22. Exercise is medicine Flashcards

1
Q

Wat is primaire preventie?

A

Activiteiten die voorkomen dat gezonde mensen een ziekte of gezondheidsprobleem krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is secundaire preventie?

A

Vroege opsporing van ziekten/afwijkingen bij personen met verhoogd risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is tertiaire preventie?

A

Voorkomen van complicaties en verergering van ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de richtlijnen voor FA bij 6-17 jarigen?

A
  • Gemiddeld 60 min/dag aërobe beweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de richtlijnen voor FA bij 18+?

A
  • 150-300 min/week aërobe beweging matige int OF 75-150 min/week aërobe beweging aan hoge int
  • Regelmatig bewegen doorheen de dag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe definiëren we fysieke inactiviteit?

A

Niet voldoen aan richtlijnen FA
!= sedentair gedrag of sedentaire levensstijl!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe definiëren we sedentair gedrag?

A

Gedrag waarbij we wakker zijn aan < 1.5 MET. Bv zitten, liggen

Active coach potato -> heel lang zitten & dan uurtje ofz sporten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de 4 categoriëen van niet-overdraagbare chronische aandoeningen?

A
  • Cardiovasculaire (50%)
  • Diabetes
  • Respiratoire
  • Kanker (20%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de grootste gezondheidsrisico’s bij overgewicht/obesitas?

A
  • Type 2 diabetes
  • hoge BD
  • Hart-aandoeningen
  • Hoge cholesterol
  • OA
  • Kanker

Per 5 kg lichaamsgewicht, zoveel meer kans op ontwikkeling kanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn 3 verschillende methoden voor het meten van FA & SG?

A
  • Criteriummethoden
  • Objectieve methoden
  • Subjectieve methoden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn criteriummethoden voor het meten van FA & SG?

Wat zijn de voor- en nadelen?

A
  • Directe observaties, (in)directe calorimetrie
    • Valide, nauwkeurigheid (duur & intensiteit)
    • Tijdsintensief, duur, invasief, geen grote groepen, niet over lange periode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is 1 calorie?

A

Hoeveelheid warmte die nodig is om de temperatuur van 1 gram H2O met 1°C te doen stijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe werkt de indirecte calorimetrie?

A

We meten het zuurstofverbruik & de CO2-afgifte tijdens inspanning.
Bij de vetverbranding zal meer O2 verbruikt worden dan CO2 afgegeven => bij 100% vetbranding is de RER (VCO2/VO2) = 0.7
Bij KH-verbranding wordt evenveel O2 als CO2 gemeten, de RER is hier dus 1 als we 100% KH zouden gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn objectieve meetmethodes voor FA & SG?

Wat zijn de voor- en nadelen?

A
  • Stappentellers (pedometer), hartslagmonitoren, accelerometers
    • Objectief, gemakkelijk te gebruiken
    • context
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van Pedometers mbt meten FA & SG?

A

** + **
+ Makkelijk in gebruik
+ Goedkoop
+ stappen per uur & per dag
+ stappenpatroon
** - **
- info intensiteit & context
- SG niet gemeten
- Waterdicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van Actigraph mbt meten FA & SG?

A

** + **
+ Valide
+ Info over intensiteit (SG, lichte FA, matige FA, intense FA)
+ stappen per uur & per dag

** - **
- Info context
- Geen verschil tussen zitten en staan
- Waterdicht

ActiGraph is type accelerometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van ActivPAL mbt meten FA & SG?

A

** + **
* Valide
* Info over intensiteit (SG, lichte - matige - intense FA)
* Inclinometer (verschil zitten & staan)
* Waterdicht
** - **
* Info context
* Huidirritatie

ActivPAL is soort accelerometer, deze is dus beter in het meten van SG dan actigraph door inclinometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van activity trackers mbt meten FA & SG?

A

+
* Veel info
* gebruiksgemak
* Trendy
* Makkelijk data aflezen en exporteren (app)
-
* Info context
* Verschil zitten & staan
* Beperkte validiteit
* kost veel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van een GPS mbt meten FA & SG?

A

** + **
* Info locatie
* Goedkoop
** - **
* Signaal niet altijd goed (stad)
* Waterdicht
* Dataverwerking moeilijk
* Accuraatheid transport
* Batterij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Vanaf welke intensiteit voldoet een activiteit aan ‘fysieke actief’?

A

Vanaf 3 MET (matige tot hoge intensiteit) -> dit is bv stevig doorstappen
Als we dus een hele dag caloriëen verbranden door TV te kijken, te koken en te zwemmen, zal alleen het zwemmen gerekend worden als actieve calorie-verbranding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de hoofdoorzaak voor mortaliteit?

A

Fysieke inactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is DALY?

A

Disability Adjusted Life years
= YLL (years of life lost) + YLD (years of life with disability)
-> aantal jaar dat je met disability moet leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de gevolgen van 8u/dag zitten op mortaliteit?

A

Het hazard ratio zal stijgen, maar als we naast 8u per dag zitten, ook 60min/dag (>35 MET/week) Moderate FA doen, zullen deze negatieve effecten weggewerkt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de gevolgen van 5u/dag TV kijken op mortaliteit?

A

zeer negatief, het hazard ratio zal sterk stijgen en kan zelfs niet gecompenseerd worden met hoge mate aan FA (60min/dag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de bewegingsparadox?

A

FA is zogezegd goed voor de gezondheid, maar wie meest fysiek actief is heeft toch hoog hazard ratio
-> FA op werk is meestal statisch en voor zeer lange duur => niet voldoende recuperatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is OPA?

A

Occupational physical activty

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is LTPA?

A

Leisure time physical activity

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarin verschilt OPA van LTA?

A

LTPA
* Dynamische bewegingen
* 60-80% max aërobe capaciteit
* Korte duur
* Voldoende recuperatie
* Vrijwillig
* zelf-gereguleerde condities (veiliger)

OPA
* Statische belasting
* 30-35% max aërobe capaciteit
* Lange duur
* onvoldoende recuperatie
* Niet vrijwillig
* Beperkte eigen controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de invloed van OPA op het cardiovasculaire stelsel?

A

OPA
=> langdurig verhoogde hartslag
=> HF & BD over 24u hoger,
Geen verandering cardiorespiratoire fitheid,
hogere ontstekingswaarden
=> risico cardiovasculaire aandoeningen en mortaliteit hoger

Dit is omgekeerd bij LTPA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe kunnen we de negatieve effecten van OPA toch vermijden?

A

LTPA in weekend
OPA in de week

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn 3 redenen om spiervezeltype-samenstelling te meten?

A
  • Talent identificatie: is persoon geschikt voor bepaalde sport (multifactorieel)
  • Spierblessure-risico: type 2 vezels scheuren sneller dan type 1 vezels (exreme fast twitch profiel 5x meer kans)
  • Personalisatie training & recovery: FT-vezels hebben meer recovery nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de aanbevelingen voor bewegen?

