 principes van de PNF-methode?

A
  • autogene inhibitie: intense isometrische samentrekking van de te rekken spier veroorzaakt een grotere relaxatie van diezelfde spier
  • facilitatie: wanneer een spier in contractie gaat (antagonist), kan de agonist beter ontspannen (successieve inductie)
194
Q

Geef afkorting en korte uitleg PNF-methode

A

proprioceptieve neuromusculaire facilitatie
CR (contract relax)
1. Rekken -> 2.
2. contractie agonist ->
3. relaxatie + rekken (relaxatie actine-myosine)

CRAC += contractie antagonist fase 3

195
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van de PNF-methode?

A

Voordelen
* Traint rekvermogen spier en pezen

Nadelen
* Tijdsintensief
* Traint niet gevoeligheid spierspoeltjes
* Niet eenvoudig (vaak partner)
* Hartpatiënten (persademen)

196
Q

Wat is het verschil tussen stretching en lenigheidstraining?

A
  • Stretching = onderhouden lenigheid (kort 2x10s statisch of dynamisch in opwarming of na wedstrijd/zware training: actine en mysine ver over elkaar (hoge tonus spier) -> spier zal relaxeren)
  • Lenigheidstraining = meer dan het onderhouden -> spieren die echt te kort zijn leniger maken -> PNF/pasieve methode/development stretch (24s)
197
Q

Waarom stretchen na wedstrijd/zware training?

A

puur relaxatie, niet te ver stretchen (voor pijngrens), anders zullen microtraumata negatief beïnvloed worden

198
Q

Wanneer gebruiken we de PNF-methode?

A

Lenigheidstraining

199
Q

Wat zijn de voordelen van stretching?

A
  • Bij krachttraining verkorten de spieren + verhoogde tonus: rekken gaat dit tegen
  • Actieve en passieve beweeglijkheid wordt bevorderd => bewegingsamplitude
  • Minder spierpijnen?
  • Stimulatie van de lokale spierdoorbloeding na rekken
200
Q

Wat is de invloed van uitgebreid stretching op MVC in warm-up?

A

lichte daling max voluntary kracht

201
Q

Wanneer zullen we lenigheidstraining doen?

A

Afhankelijk van sport:
Grote ROM in sport => regelmatig lenigheidstraining doen -> spierpeessysteem moet lenig zijn

In welke mate is rekverkortingscyclus aanwezig in sport -> uitgebreid in sprongsporten => mag lenig zijn. Minder bij langeafstandslopen

202
Q

Wat is SSC?

A

rekverkortingcyclus (stretch shortening cycle)

203
Q

Welke vormen van stretching doen we afhankelijk van de sport (in de opwarming)?

A

SSC-sport
* Teamsport: dynamisch (of licht statisch gevolgd door dynamisch)
* ROM-sporten: statisch (<60s) gevolgd door dynamisch

non SSC-sport
* Goede cardiovasculaire opwarming
* Geen stretching of licht statisch/dynamisch (faciliterend)

204
Q

Welke lenigheidstraining doen we afhankelijk van de sport?

A

SSC
* Teamsport: statisch → dynamisch (efficiëntste manier)
* ROM-sporten: statisch, passief → dynamisch

Conclusie non SSC
* Geen stretching of licht mobiliserend/relaxerend statisch

205
Q

Wat gaan we doen om lenigheid te onderhouden?

A

Gedurende volledige jaar
- Bij 2/3 – elke training
Voor: (licht statisch)/dynamisch na opwarming
Na: licht statisch => relaxatie

206
Q

Wat gaan we doen om lenigheid te verbeteren?

A

Gedurende 4-8 weken
5/6 x /week
Overgangsperiode of algemene voorbereiding
Methode ~ sport
Niet altijd gekoppeld aan training

207
Q

Wat is de invloed van stretching op letselpreventie (acuut & chronisch)?

A
  • Stretching voor wedstrijd weinig impact op letselpreventie -> cardiovasculaire warmup veel belangrijker in combinatie met beetje dynamisch stretchen
  • Trainen lenigheid => grotere bewegingsamplitude (groter rekvermogen) => daling kans om verrekking
208
Q

Wat is de ideale leeftijd om explosieve sporten te doen?

A

22-26j -> nog weinig daling sprintsnelheid

209
Q

Wat is de definitie van snelheid?

A

Snelheid is de resultante van de inwerkende kracht op een massa; het is de eigenschap die toelaat motorische acties in een, onder bepaalde omstandigheden, minimale tijd uit te voeren.
Het is de eigenschap om, op grond van de beweeglijkheid van de processen van spier- en zenuwapparaat, bewegingen in optimale tijdseenheden uit te voeren.
Cyclische en a-cyclische bewegingen

210
Q

Wat zijn de belangrijkste factoren die invloed hebben op snelheid?

A

Coordinatie, neuromusculaire factoren, kracht, techniek, spiermassa

211
Q

Wat zijn de 4 verschillende fasen van snelheid?

A
  1. Tijdsfactor (hoe snel sprinter uit startblokken komt)
    • Reactietijd
    • Actietijd
  2. positieve versnellingsfase (Snelkracht - van 0m/s tot max snelheid)
  3. Maximale bewegingssnelheid
  4. Snelheidsuithouding (volhouden)
212
Q

Wat is de reactietijd bij sprints?

A
  • is de tijd tussen het geven van een signaal en het begin van de beweging
  • Snelheid van reactie op een prikkel (heeft dus niets te maken met sprintsnelheid)

  • doorloopt 5 stadia:
    1. prikkel in receptororgaan (oog, oor, tast,…)
    2. doorsturen naar CZS
    3. verwerking en ontstaan van prikkel voor spier
    4. doorsturen van prikkel naar juiste spieren
    5. spiercontractie
213
Q

Wat zijn de 5 stadia van reactietijd bij sprinters?

A
  1. prikkel in receptororgaan (oog, oor, tast,…)
  2. doorsturen naar CZS
  3. verwerking en ontstaan van prikkel voor spier
  4. doorsturen van prikkel naar juiste spieren
  5. spiercontractie
214
Q

Hoe optimaliseren we de reactietijd van een sprinter?

A
  • tot 40% training
  • optimaal lft 20-25
  • voorspanning spieren

Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen in reactietijd

215
Q

Wat is de actietijd bij sprints?

A

= Tijd waarbinnen de sporter zijn motorische actie uitvoert

prikkel komt bij spier & spier begint te contraheren, dan wordt voet verplaats -> tijd waarbinnen sporter eerste motorische actie gaat uitvoeren

216
Q

Wat is de optimale actietijd en waarom?

A

400ms nodig om max kracht te bereiken
je verliest tijd als je langer wacht, sprinters zullen dus niet wachten tot ze max kracht kunnen uitoefenen

Ideaal om zo hoog mogelijke kracht te geven en toch geen tijd te verliezen: 0.28 – 0.34s

217
Q

Hoelang duurt de tijdsfactor in een sprint?

A

al bijna een halve seconde: 0,150 (reactietijd) + 0,3 (actietijd) -> nog geen afstand afgelegd

218
Q

Uit welk soort kracht bestaat de positieve verscnellingsfase?

A

vnl snelkracht: eigen lichaamsgewicht met zo groot mogelijke snelheid verplaatsen
Sterk beïnvloed door max kracht!

Puur krachtgegeven

krachtsnelheidsrelatie belangrijk

219
Q

Wat bepaald de versnellingsfase thv de spieren?

A
  • Contractiesnelheid spiervezels
  • Aantal contraherende spiervezels
  • Contractiekracht van de spiervezels
    -> Snelle vezels veel meer vermogen dan trage vezels
220
Q

Wat bepaald de maximale bewegingssnelheid bij cyclische bewegingen?

A

Snelheid: bewegingsamplitude x bewegingsfrequentie

Maximale bewegingsfrequentie (snelheid waarmee beweging wordt herhaald bv. Passen/s) => coördinatie belangrijk
Amplitude => kracht belangrijk

221
Q

Wat is belangrijk ivm snelheidsuithouding van een sprint (maximale snelheid blijven aanhouden)?

A

capaciteit lactisch en alactisch systeem -> spiermassa belangrijk => meer CP => meer anaëroob alactische energielevering

222
Q

Wat zijn de prestatiebepalende factoren bij snelheid?