A
  • Iedere 30min rechtstaan
  • 300min/week lichte tot matige FA
  • OF 150min/week intense FA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is algemene fitheid?

A

Mate waarin basiseigenschappen aanwezig zijn om in het dagdagelijkse leven optimaal te functioneren zonder het optreden van buitensporige vermoeidheid.
Hierbij draagt kracht, lenigheid enz bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is prestatiegerelateerde fitheid?

A

Mate waarin basiseigenschappen aanwezig zijn waardoor het uitvoeren van een welomschreven taak op een bepaald ogenblik mogelijk is (Sport)
bv. ROM schouder bij rugslagzwemmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is gezondheidsgerelateerde fitheid?

A

Mate waarin basiseigenschappen aanwezig zijn die beïnvloedbaar zijn door fysieke activiteit en geassocieerd zijn met het risico op gezondheidsproblemen.
Hierbij zijn uithouding, lichaamssamenstelling, evenwicht & coördinatie belangrijkst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de drie soorten fitheid?

A
  • Algemene fitheid
  • Prestatiegerelateerde fitheid
  • Gezondheidsgerelateerde fitheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke eigenschappen bepalen de fysieke fitheid?

A
  • Kracht
  • Lenigheid
  • Uithouding
  • Evenwicht
  • Coördinatie
  • Lichaamssamenstelling
  • Snelheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de Eurofit?

A
  • Gestandardiseerde testbatterij voor algemene basiseigenschappen => we kunnen mensen vergelijken met hun leeftijdsgenoten
  • Bestaat uit 8 motorische tests (kracht, evenwicht,…) en 3 metingen van de lichaamssamenstelling (vet%, gewicht, lengte)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Uit welke componenten bestaat prestatiegerelateerde fitheid? Hoe bepalen we deze? Hoe stellen we dan een trainingsprogramma op?

A
  1. Wat is het profiel van sport?
    * Wat moet sporter doen tijdens sport? Fysiologisch en biomechanisch => zo krijg je zicht op prestatiedeterminanten
    * Profiel sport kan je testen (objectief) -> hartslag, lactaat,… Meten tijdens of na inspanning => we krijgen zicht op energielevering => bepalen prestatiedeterminanten
  2. Prestatiedeterminanten (lichamelijk en motorische eigenschapenn die belangrijk zijn, welke basiseigenschappen zijn belangrijk in deze sport?) afleiden uit analyse, tests,…
  3. Fysiologisch profiel sporter -> in welke mate zijn prestatiedeterminanten al aanwezig bij sporter?
    * Veldtests & labotests
  4. trainingsprogramma: profiel sport moet matchen aan profiel sporter
    Wat heeft sporter nodig? Wat heeft sporter? -> die 2 op elkaar afstellen
    Schema individualiseren, maar ook niet in overdrijven

Bv. schermen: steeds heel korte inspanningen (10s): stilstaan (klaarstaan), dan uitvalspas => anaëroob alactisch systeem -> groot anaëroob vermogen nodig -> 30s recuperatie dus snel ATP-CP heraanvullen => grote VO2max nog voor recup => nodig dat deze sporter optimaal anaëroob alactisch kan leveren, snelheid nodig, hoge VO2max nodig

Hoe scoort hij op VO2max en anaëroob alactisch vermogen? => VO2max en explosiviteitstesten uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe zou je een trainingsschema van een marathonloper individualiseren?

A

schema van 100 marathonlopers zal voor 80% zelfde zijn: prestatiedeterminanten zijn gelijk (aërobe & anaërobe drempel hoog nodig & hoge VO2max nodig -> veel volume) -> dan wat individualisering obv waar deze sporter nog in tekort komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke prestatiedeterminanten zijn belangrijk bij voetballers? Waarom?

A

Intermittente activiteit
* Hoge VO2max (heraanvulling creatinefosfaat)
* Hoge aërobe drempel (basisconditie: ze kunnen snel lopen zonder dat dit lastig is + recupereren tussen trainingen)
* Hoge anaërobe drempel: we leggen veel afstand aan deze intensiteit af
* Hoog anaëroob vermogen (creatinefosfaat nodig voor sprintjes)
* Hoge anaërobe prestatie (snelheid, wendbaarheid, sprongkracht - wedstrijdbepalend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn verschillende prestatiedeterminanten in sport?

A
  • aerobe uithouding (VO2max, aërobe drempel, anaërobe drempel, loopeconomie)
  • Anaërobe prestatie (snelheid, wendbaarheid, sprongkracht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waarom hebben voetballers een lagere VO2max dan wielrenners?

A

Voetballers hebben meer Type 2 vezels nodig voor anaërobe prestatie te leveren => deze zijn minder efficiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waarom focust men in topsport vaak op VO2max?

A

Waarde is niet echt trainbaar, dus als bv een voetballer te lager VO2max heeft, zal deze nooit top worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is durability in de uithoudingssport? Hoe trainen we dit?

A
  • De mogelijkheid om na voorgaande inspanningen, nog een prestatie te kunnen leveren die redelijk dicht bij je beste prestatie ligt
  • Durability is gelinkt aan totale getrainde volume => veel lage intensiteit training
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is de wingate-test?
Welke energieleverde systemen gebruiken we? Wat kunnen we eruit afleiden?

A
  • 30s all-out sprint (vanaf begin alles geven)
  • Eerst anaëroob alactisch systeem, dan anaëroob lactisch systeem (glycolyse)
  • We weten anaëroob vermogen (piekvermogen), anaërobe capaciteit (gemiddelde) en fatigue index (verval)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is de CPET?

A

Test voor bepalen gezondheidsgerelateerde fitheid -> VO2max
Bepaalt AEROOB uithoudingsvermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoe bepalen we gezondheidsgeralateerde fitheid?

A

adhv de CPET (cardiopulmonary exercise testing) -> VO2max

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de gemiddelde VO2max voor mannen van 20-40 jaar? (+eenheid!)

A

35 ml/min/kg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Waarom is wandelen voor sommige mensen lastig? (cardiorespiratoir)

A

Wandelen is ongeveer 3,5 MET zijn = 12 ml/min/kg. Bij iemand met een VO2max van 14 ml/in/kg is dit dus op 90% van de mogelijkheden = super lastig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is 1 MET?

A

Het rustenergieverbruik (wakker neerliggen) = 1 MET = 3,5 ml/min/kg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoe kunnen we de VO2max positief beïnvloeden?

A
  • 25% door training
  • Dan ook door gewicht te verliezen
    ml/min/kg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe verloopt de CPET?

A

CardioPulmonary Exercise Testing
* Ramp inspanningstest van 8-12min, zo kunnen we ideaal VO2max berekenen (langer => spiervermoeidheid)
* Starten aan lage int (kan 50W zijn, kan onbelast zijn afh v pt)
* Ramp-10 protocol: 10W per 1min, dus 1W per 6s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Waarom voeren we CPET uit op de fiets?

A
  • Gewicht minder grote factor
  • Makkelijker dingen meten
  • Loopband moeilijker coördinatie
  • veiliger

Toch beter om sportspecifiek te werken (dus voetballer op loopband)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat gebeurt er in de gasuitwisseling onder de aërobe drempel?

A

Persoon fietst, weerstand stijgt -> moet meer kracht en vermogen leveren -> hij krijgt toename in rekrutering spiervezels (eerst type I vezels) -> Glycogeen – pyruvaat – mitochondrieen – ATP -> O2 verbruik stijgt lineair
Vermogen (power output) stijgt lineair, alsook VO2 en VCO2 (onder aërobe drempel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat gebeurt er in de gasuitwisseling boven de aërobe drempel?

A

Glycogeen omgezet tot pyruvaat (meer type II vezels) -> overflow pyruvaat -> kan niet allemaal naar mitochondrieen -> melkzuur -> lactaat en H+ -> gebufferd door HCO3- -> H2CO3 -> H2O en CO2
Dus we hebben extra productie CO2 die niets te maken heeft met aërobe energielevering (los van zuurstofverbruik)
Op aërobe drempel produceer je extra CO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat bekijken we bij de V-slope methode?

A

De curve VO2 / VCO2:
* Begin curve: lineair
* Vanaf aërobe drempel: we beginnen CO2 te produceren omdat we H+ moleculen moeten bufferen -> buigt af = V-slope methode (VCO2 / VO2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Via welke grafieken kunnen we de aërobe drempel bepalen?

A
  • V-slope
  • Ventilatiecurve
  • Equivalenten curve
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Hoe bepalen we de anaërobe drempel op een grafiek?

A
  • We gebruiken gasequivalenten
  • Respiratoir compensatiepunt (anaërobe drempel) -> hier ook te bepalen
    We produceren teveel H+ => pH daalt = metabole acidose
    => respiratoir alkalose (metabole acidose wegwerken) -> pH daling wordt geregistreerd door chemoreceptoren => ventilatie zal nog stijgen
    Dus metabole acidose lokt respiratoire alkalose uit (= extra ventilatie)
    Rode curve zal afwijken van vlakke (VCO2 blijft, VE stijgt), in de andere curves zit er ook een knik
  • Respiratoire compensatiepunt (2e buigpunt EqO2, 1e buigpunt EqCO2)

VE/VO2 = EqO2
VE/VCO2 = EqCO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat zien we op een grafiek met gasequivalenten?

A
  • Hier kan je aërobe drempel ook zien! -> extra CO2 => Ventilatie en VCO2 zal stijgen => EqCO2 zal zelfde blijven (teller en numer stijgen), EqO2 zal stijgen (ventilatie stijgt, VO2 blijft zelfde)
  • Respiratoir compensatiepunt (anaërobe drempel) -> hier ook te bepalen
    We produceren teveel H+ => pH daalt = metabole acidose
    => respiratoir alkalose (metabole acidose wegwerken) -> pH daling wordt geregistreerd door chemoreceptoren => ventilatie zal nog stijgen
    Dus metabole acidose lokt respiratoire alkalose uit (= extra ventilatie)
    Rode curve zal afwijken van vlakke (VCO2 blijft, VE stijgt), in de andere curves zit er ook een knik

VE/VO2 = EqO2
VE/VCO2 = EqCO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Welke invloed heeft CO2 op de ventilatie?

A
  • CO2 is prikkel voor ventilatie (hoe meer CO2 je produceert, hoe meer je ventileert)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Welke invloed heeft metabole acidose op ventilatie?

A

metabole acidose
=> respiratoir alkalose (metabole acidose wegwerken) -> pH daling wordt geregistreerd door chemoreceptoren => ventilatie zal nog stijgen
Dus metabole acidose lokt respiratoire alkalose uit (= extra ventilatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Waarom is een hellingsprotocol niet ideaal voor het bepalen van de drempels?

A
  • we bereiken nooit steady state tijdens onze inspanning
  • Als we aan 100W fietsen zitten we bv aan 2L/min zuurstofverbruik, maar dit is niet steady state zuurstofverbruik
    Als we 10min fietsen aan 100W zal O2-verbruik hoger zijn dan 2L/min -> ook metabole kost zal hoger liggen => belasting zal ook hoger zijn als we dan wel steady state hebben

60W -> O2 verbruik = 1500ml/min
30min aan 60W -> O2 verbruik = 1800ml/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is het EIC?

A

Volledig bereik van inspanningen dat je kan aannemen in training/dagdagelijks leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Hoelang kan je sporten rond je anaërobe threshold?

A

45 - 60min (tot 90min met nutritie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Hoelang kan je sporten rond je aërobe threshold?

A

3u en langer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Hoe kwantificeren we aëroob uithoudingsvermogen?

A

CPET

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Hoe kwantificeren we anaëroob vermogen?

A

Wingate-test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Hoelang en op welke manier werkt het anaëroob alactisch systeem?

A
  • 3-7s
  • Type 2x vezezls
  • ATP & CP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Hoelang en op welke manier werkt het anaëroob lactisch systeem?

A
  • < 2-3min
  • Type 2a & 2x vezels
  • Glycogeen -> ATP + pyruvaat -> melkzuur -> lactaat + H+
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Hoelang en op welke manier werkt de aërobe glycolyse?

A
  • tot 90min
  • Type 1 en 2a vezels
  • Glycogeen -> pyruvaat + O2 -> ATP + CO2 + H2O
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Hoelang en op welke manier werkt de vetoxidatie?

A
  • > 90min
  • Type 1 vezels
  • Vrije vetzuren + O2 -> ATP + CO2 + H2O
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat gebeurt er met de energiesystemen wanneer we voorbij de aërobe drempel gaan?

A
  • Meer type IIa vezels gebruiken (size-principle) -> deze hebben meer enzymen om glycolyse te doen werken => we produceren pyruvaat dat niet meer naar mitochondrieen gaat (krebs cyclus overflow), maar omgezet wordt tot melkzuur (lactic acid)-> lactaat en H+ (er komt geen zuurstof mee in contact) -> pyruvaat overflow voor krebscyclus
  • Lactaatwaarde stijgt maar blijft stabiel -> H+ moleculen bufferen met bicarbonnaat-buffer (HCO3-) -> H2CO3 -> H2O + CO2 (uitademen)
  • We meten lactaat in bloedbaan, maar H+ is afvalproduct (lactaat is wel nuttig in hersenen, hart & kan ook omgezet worden tot glycogeen terug)
  • Meer koolhydraten gebruikt, bij anaërobe drempel zo goed als 100% KH
  • Zuurstofverbruik stijgt tot steady state, maar stijgt dan nog beetje extra (we zijn minder effecient omdat we meer type 2 vezels gebruiken, die minder efficient zijn (meer energie nodig ofz) -> mechanisch verlies)
  • meer glycogeen/glucose (beperkt aanwezig in lichaam => meer recuperatie), energielevering minder efficiënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat gebeurt er met de energiesystemen wanneer we voorbij de anaërobe drempel gaan?