A
  • Spiervezelsamenstelling (meer FT of ST)
  • Spierkracht
  • Coördinatie en elasticiteit (-> techniek)
  • Opwarming
  • Vermoeidheid
  • Energielevering
223
Q

Wat is het verschil in bezenuwing van ST- & FT-vezels?

A

ST-vezels
* Klein α-motoneuron: tonische activiteit
* Lage geleidingssnelheid (weinig impulsen/tijdseenheid)
* Lage maximale kracht en lage snelheid
* Staat meer in voor fine-tuning beweging

FT-vezels
* grote motorische eindplaat, groot alfa-motorneuron => grotere kracht, snellere geleiding -> belangrijk voor positieve snelheidfase, actietijd, max snelheid
* Grote maximale kracht en hoge snelheid

224
Q

Kunnen we spiervezelsamenstelling trainen?

A
  • We kunnen vezels shiften van FT naar ST (iets meer oxidatief maken), minder in omgekeerde richting[
  • Ook wat satellietcellen dat we kunnen omzetten naar ST of FT naargelang training
  • Grote genetische determinatie
225
Q

Welke krachttraining doen we bij sprinters en waarom?

A

**Sprinter: einddoel = snelkracht/explosieve kracht **
* eerst hypertrofie! -> max kracht verhogen, creatinefostaaf
* dan neuromusculaire adaptaties (max kracht training) -> meer aanspreken
* laatst snelkracht (intramusculaire coördinatie)

226
Q

Wat is het gevolg van onvoldoende lenigheid op snelheid?

A

Onvoldoende lenigheid/rekvermogen
=> grotere weerstand
=> negatieve invloed op coördinatie
=> Energie-verbruik hoger

227
Q

Waarom is de opwarming voor inspanning belangrijk?

A
  • Toename lichaamstemperatuur => toename in contractiekracht en snelheid (20%)
  • Kerntemperatuur stijgt van 37°C naar 38,5°C => krebscyclus en andere systemen werken hier optimaal
  • Toename spierdoorbloeding
  • Daling viscositeit spier (=> daling wrijvingsweerstand)
  • Toename geleidingssnelheid zenuwbanen
  • Toename activiteit enzymen voor anaërobe energielevering
    *
228
Q

Wat is het gevolg van vermoeidheid op snelheid?

A

Uitputten CP, opstapelen lactaat (daling pH) => prikkels naar hersencentra => remming

  • Ontladingsfrequentie daalt
  • Aantal geactiveerde spiervezels daalt
  • Activiteit enzymen daalt
    => Geen maximale snelheid
229
Q

Welke energiesystemen werken tijdens sprint?

A

Anaëroob alactisch + anaërobe glycolyse werkt ook mee (laatste 4-5s)

230
Q

Wat is de metabole invloed van krachttraining op snelheid?

A
    • 75% CP-reserves
    • 20-30 % concentratie en activiteit anaërobe enzymen
231
Q

Wat zijn de fasen snelheid & hoelang duren ze ongeveer in een 100m sprint?

A
  • Reactietijd
  • Aanvangskracht en mogelijkheid tot versnelling (positieve versnellingsfase, versnellingsvermogen tot 25-35m)
  • Maximale bewegingssnelheid (maximale snelheid, basissnelheid tot 50-80m)
  • Snelheidsuithouding (negatieve versnellingsfase: vanaf 50-80m)
232
Q

Waarin zal de sprint van een LO-student verschillen van een elite-loper?

A
  • Versnelling minder
  • Topsnelheid minder
  • Verval groter
233
Q

Wat zijn de 7 niveau’s van plannen en periodisering?

A
  • Carrière planning
  • Meerjarenplan
  • Jaarplan
  • Macrocyclus -> afhankelijk van aantal wedstrijden per jaar
  • Mesocyclus -> periode 4-5-6 weken, spelen met belasting enz
  • Microcyclus -> 7-10d
  • Traningseenheid -> 1 training, opwarming, kern, cooling down
234
Q

Wat is de ontwikkelingslijn?

A

Hoe federaties kijken naar ontwikkeling jonge sporters
Kijken naar: kracht, lenigheid, uithouding, snelheid, coördinatie, evenwicht, techniek, tactiek, mentaal

235
Q

Wat is de ontwikkelingslijn?