A

Anaerobe drempel is punt waar we evenveel H+ kunnen produceren als elimineren

  • Meer en meer type IIa en IIb vezels rekruteren -> nog meer pyruvaat -> nog meer lactaat -> teveel H+ ionen -> groter dan buffercapaciteit -> pH daalt -> onmogelijk om nog steady state (O2-verbruik en lactaat) te bereiken

  • Stel: anT 14km/u (hier lopen kan hij 60min volhouden) -> lopen op 14,5 km/u kan hij nog wel 35min ofz volhouden -> VO2 zal VO2max zijn, lactaatconcentratie zal 12 mmol/L zijn
  • Lopen aan 16km/u -> zal hij maar 10min kunnen volhouden -> VO2 = VO2max, lactaatconc 12mmol/L -> want boven anT kunnen we geen steady state bereiken dus lactaat en zuurstof blijft verder stijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat gebeurt er met de energiesystemen wanneer we onder de aërobe drempel blijven?

A
  • Spieren contraheren dus hebben energie nodig
  • Dit leveren we via zuurstof, zuurstofverbruik stijgt beetje maar steady state
  • Glucose en glycogeen naar pyruvaat (in cytoplasma cel) -> wordt opgenomen in mitochondrieen (glycolyse)
  • Groot aandeel vrije vetzuren verbranden
  • Lactaatconcentratie gelijk
  • Hogere intensiteit, maar nog onder GET: We produceren gewoon meer
  • 50-60% vetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Waar vindt de kreb cyclus plaats?

A

Mitochondrieën

77
Q

Waarom is de terminologie ‘anaërobe drempel’ eigenlijk niet correct? Wat is een beter term?

A
  • Anaërobe drempel wilt niet zeggen dat je vanaf dan anaërobe energie levert!!! -> inspanning van 30min is 90% aëroob
  • Maximal metabolic steady state (MMSS) -> maximale intensiteit waar je metabole steady state kan bereiken
78
Q

Wat is HRV? Hoe interpreteren?

A
  • Als HF = 60 sl/min -> niet telkens 1sec tussen slagen, maar variabiliteit
  • PS -> trekt aan HF om trager te slaan
  • OS -> trekt aan HF om sneller te slaan
  • -> deze 2 werken samen en zijn in balans. Als je goed uitgerust bent is autonoom ZS actief => HRV is hoog (betekent dat je uitgerust bent), OS en PS prikkelbaar
  • -> veel stress, prikkels autonoom ZS -> HRV laag
79
Q

Wat is HRV? Hoe interpreteren?

A
  • Als HF = 60 sl/min -> niet telkens 1sec tussen slagen, maar variabiliteit
  • PS -> trekt aan HF om trager te slaan
  • OS -> trekt aan HF om sneller te slaan
  • -> deze 2 werken samen en zijn in balans. Als je goed uitgerust bent is autonoom ZS actief => HRV is hoog (betekent dat je uitgerust bent), OS en PS prikkelbaar
  • -> veel stress, prikkels autonoom ZS -> HRV laag
80
Q

Hoe verhoud het gepolariseerd model zich tov het threshold model bij recreatieve sporters?

A
  • Gepolariseerde groep: gem snelheid afstand 2km gestegen, VO2max zelfde, loopeconomie beter => prestatie beetje gestegen
  • Threshold groep: quasi zelfde winst
  • -> globaal gesproken weinig verschil, maar uniform beter gepolariseerd, ook bij recreanten
81
Q

Wanneer kiezen we eerder voor een gepolariseerde of pyramidale TID?

A
  • afhankelijk van sport -> belangrijk principe in training = specificiteit
  • roeier eerder gepolariseerd
  • halve marathon loper (rond anaërobe drempel) -> pyramidaal (meer zone 2 werk)
  • Ook periodisering: roeiers -> verder van competitie meer pyramidaal, dichter bij competitie meer gepolariseerd
82
Q

Vanaf welke duur van de sport zullen we kiezen voor een TID waar we vnl zone 1 trainen?

A

bij sporter waar aëroob belangrijkst is => inspanning van een duur 2min of meer -> 800m lopen is hier de grens ongeveer

83
Q

Obv welk principe is het idee ontstaan dat 3x/week HIIT training een vervanger kan zijn voor 5x/week matige FA?

A

Via ACSM-richtlijn: veel lage int contracties -> veel Ca -> CaMK -> veel upregulatie PGC-1alfa

Theorie HIIT -> zelfde resultaat PGC-1alfa, maar via andere pathway

PGC-1alfa is master switch om adaptaties te verkrijgen (glut4-receptoren, type1 vezels, mitochindrieen, vetoxidatie)

84
Q

Wat is PGC-1alfa?

A

PGC-1alfa is master switch om adaptaties te verkrijgen:
* glut4-receptoren
* type 1 vezels
* mitochindrieen
* vetoxidatie

85
Q

Wat zijn 3 nadelen van 3x/week All-out HIIT training?

A
  • Lastig
  • Motivatie
  • Blessures
86
Q

Wat is de definitie van HIIT?

A

High Intensity Interval Training
HIIT can be defined as repeated bouts of
short to moderate duration exercise (i.e.
5s to 5 min) completed at an intensity that is greater than the anaerobic threshold, seperated by brief periods of low-intensity work or inactivity that allow a partial but often not a full recovery.

87
Q

Welke parameters geef je bij mee het voorschrijven van HIIT training?

A
  • Aantal blokken
  • Duur blokken
  • intensiteit blokken
  • tijd tussen blokken
  • recuperatie tussen blokken
88
Q

Wat zijn de verschillende soorten HIIT? Hoelang duren ze?

A
  • Lange duur (>1min)
  • Short intervals (<1min)
  • Repeated sprint training (3 - 10s)
  • Sprint interval (all-out)
89
Q

Wat zijn de modaliteiten van long duration interval training?

A
  • AnT <> 110% VO2max
  • 1 - 10min
90
Q

Wat zijn de modaliteiten van short duration interval training?

A
  • 100% <> 120% VO2max
  • <1min
91
Q

Wat zijn de modaliteiten van repeated sprint training?