A

Hoe federaties kijken naar ontwikkeling jonge sporters
Kijken naar: kracht, lenigheid, uithouding, snelheid, coördinatie, evenwicht, techniek, tactiek, mentaal

236
Q

Wat is het Long term athlete development model?

A

Hoe federaties kijken naar ontwikkeling jonge sporters

fases die met leeftijd overeenkomen
Leeftijden kunne opschuiven afh sport

Eerste fase: fundamenten sport, lichamelijk ontwikkeling, FUN-factor
Tweede fase: trainen trainen trainen -> op te presteren en te winnen

237
Q

Waarop werken we bij de training van beginners (carriereplanning)?

A
  • Niet te vroeg specialiseren, meer algemeen werken
  • Veelzijdige ontwikkeling van de basiseigenschappen
  • Trainen van algemene technieken
238
Q

Waarop werken we bij de training van gevorderden (carriereplanning)?

A
  • Verdere ontwikkeling van de basiseigenschappen
  • Inoefenen van de bijzondere eigenschappen van de sport, specifieker trainen, wedstrijdtraining
  • Omvang en intensiteit nemen toe
239
Q

Waarop werken we bij de training van topsport (carriereplanning)?

A
  • Omvang en intensiteit zo hoog mogelijk
  • Sportspecifiek trainen
  • Verbeteren en stabiliseren van techniek en prestatie
240
Q

Hoe kunnen we een jaarplan periodiseren?

A

Wanneer gaat sporter prestaties leveren & hoe opbouw maken naar wedstrijdperiodes -> afhankelijk van aantal wedstrijden/wedstrijdperiodes

  • Enkelvoudige periodisering -> lange wedstrijdperiode -> vaak bij duursporter
  • Dubbele periodisering -> bestaat uit 2 macrocycli, 2 wedstrijdperiodes
241
Q

Uit welke componenten bestaat een macrocyclus?

A
  • Voorbereidingsperiode (met algemene, specifieke en wedstrijdvoorbereiding)
  • wedstrijdperiode (met een piek)
  • overgangsperiode (recuperatie, valt voor volgende voorbereidingsperiode)
242
Q

Wat is belangrijk in de algemene voorbereiding? - waarop trainen we? (macrocyclus)

A

Eerst algemene basiseigenschappen (algemene voorbereiding):
* Klaarmaken voor doorgegedreven krachttraining, basiskracht enkele weken
* Volume opbouwen
* Nieuwe/correctie technieken
* complementaire sportactiviteiten

243
Q

Wat is belangrijk in de specifieke voorbereiding? - waarop trainen we? (macrocyclus)

A

Specifieke basiseigenschappen:
* Groot aandeel voor conditioneel en technisch trainingswerk (progressief opbouwend)
* Specifieke opdrachten
* Intensiteit varieert ~ sportdiscipline, profiel v/d atleet, niveau v/d atleet
* Nieuwe technieken op punt stellen (geen nieuwe techniek meer!) en gebruiken om conditie te verbeteren
* Groot volume => durability

244
Q

Wat is belangrijk in de wedstrijdsvoorbereidingvoorbereiding? - waarop trainen we? (macrocyclus)

A

Verbinding voorbereiding en wedstrijdperiode:
* Onderhouden basisconditie
* Trainen van wedstrijdspecifieke eigenschappen
* Technieken uitvoeren op wedstrijdtempo
* Omvang daalt, intensiteit stijgt
* Verhoogde bewegingssnelheid en belasting met nog groeimarge in intensiteit (voor wedstrijdperiode)
* Wedstrijdsimulatie of oefenwedstrijden

245
Q

Wat is belangrijk in de overgangsperiode? - wat doen we? (macrocyclus)

A

Voorbereiding + wedstrijdperiode => vermoeidheid is opgestapeld
* Batterijen opladen (Mentaal en fysiek recupereren)
* 2-4 weken
* Actieve recuperatieperiode
* Geen wedstrijden/ intensieve trainingen
* Aspecifieke sporten
* Recuperatiebevorderende activiteiten (massage, sauna,…)

246
Q

Kunnen we topprestaties leveren na korte voorbereiding?