A
  • 120% <> 180% VO2max
  • 3-10s
  • vnl teamsporten
92
Q

Wat zijn de modaliteiten van sprint interval training?

A
  • 160% VO2max <> MSS (maximal sprint speed) = All-out
  • 20-60s
93
Q

Wat zijn de 4 verschillende doelen die we kunnen hebben bij het geven van intervaltraining?

A
  • Anaëroob vermogen vergroten (snelheid waarmee ik ATP produceer op lactisch/alactische manier)
  • Anaërobe drempel verhogen (intensiteit verhogen waarin je metabole steady state bereikt)
  • VO2max vergroten
  • Lactaattolerantie/buffercapaciteit (anaërobe capaciteit) – pH dalingstolerantie
94
Q

Hoe verbeteren we het lactisch/alactisch vermogen?

A

Intervaltraining -> anaëroob vermogen -> maximale inspanning doen (snel ATP-CP verbruiken), dan recupereren (50% na 30s, 100% na 4-5min) => dus intensieve korte blokken (10-15s) met lange recuperatie; zie je veel bij sprinters

95
Q

Hoe trainen we op het verbeteren van de anaërobe drempel? (eerst zeggen wat AnT is)

A

Is punt waarop lichaam gechallengd wordt om net wel / net niet een steady state te bereiken (je kan hier 45min lopen)
Intervaltrainingen doen dicht bij anaërobe drempel -> er beetje boven, beetje onder

over-under, ramp-up/-down, blokken van 3min rond drempel met actieve recup,…

96
Q

Hoe trainen we op het verbeteren van de lactaattolerantie? (eerst zeggen wat doel is hiervan)

A

We willen sporter laten trainen in hoge metabole acidose
We willen boven AnT, maar niet te dicht erbij of het duurt te lang

blokken van 3-5min met passieve rust

97
Q

Hoe trainen we op het verbeteren van de VO2max? (eerst zeggen wat doel is hiervan)

A

We willen sporten op maximale cardiac output – actief zijn op VO2max voor 8-12min
Sporter boven AnT laten lopen => we zullen naar VO2max gaan, maar moet wel redelijk boven AnT zijn, anders duurt lang

blokken 3-5min tussen AnT-VO2max met actieve recuperatie rond AT

98
Q

Wat is de definitie van voedingswetenschap?

A

bestudeert de interactie tussen voeding en nutriënten en gezondheid, ziekte en de processen
van vertering, absorptie, metabolisatie en excretie. Dit voor alle leeftijdscategorieën.
* Preventie: voeding in relatie tot preventie van aandoeningen zoals cardiovasculaire aandoeningen, obesitas, diabetes type 2, …
* Interventie: voeding als behandeling of ondersteuning bij de behandeling

99
Q

Wat is optimale voeding?

A

een evenwichtige voeding omvat alle essentiële nutriënten in een bepaalde verhouding die nodig zijn voor een optimaal functioneren van het lichaam.
Aandacht: een optimale voeding varieert van persoon tot persoon en in ziekte en gezondheid

100
Q

Wat is een voedingswaarde?

A

De voedingswaarde van een voedingsmiddel geeft de hoeveelheid nutriënten en energie weer per portie.

101
Q

Wat is nutriëntdensiteit?

A

Geeft de hoeveelheid nutriënten weer van een voedingsmiddel per kcal eenheid.

102
Q

Wat is homeorhesis?

A

verwijst naar de mechanismen die het lichaam in staat stellen om te evolueren van de stabiele conditie naar de andere
o Bijvoorbeeld: groei, borstvoeding, zwangerschap

103
Q

Wat gebeurt er in het lichaam bij ondervoeding?

A

lichaam zal energieverbruik in rust verminderen
Dan nog ondervoeden: functies gaan ook verloren (bv vrouw geen regels meer)

104
Q

Wat is accomodatie? (voeding)

A

verwijst naar een wijziging van de homeostase of homeorhese met verlies of wijzigingen van functie
o Voorbeelden: Anorexia Nervosa

105
Q

Wat is adaptatie? (voeding)

A

verwijst naar een wijziging van de homeostase of homeorhesis zonder verlies van functie

106
Q

Waar gaat ons totaal energieverbruik naar?

A

TEE, Total energy expenditure
Meest naar basaal metabolisme (organen) -> resting energie expenditure (45-70%)
Rest naar activiteiten -> activity energy expenditure

Hier zit uiteraard variabiliteit in per dag

107
Q

Wat is het basaal metabolisme?

A

BMR, basal metabolic rate
is de energie die verbruikt wordt om basale fysiologische functies te verzekeren (in rust, nuchter, waaktoestand, neutrale omgeving). BMR vertegenwoordigt 45% - 70% van het totale energieverbruik.

108
Q

Wat is het thermisch effect van voeding?

A

de vertering, de absorptie, het transport, de uitwisseling en opstapeling van voedingsstoffen vergt energie

109
Q

Wat is de mifflin formule?

A

Gevalideerde formule voor het kwantificeren van energie (kcal) dat mensen nodig hebben. Is gevalideerd bij BMI > 30

110
Q

Welke methoden zijn er om energieverbruik & behoefte te meten? welke gebruiken we meest?

A
  • Indirecte calorimetrie meest (gasuitwisseling ademhaling)
  • Directe calorimetrie (praktisch moeilijk)
  • Fick methode (gasuitwisseling bloed)
  • Formules
111
Q

Waarom zijn energie-aanbevelingen verschillend bij verschillende mensen?

A
  • Verschil in FA
  • Gewicht, lengte
  • geslacht
112
Q

Wat zijn de verschillende voedingsstoffen? Wat zijn hun energiewaardes?

A
  • Koolhydraten – 4kcal/g (macronutriënt)
  • Eiwitten – 4kcal/g (macronutriënt)
  • Vetten – 9kcal/g (macronutriënt)
  • Water
  • Micronutriënten (natrium,..)
113
Q

Wat kenmerkt eiwitten?

A
  • 4kcal/gram
  • Hoge onderdrukking eetlust
  • Lage aanvulling reserves
  • We kunnen ze naar KH omzetten
114
Q

Wat kenmerkt koolhydraten?

A
  • 4kcal/gram
  • Medium onderdrukking eetlust
  • Lage aanvulling reserves
  • We kunnen ze naar andere macronutriënten omzetten
115
Q

Wat kenmerkt vetten?

A
  • 9kcal/gram
  • Lage onderdrukking eetlust
  • Hoge aanvulling reserves
  • We kunnen ze niet naar andere macronutriënten omzetten
116
Q

Hoe classificeren we koolhydraten?

A

Volgens moleculair gewicht:
* Disacchariden, monosacchariden -> snel op te nemen
* Polysacchariden (Zetmeel) -> duurt lang om op te nemen (gezonder)

117
Q

Welke energiebron gebruiken de hersenen? Hoeveel?