A

Ja, we kunnen piekprestaties leveren, maar niet voor lang. Hoe langer we willen pieken, hoe langere voorbereidingsperiode we nodig hebben.

247
Q

Wat is de periodisering van Matwejew?

A

model voor opbouw volume en intensiteit in macrocyclus

Groot volume in voorbereiding (kilometers aan lage intensiteit, geen plaats voor intensiteit)
Intensiteit stijgt progressief & volume daalt

248
Q

Wat is een mesocyclus? Waarop letten we over meerdere mesocycli heen?

A

mesocycli = periodeplan -> 4-6w

Meestal 2-3 focuspunten, waarop gaan we werken? (bv aëroob vermogen, basiskracht)
Je kan ook in macrocycli verschillende lengtes van mesocycli maken! (bv eerste mesocyclus 4w met basiskracht, tweede mesocyclus 6w met hypertrofie)

Belastingsdynamiek in mesocyclus -> 3:1 cyclus, 3:2 cyclus,…

249
Q

Wat is de invloed van groei op aërobe uithouding (jeugd)?

A

Absolute VO2max zal stijgen (vnl in de groeispurt).
Relatieve VO2max stijgt lichtjes bij jongens indien ze zelfde mate van sport blijven doen.
Relatieve VO2max zal bij meisjes dalen (gewichttoename meer vetmassa)

250
Q

Welke afstand is eigenlijk ideaal voor kinderen?

A

Lange afstanden (1000-5000m) -> ze hebben veel type 1 vezels en actieve aërobe enzymen

251
Q

Wat is de invloed van groei op anaërobe uithouding (jeugd)?

A
  • Anaërobe uithouding beperkt bij kinderen, stijging bij groeispurt. Dit is sterk gelinkt aan kracht
  • De mogelijkheid om in acidose te gaan is aanwezig bij kinderen, maar meer uitgesproken na groeispurt
252
Q

Wat is de invloed van groei op kracht (jeugd)?

A

Bij groeispurt stijgt spierkracht sterk bij jongens.
Ook bij meisjes stijgt dit, maar minder (60-70% van jongens gemiddeld)

Spierkracht & spiermassa gelinkt aan anaëroob uithoudingsvermogen

253
Q

Wat is de invloed van krachttraining bij kinderen?

A
  • Krachttraining rendeert, maar iets minder dan adolescenten + vnl neuromusculaire adaptaties
  • Meer krachtwinst na groeispurt

  • Basiskracht = best
254
Q

Wat zijn de richtlijnen voor krachttraining bij kinderen ifv leeftijd?

A
  • vóór puberteit: algemeen dynamische oefeningen me accent op houdings- en bewegingsapparaat, vrij lage belasting, eigen lichaamsgewicht (springen, huppen, dragen, …). Door functionele kracht zal ook de maximale kracht toenemen
  • tijdens puberteit: zelfde redenering, rekening houdend met verminderde belastbaarheid van gewrichten en wervelzuil, vermijden van piekbelastingen en chronisch zware belasting, eerder explosiviteit en snelkracht met lage intensiteit, wel functionele oefeningen (eigen lichaamsgewicht)
  • adolescentie: lichaam wordt gevoeliger voor krachttraining (testosteron), na puberteit (groeipiek) mag de belasting gevoelig toenemen, maar eerste techniek en omvang boven intensiteit
  • Gebruik een veelzijdige krachtontwikkeling bij kinderen: nadruk op de zwakke schakels en houdingsopvoeding en -correctie
  • Circuittraining is een zeer geschikt hulpmiddel
  • Techniek moet perfect zijn
  • Steeds goede opwarming
255
Q

Zijn kinderen meer blessuregevoel bij krachttraining?

A

Kans op blessure hoger bij krachttraining met externe gewichten bij kinderen -> blessuregevoeligheid neemt iets toe
Sterk gelinkt aan foutieve technische uitvoering

256
Q

Wat is de algemene consensus ivm krachttraining bij kinderen?

A

Consensus krachttraining: je kan er niet vroeg genoeg mee starten (8-9j), maar weinig gewicht (eigen lichaamsgewicht), techniek aanleren (12-13-14j)

257
Q

Wat is de invloed van groei op snelheid (jeugd)?

A

Loopsnelheid stijgt progressief -> meisjes vlakken af, jongens stijgen door
Loopfrequentie geen verschil J/M
Dus loopsnelheid verschil moet in lichaamslengte en kracht zitten => grotere amplitude (grotere stappen)

Snelheid = frequentie x amplitude

Tussen 6-12j -> frequentie stijgt sterkst => hersenen plastisch -> neuromusculaire aanpassingen

258
Q

Wat is de invloed van groei op lenigheid? (jeugd)

A

Lenigheid grootst op jonge leeftijd

Als je nooit lenigheid traint, is deze hoogst lft 10-12j. Dan moet je trainen om dit te verbeteren

12-16j cruciale leeftijd om lenigheid te onderhouden! (niet te veel trainen, gwn onderhouden)

259
Q

Wat bepaalt de belasting van training?

A
  • Training (intensiteit, volume, frequentie, recuperatie)
  • omstandigheden (warmte, hoogte,…)
  • sociale/psychologische stress
260
Q

Wat zijn de gradaties van overreaching?

A
  • Functional overreaching
  • Non-functional overreaching
  • Overtrainingssyndrome

Allemaal gevolg van onbalans training en recuperatie!

261
Q

Wat is functional overreaching?

A
  • Even hogere trainingsload wat tijdelijk vermoeidheid geeft, maar na rust verhoogde prestatie
  • Overload, met daarna tapering
262
Q

Wat is non-functional overreaching?

A
  • Lange prestatiedaling (kan weken tot maanden aanslepen) -> psychologische of neuro-endocrinologische symptomen
  • Als we deze symptomen zien, ingrijpen => lang recuperatie inlassen (2-3m) => herstel
  • Problematisch! -> stoppen met trainen, seizoen gedaan
263
Q

Wat is overtrainingssyndrome?

A
  • Beetje zelfde als non functional overreaching
  • Duurt lang, ernstige sympomatologie (> 2m)
  • Psychosociale druk speelt vaak ook mee
  • Vergelijkbaar burn-out
  • OS deregulatie
    *
264
Q

Wat zijn de verschillende symptomen van nonfunctional overreaching & overtrainingssyndrome?

A

Gevarieerde, niet-specifieke symptomen => kan sterk verschillen bij verschillende atleten
Vaak gelinkt aan dysregulatie autonoom zenuwstelsel

  • Bradycardie (HF niet meer omhoog bij inspanning),…
  • Vermoeidheid
  • Depressieve gevoelens
  • Motivatieverlies
  • Rusteloosheid
  • Tachycardie
  • Slapeloosheid
  • Prikkelbaar
  • Maag-darmproblemen
  • Gewichtsverlies
  • Angst
  • Pijnlijke spieren
265
Q

Wat zijn de biochemische gevolgen NFO/OTS?
Welke bloedwaarden & hormonale waarden mogelijk verandert bij NFO/OTS?

A
  • Plasmaglutamine lager (immunodepressie)
  • Plasma-CK tijdelijk hoger (micro-traumata)
  • Max bloedlactaat lager
  • Testosteron, FSH, LH, cortisol, GH,… -> kunnen alle beïnvloed zijn in beide richtingen

komt ook voor gewoon na zware inspanning (dag na zware inspanning inspanningstest doen)

266
Q

Hoe stellen we NFO/OTS vast?

A

Er is niet 1 marker die aangeeft of atleet NFO/OTS heeft

Prestatiedaling zonder medische oorzaak + atleet niet goed in vel,… => waarschijnlijk NFO

267
Q

Wat zijn uitlokkende factoren voor overtraining?

A
  • Zeer hoge trainingsbelasting (Volume en/of Intensiteit)
  • Onvoldoende recuperatietijd
  • Onvoldoende variatie
  • Zeer groot aantal wedstrijden
  • Slaapproblemen
  • Persoonlijke, sociale, psychologische stressoren
  • Ziekte (niet te vroeg & niet te intens trainen na ziekte)
  • Blootstelling aan hoogte (hypoxie)
  • Blootstelling aan ‘warmte’ episode
268
Q

Wat zijn uitlokkende factoren voor overtraining?