A

Hersenen verbruiken 120-140 gram glucose per dag

118
Q

Hoeveel % van onze voeding dient uit KH te bestaan?

A

50% waarvoor max 10% disachariden

119
Q

Wat is de glycemische index?

A

is een maat voor de hoeveelheid glucose die in de
bloedbaan verschijnt na het innemen van dit voedingsmiddel.

  • Hoge GI: >70
  • Gemiddelde GI: 55-70
  • Lage GI: < 55

Pasta: GI = 40 => 40% van de KH worden binnen de 2u opgenomen, andere 60% duurt tot 8u

Een lage GI is dus gezonder

120
Q

Wat zijn essentiële aminozuren?

A

moeten we innemen via voeding

121
Q

Wat zijn semi-essentiële aminozuren?

A

Een eiwit dat in bepaalde situaties essentieel wordt
bv bij trauma wordt iets essentieel

122
Q

Wat zijn niet essentiële aminozuren?

A

Eiwitten die lichaam zelf kan aanmaken

123
Q

Wat zijn de gevolgen van proteïne-overvoeding?

A
  • overbelasting nieren, aanzienlijke excretie van ureum
  • verhoogde excretie van calcium via urine
  • gestoorde uitscheiding van urinezuur -> jicht
  • negatieve gevolgen lever

We mogen dus niet zomaar eiwitsupplement opstarten

124
Q

Hoeveel % van ons lichaam bestaat uit water?

A

60%

125
Q

Wat is de rol van water in het lichaam?

A
  • vervoeren van nutriënten en afvalproducten;
  • rol in metabole reacties zoals de hydrolyse van proteïnen, lipiden en koolhydraten;
  • oplosmiddel van mineralen, vitaminen, aminozuren, glucose, …;
  • beschermen van gewrichten, ogen, ruggenmerg, foetus, … glijmiddel, stootkussen
  • regelen van de lichaamstemperatuur
  • behoud van bloedvolume
126
Q

Wat zijn de gevolgen van milde dehydratatie?

A

Dorstgevoel, sterk gekleurde en ruikende urine, hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid en vermoeidheid

127
Q

Wat zijn de gevolgen van ernstige dehydratatie?

A
  • Toenemende duizeligheid, verward, afname huidturgor, kans op diepliggende ogen, spierkrampen, versnelde ademhaling, lage bloeddruk, hartritmestoornissen, verlies van eetlust.
  • Bij jonge kinderen: ingezonken fontanellen, huilen zonder tranen, slechte inname van voedsel en drank en verminderde huidturgor
128
Q

Welke voedingsstoffen lopen gevaar bij vegetarisme?

A
  • vitamine A – Vitamine D
  • ijzer
  • zink
  • selenium
  • calcium
129
Q

Hoe definieert de WHO overgewicht en obesitas?

A

overgewicht en obesitas worden gedefinieerd als een abnormale of overdreven vetreserve (> 20% bij mannen en > 30% bij vrouwen) met een ongunstig effect op de gezondheid.

130
Q

Wat zijn de 3 categorieën van voedingsinterventie?

A
  • verhogen van de nutriënten densiteit (CAT.1)
  • reductie van de energie-inname (CAT.2)
  • beperken van voedingsmiddelen of specifieke macronutriënten (CAT.3)

Overlap tussen de verschillende interventies is mogelijk.

131
Q

Wat zijn de 3 categorieën van voedingsinterventie?

A
  • verhogen van de nutriënten densiteit (CAT.1)
  • reductie van de energie-inname (CAT.2)
  • beperken van voedingsmiddelen of specifieke macronutriënten (CAT.3)

Overlap tussen de verschillende interventies is mogelijk.

132
Q

Wat zijn voedingsmiddelen met lage nutriëntendensiteit?

A

ultrabewerkte voedingsmiddelen -> hoog in energie, laag in nutriënten.
Dit zijn producten die ingrediënten bevatten die je normaal niet in je keuken hebt staan, ze zijn dus meest ongezond en hebben ook verband met toemane gewicht (BMI)
Je krijgt hiervan ook nog meer behoefte aan meer eten.

133
Q

Wat zijn de gevolgen van mucovisidose op nodige voedingsinname?

A

Pt met mucovisidose moet tot 80% meer eten

134
Q

Wat is mucovisidose? (voeding)

A

Taaislijmziekte waardoor oa maag-darm kanaal aangetast wordt & voeding minder goed verteert wordt

135
Q

Wat is hyperinflatie?

A

ptn kunnen niet volledig uitademen, wel inademen -> lucht blijft in longen -> thorax blijft in hoge stand => dyspnea, Spierdysfunctie & vermoeidheid

136
Q

Hoe verhouden FA en medicatie zich tov elkaar ivm het effect op respiratoire klachten?

A

FA evenveel effect als medicatie

137
Q

Hoe beoordelen we de ernst van COPD?

A

adhv de FEV1 (een seconde waarde)

138
Q

Hoe bepalen we welke behandeling we doen bij COPD?

A

Adhv de GOLD classificatie:
A
* weinig opstoten, weinig symptomen
* Stoppen met roken + FA
B
* Weinig opstoten, veel symptomen
C
* Veel opstoten, weinig symptomen (bestaat niet echt)
D
* veel opstoten, veel symptomen (ergst)

B, C & D -> stoppen met roken, respiratoire kine, FA

139
Q

Vanaf welke toename in FA kunnen we zeggen dat we zinvolle behandeling hebben bij respiratoire ptn?

A

1000 stappen per dag

140
Q

Wat is beste therapie om 6MWT te verhogen bij respiratoire ptn?

A

Uithoudingstraining, medicatie (bronchodilators)

141
Q

Wat is het gevolg van medicatie op het de mate van FA bij respiratoire ptn?

A

500 stappen/dag -> zeer weinig (5min stappen)

142
Q

Wat is het gevolg van coaching op het de mate van FA bij respiratoire ptn?

A

1100 stappen/dag

143
Q

Wat is asthma? Wat zijn dan de klachten?

A

Inflammatie, vernauwing luchtwegen => klachten: kortademigheid, piepen, benauwdheid, hoesten -> klachten soms afwezig & soms aanwezig (kunnen uitgelokt worden door blootstelling)

144
Q

Hoe maken we de differentiaal diagnose van asthma & COPD? = Wat is het verschil tussen ashtma en COPD?

A

Asthma
* Begint op jonge leeftijd
* Wisselend, allergisch
* Kortademig NA inspanning
* Reversibel

COPD
* Begint op oudere leeftijd
* Vaak door roken
* Dyspnea tijdens inspanning
* Irreversibel

145
Q

Wat is inspanningsgerelateerde asthma?

A

Conditie waarin inspanning asthmasyptomen opwekt bij mensen die asthma hebben.

146
Q

Wat is inspanningsgerelateerde bronchoconstrictie?

A

Conditie waarin inspanning luchtwegobstructie opwekt bij mensen die geen asthma hebben.

147
Q

Wat zijn de 2 theorieën mbt het onstaan van asthmaklachten bij inspanning?

A
  • We sporten => hyperventilatie => vochtverlies (zeker met mond open) => osmolaliteit wijzigt (concetratie zouten) => influx Cl en Ca celmembranen => epitheel & mastcel-activatie, er worden stoffen vrijgesteld => contractie glad spierweefsel, asthmasyptomen
  • Sporten => hyperventilatie => warmteverlies (luchtwegen koelen af) => we willen luchtwegen opwarmen => constrictie => asthmasyptomen
148
Q

Welke factoren kunnen inspanningsgerelateerde bronchoconstrictie beïnvloeden?

A
  • Reeds aanwezig luchtweginflammatie
  • Luchtkwaliteit
  • Rhinitis (neusverstopping,…)
  • PS te actief (veel bij elite atleten)
149
Q

Welke klachten krijgt pt met inspanningsgerelateerde brochoconstrictie?

A

Benauwdheid
Piepen
Hoesten (evt met slijm)
Kortademigheid

Meestal na inspanning (van lange duur, >10min)

Dit zijn typische klachten: maar niet goed presteren, buikpijn, spierkrampen, vermoeidheid,… -> kan ook allemaal

150
Q

Welke sportdisciplines hebben hoogste risico op inspanningsgerelateerde bronchoconstrictie?

A

Vnl bij sporten >5-8min
In omgeving waar blootstelling aan koude (skieën, langlaufen), chloor (zwemmers), lange afstanden, grote hoogte,….

Minder bij tennis, gymnastiek,…

151
Q

Hoe stellen we de diagnose van asthma?

A
  1. Verhaal, klinisch onderzoek (Differentiaaldiagnose)
  2. Objectiveren: spirometrie (als positief => we hebben diagnose),
    Als negatief: inspanningsproef , bronchodilatatie-test, hyperresponsiviteitstest (provocatie)

uitlokkingstests kunnen directe (blootstelling histamine, metacholine,…) of indirecte challenge (exercise, eucapnische hyperventilatie, mannitol)

152
Q

Wat doen we bij directe challenge uitlokkingstest voor diagnose asthma?

A

We doen blootstelling histamine, metacholine,… -> bij normale mensen blijft FEV1 (1sec waarde) stabiel tot hoge waardes. Bij asthma zien we daling. We gaan tot 20% daling FEV1 en kijken bij welke dosis vrijstelling dit is, zo zien we de ernst

153
Q

Wat doen we bij indirecte challenge (exercise) uitlokkingstest voor diagnose asthma?

A

We nemen voor inspanning FEV1, dan laten we pt lopen (redelijk snel) gedurende 8min => we zien stevige daling FEV1 asthma pt

154
Q

Wat doen we bij indirecte challenge (eucapnische hyperventilatie-test) uitlokkingstest voor diagnose asthma?

A

Eucapnische hyperventilatie-test: We geven 5% CO2 => we beginnen te hyperventileren zodat we CO2 in lichaam constant kunnen houden. Zo lokken we inspanningsasthma uit.

Dit is gouden standaard voor diagnose

155
Q

Wat zijn verschillende differentiaal diagnoses van inspanningsasthma?

A
  • Stembanddysfunctie
  • Hyperventilatiesyndroom
  • Deconditionering (Vaak bij jongeren: te vroeg aan topsport & zodanig getraind zonder spiermassa op te bouwen => oplossing = kracht)
  • Cadiovasculair niet in orde (mitralisklep enz)
156
Q

Op welke 3 manieren kunnen we inspanningsgerelateerde bronchoconstrictie voorkomen/behandelen?

A
  • Aanval uitlokken in opwarming (interval) => die dag kan atleet geen aanval meer krijgen
  • Type sport wijziging om blootstelling te vermijden
  • overgevoeligheid behandelen & omgevingsfactoren controleren
157
Q

Op welke factoren heeft training een effect bij asthma-patiënten?

A
  • NIET op FEV1 (longfunctie)
  • wel VO2max, ventilatie, hartslag,…
    => beter voor asthmacontrole
158
Q

Zijn er sporten dat asthma-patiënten niet mogen doen? Waarom?

A

Duiken: zware inspanning, vaak in zee (hypertoon zout), koude lucht uit fles (ook niet vochtig), hyperventileren, stress => uitlokking inspanningsasthma

159
Q

Wat is definitie obesitas?

A

te veel vet met risico voor gezondheid
Overweight and obesity are defined as abnormal or excessive fat accumulation that presents a risk to health. (BMI >30)
BMI > 25 = overgewicht

160
Q

Welke ziektes lopen obese personen risico op?

A
  • cardiovascular diseases (mainly heart disease and stroke)
  • diabetes;
  • musculoskeletal disorders (OA)
  • some cancers (endometrial, breast, ovarian, prostate, liver, gallbladder, kidney, and colon).
161
Q

Welke factoren werken de laatste decennia gewichtstoename in de hand?

A

Smaakstoffen, grotere porties, minder bewegen, sommige medicatie, slaap, meer bureaujobs

162
Q

Wat is de genetische achtergrond van obesitas?

A

Genetisch: overerfbaarheid van hoog BMI tussen 40-70%
5% vd obeses heeft genetische aandoening die er voor zorgt dat ze meer vet stapelen (bv leptinedeficiëntie -> men voelt niet wanneer ze verzadigd zijn => hyperfagie (veel te veel eten))

163
Q

Wat zijn epigenetische wijzigingen?

A

door bepaald gedrag zorgen we dat een bepaald gen meer tot expressie komt

164
Q

Hoe obesitas tegengaan op individueel niveau mbt voeding?

A

Verlagen energie-inname vetten en suikers
Meer fruit, groenten, peulvruchten, volle granen, noten,…

165
Q

Wat gebeurt er op ivm spiermassa wanneer obese mensen gaan diëten?

A

Wanneer je gaat dieten zal je zowel vet- als spiermassa verliezen
sporten terwijl we dieten om spiermassa niet te veel te doen afnemen

166
Q

Welk type training raden we aan voor mensen met obesitas?

A

For weight loss, a large volume of moderately intense aerobic exercise is recommended, preferably in combination with strength training. Because physical fitness has an independent impact on preventing diseases associated with obesity, it is recommended that moderate physical activity be combined with activities that build fitness in the form of high-intensity physical activity. The goal is at least 60 min of moderately intense physical activity daily. Many overweight and obese patients have, however, concomitant hypertension or symptomatic ischemic cardiovascular disease. As a result, recommendations must be individualized

167
Q

Wat is metabool syndroom?