A
  • Zeer hoge trainingsbelasting (Volume en/of Intensiteit)
  • Onvoldoende recuperatietijd
  • Onvoldoende variatie
  • Zeer groot aantal wedstrijden
  • Slaapproblemen
  • Persoonlijke, sociale, psychologische stressoren
  • Ziekte (niet te vroeg & niet te intens trainen na ziekte)
  • Blootstelling aan hoogte (hypoxie)
  • Blootstelling aan ‘warmte’ episode
269
Q

Hoe maken we het onderscheid tussen OTS en NFO?

A
  • We nemen een vragenlijst af voor OTS, als deze aangeeft dat er een kans is op OTS testen we verder
  • We laten atleet na 2-3w rust inspanningstests doen: 2 tests met 3-4u tussen => Bloedlactaatconcentratie zal bij OTS nog steeds lager zijn, bij NFO ongeveer normaal
  • Ook hormonen bij OTS minder getriggert na 2e test dan bij NFO
270
Q

Hoe vaak komt NFO voor?

A

50-60% vd elite atleten maken het ooit mee (veel!)

271
Q

Wat is de wetenschappelijke definitie van training?

A

Het systematisch en doelgericht activeren van het organisme met als doelstelling het prestatievermogen te verbeteren door structurele en functionele aanpassingen

Hierbij periodiseren, tapering & TID belangrijk

272
Q

Hoe bepalen we het prestatievermogen?

A

Som van fitheid en vermoeidheid. Ideaal gezien zo hoog mogelijk fitheid & zo laag mogelijke vermoeidheid voor goede prestatie.

273
Q

Hoe bepalen we het prestatievermogen?

A

Som van fitheid en vermoeidheid. Ideaal gezien zo hoog mogelijk fitheid & zo laag mogelijke vermoeidheid voor goede prestatie.

274
Q

Hoe verhouden fitheid en vermoeidheid zich tov elkaar tijdens een trainingsperiode?

A
  • eerste 6w zal vermoeidheid hoger liggen dan fitheidcomponent
  • Na 6w zal vermoeidheidscomponent afvlakken & fitheidscomponent toenemen
  • Week 0-6 zal prestatie lager liggen dan initieel
  • Fitheid wordt sterker en sterker => prestatie stijgt
  • Daarom periodiseren we op 6w => structurele aanpassingen na 6w (hartfunctie, bloedvaten,…) OF 2x4 w met rustweek 4e week
275
Q

Hoe verhouden fitheid en vermoeidheid zich tov elkaar wanneer men na een periode van training stopt met trainen (niets meer doet)?

A
  • Vermoeidheidscomponent daalt sneller dan fitheidcomponent
  • 2w na stopzetten training => hogere prestatie
  • Daarna daalt het allemaal
276
Q

Welke zijn de belangrijkste trainingsweken voor een marathon?

A

week 10 tot week 4 voor marathon -> belangrijkste trainingsweken om invloed te hebben om prestatie marathon
Toch nog trainen in laatste dagen (7-14d voor wedstrijd) -> anders zullen adaptaties wegvallen

277
Q

Wat is het doel van tapering?

A

Proberen dat vermoeidheid weggaat, maar fitheid nog constant blijft, onderhouden wat je getraind hebt (onderhoud functionele en structurele aanpassingen)

278
Q

Wat is de reductie van trainingsbelasting?

A

Een vaste daling van het volume, de frequentie en de intensiteit van training over een bepaalde tijdsduur voorafgaand een belangrijke competitie.

279
Q

Wat is partiële short-term detraining?

A

Gedeeltelijk verlies van training-geïnduceerde anatomische, fysiologische en prestatie gerelateerde aanpassingen (structurele en functionele aanpassingen) mogelijk, als gevolg van een reductie van de training over een bepaalde tijdsduur.

280
Q

Wat is de definitie van tapering?

A

Specifiek trainingsprotocol gehanteerd over een bepaalde tijdsperiode onmiddellijk voorafgaand een belangrijke competitie en gekenmerkt door een progressieve daling van de trainingsbelasting door manipulatie van de intensiteit, volume en frequentie van training met als doel fysiologische en psychologische vermoeidheid ten gevolge dagelijkse training te reduceren zonder verlies van trainingsgeïnduceerde aanpassingen.