A

cluster van risicofactoren voor cardiovasculaire aandoeningen, atherosclerose & DM2
Het gaat hier over abdominaal vet

168
Q

Hoe bepaal je of iemand metabool syndroom heeft?

A

Heb verhoogde abdominale obesiteit?
Plus 2 van de vogende zaken
:
* Verhoogde triglyceriden (of behandeling hiervoor)
* Te lage HDL cholesterol (of behandeling hiervoor)
* Verhoogde BD (of behandeling hiervoor)
* Verhoogde nuchtere glucosewaarden in bloed (of behandeling hiervoor)

169
Q

Hoe zijn FA, SG, FF & metabool syndroom met elkaar gelinkt?

A

Bijna 3x hogere kans op krijgen van metabool syndroom wanner je geen FA doet
Meer SG => meer kans op metabool syndroom
Hoe fitter je bent, hoe lager kans op metabool syndroom

170
Q

Wat is de obesity paradaox?

A

obesitas/overgewicht is beschermende factor eens er aandoeningen aanwezig zijn.

Als je obesitas hebt, vergroten je kansen op cardiovasculaire aandoeningen. Maar eens je deze aandoeningen hebt, is je prognose beter als je zwaarder bent

171
Q

Wat is het verschil tussen DM1 & DM2?

A
  • DM1 -> pancreas kapot, geen insulineproductie meer
  • DM2 -> insulineresistent: lichaam reageert niet meer op insuline
172
Q

Welke complicaties treden op bij DM2?

A

DM2 leidt tot veel complicaties haarvaten: haarvaten oog, haarvaten nier (nefropathie), haarvaten neuronen (neuropathie), hersenen, hart, extremiteiten
Ook vaak depressie en QOL daling

173
Q

Wat is de functie van insuline?

A

Insuline komt vrij als er energie aanwezig is (anabool hormoon) => we kunnen bouwen -> vet (zal minder afgebroken worden), lever zal stoppen met glucose aanmaken, spieren nemen energie op (GLUT4)

Insuline geeft dus lichaamsbreed signaal

174
Q

Wat is The burn-out of the pancreas bij DM2?

A

Glycemie blijft redelijk constant eerst, we maken veel insuline (pancreas werkt hard). Tot pancreas niet meer kan volgen => insuline zal langzwaam dalen => hyperglycemie

175
Q

Wat is gevolg van sporten op DM2?

A

Als je sport kan HbA1c, QOL, cholesterol, VO2max, insulinegevoeligheid,… verbetern

176
Q

Waarom heeft sporten een positieve invloed op DM2?

A

Insuline zorgt voor translocatie van GLUT4 in celmembraan

Ook sporten zorgt hiervoor (spier geeft signaal dat ze energie nodig hebben)

Chronische effecten sport -> meer GLUT4 klaar in spier => beter

177
Q

Wat is het risico van sporten met DM1?

A

We al geven insuline => suiker uit bloed
Als we ook nog sporten -> meer suiker uit bloed => Hypo

Wel sporten met DM1, maar aandachtig zijn! => heel veel voordelen, maar risk voor hypoglycemie

178
Q

Welke risicofactoren op hartaandoeningen hebben we niet onder controle?

A

genetica, geslacht, leeftijd, infecties (griep), omgeving
* genetica bepaald 20-30% risico op hartziekten
* vrouw lager risico tot aan menopauze
* luchtvervuiling belangrijk omgevingsfactor die cardiovasculair risico van pt bepaald. (hoe dichter je bij autosnelweg woont, hoe hoger risico op infarct)

179
Q

Waarom wordt de aanbevolen beweging liefst gespreid uitgevoerd over de week?

A

Cholesterol, BD enz zal zakken na FA, maar effect is niet lang (2 dagen ofz), dus spreiden 3-4x / week

180
Q

Welke personen hebben verhoogd risico op cardiovasculaire complicaties tijdens bewegen?

A
  • diabetes, chronische nierziekten, chronische reuma (ontstekingsziekten)…
  • plots zwaar beginnen sporten terwijl je dit niet gewend bent
  • familiaal
181
Q

Wat zijn cardiovasculaire contra-indicaties voor het voorschrijven van lichaamsbeweging van matige/hoge intensiteit?

A
  • Recente, belangrijke veranderingen in het ECG
  • Onstabiele angina pectoris
  • Ongecontroleerde hartritmestoornissen
  • Ernstige aortaklepstenose
  • Ongecontroleerd hartfalen
  • Acute longembolie
  • Acute myocarditis
  • Vermoeden van/gekend aneurysma dissecans
  • Acute systemische infectie
182
Q

Vanaf welke waar zeggen dat iemand hoge bloeddruk heeft?

A

> 140 mmHg Systole BD

183
Q

Wanneer zeggen we dat iemand arteriële hypertensie heeft?

A

persisterende systolische bloeddruk ≥140 mmHg en/of diastolische
bloeddruk ≥90 mmHg

  • Gemeten in rustige omstandigheden – zittend
  • Herhaling van 3 metingen
  • Gevalideerde bloeddruk meter (bij voorkeur thv de bovenarm)
  • Cave: witte jas effect
184
Q

Wat is het gevolg van langdurige hypertensie?

A

beschadiging organen (hart, BV, ogen, nieren)
* Hart : linker ventrikel hypertrofie – diastolische dysfunctie
* Bloedvaten : wandverdikking – plaque vorming
* Ogen : hypertensieve retinopathie
* Nieren : achteruitgang van de nierfunctie en/of microalbuminurie

Later ook CVA, hartfalen, MCI,..

185
Q

Hoe behandelen we hoge BD?

A
  • Eerst: levensstijl (overgewicht, zout, alcohol, voeding, roken, beweging) -> goed bewegen kan BD doen dalen even goed als medicatie
  • Dan: medicatie (beta-blokkers,…)
186
Q

Wanneer geven we geen hoge intensiteit training bij ptn met hoge BD?

A
  • er is reeds of er is hoog risico op orgaanschade
  • BD niet onder controle (SBD > 160 mmHg)
187
Q

Wat is therapie resistente hypertensie? Helpt bewegingsprogramma dan?

A

Mensen met hoge BD waarbij medicatie de BD niet onder controle brengt. Ondaks max medicamenteuze therapie

Goed gesuperviseerd bewegingsprogramma matige intensief met aërobe inspanning -> wel extra BD daling 7 mmHG op 12w

188
Q

Wat is grootste impact van hartchirurgie? Wat is grootste probleem bij herstel?

A

Borstbeen moet open, maar dit is niet grootste probleem -> pt moet meest herstellen aan het feit dat ze aan hart-longmachine gelegen hebben tijdens operatie

Herstelperiode ong 3m (zowel voor jonge als oude ptn) -> baat bij oefenprogramma