281
Q

Wat zijn de algemene parameters van tapering in individuele sporten?

A
  • Daling volume weekbasis 40-60%
  • Geen daling intensiteit
  • Weinig daling frequentie (80%) (vnl bij topatleten belangrijk)
  • Duur 4-14d (afhankelijk van hoe belangrijk wedstrijd is voor atleet)
  • afbouw progressief fast decay
  • Overload voor de tapering
  • Hoge belasting einde tapering (twee-fase model)

Aanpassen aan sporter, sport & afstand!

282
Q

Wanneer geven we overload mbt tapering?

A
  • Laatste dagen voor taper hoge trainingsbelasting (bv bij taper van 9d, 3d daarvoor nog keihard trainen)
  • Dag voor wedstrijd ook redelijk zwaar trainen (activatietraining) -> iets hoger volume en intensiteit dan derest van de taper (two-phase model)
283
Q

Wat is een two-phase taper?

A

activatie-training: Dag voor wedstrijd nog zwaar trainen (volume en int omhoog)

284
Q

Wat doen we met volume en intensiteit tijdens tapering? Waarom?

A
  • Volume afnemen (40-60%) -> zorgt meest voor vermoeidheid
  • intensitieit hoog houden -> nodig om functionele en structurele adaptaties te onderhouden
285
Q

Wat zijn de gevolgen van tapering op zuurstofextractie en vermogen thv de spieren?

A
  • sign meer zuurstofextractie na taper => spier kan veel meer vermogen leveren want kan meer zuurstof verbruiken
  • geen sign verschil in vermogen bij type I vezels, wel bij type IIa vezels
    => prestatie zal toenemen
286
Q

hoe ziet de voorbereidingsperiode & wedstrijdweek in teamsporten eruit? Kunnen we hier taperen?

A
  • Na seizoen eerst 2w rust
  • 6-12w Veel volume trainen
  • Dan volume weer afbouwen
  • Nu 35-45 km/ week lopen inclusief wedstrijden
  • We kunnen hoer 4-5x taperen per seizoen om piek te bereiken
287
Q

Wat is het effect van een taperweek in teamsporten op de prestatie in de match?

A

Op alle parameters signifancte verbeteren na taperweek
(Low intensity runs, high intensity runs, sprints,…)

288
Q

Welk soort mesocyclus werkt best in teamsporten?

A

mesocyclus 4w:
* 3w standaard trainen afgewisseld met 1w taper
* best voor prestatiebepalende factoren

289
Q

Hoelang moet je recupereren na een wedstrijd zonder tijd te verliezen?

A

Dag na wedstrijd recupereren of evt licht trainen
Dag daarna zeker trainen!

290
Q

Wat zijn de algemene parameters van tapering in teamsporten?

A
  • Tapering afhankelijk van doelstelling
  • 21-40% daling volume (iets minder dan bij individuele sporten)
  • Intensiteit behouden
  • Daling frequentie
  • 7-14d
  • patroon: step tapering
  • Overload voorlaatste week voor competitie start
  • Zaterdag match: donderdag mag je lui zijn op training, vrijdag moet je intens trainen (bv 20min hard)
291
Q

Wanneer taperen we wel of niet bij teamsporten?

A

Einde voorbereidingsperiode – Ja
Regulier seizoen – men verbetert door wedstrijdritme => op training wedstrijdritme nabootsen
Play offs -> niet echt taperen als play offs direct aansluiten aan competitie
Toernooi: ja

292
Q

Wat is belangrijk mbt tapering en voeding?

A

Taper: minder volume & intensiteit blijft
=> Voeding aanpassen!! Minder eten in taperweek

293
Q

Waarop werken ijsbaden? Wanneer gebruiken we ze dan? (teamsporten)

A

Ijsbaden -> ontstekingsremmend => trainingseffect beetje verloren, want trainingseffect is ontsteking (mss wel als er echt hoge belasting geweest is)
Wel in play offs -> je moet elke match topfit terug zijn (we moeten conditioneel ook niet meer opbouwen)
-> ijsbanden binnen 3-4u na inspanning