7e Uitbreiding Flashcards
opnemen, ontvangen
acoger (g/j)
grootvader / grootmoeder / grootouders
el abuelo / la abuela / los abuelos
iemand van iets beschuldigen
acusar a una persona de una cosa
verkrijgen, aanschaffen
adquirir (ie)
uitputten
agotar
spaarzaamheid / gespaard geld
el ahorro / los ahorros
katoen; watten
el algodón
opheffen, optillen / opstaan
alzar / alzarse (z/c)
vriendschap
la amistad
eergisteren
anteayer
achternaam
el apellido
branden
arder
braden
asar
vastbinden
atar
afwezigheid
la ausencia
stadhuis; gemeentebestuur
el ayuntamiento
baard
la barba
zegenen; inwijden
bendecir (futuro: bendeciré)
bruiloft
la boda, las bodas
leren wijnzak; laars
la bota
iemand voor de gek houden
burlarse de una persona
kist, doos
la caja
verandering; ruil; (wissel)koers
el cambio
mantel, cape; deken; laag
la capa
karakter; kenteken; letter
el carácter, (meerv) los caracteres
portefeuille; boekentas
la carpeta
Castiliaans; Spaans (taal) / Castiliaan
castellano, -a / el castellano
wenkbrauw
la ceja
nul
cero
kringloop; verkeer
la circulación
klimaat
el clima
verzamelen
coleccionar
nader verklaren, commentaar leveren
comentar (ie, z/c)
ter wille zijn / behagen scheppen (in)
complacer / complacerse (en) (zc)
toestaan
conceder
bespreking; voordracht; telefoongesprek
la conferencia
kennis (wetenschap); verstand
el conocimiento
vormen; grondvesten
constituir (y)
vervolg
la continuación
echtgenoot
el cónyuge
hard lopen
correr
kust; kosten (znw)
la costa
christelijk / christen
cristiano / el cristiano
een of andere
calquier, -a
verhaal
el cuento
volbrengen / aflopen (van een termijn)
cumplir
praten
charlar
schade
el daño
inwijden; bestemmen (voor) / zich aan iets wijden
dedicar / dedicarse a una cosa
bepalen, een definitie geven
definir
sportief
deportivo, -a
ontbijt
el desayuno
uitvoeren; vervullen
desempeñar
naakt
desnudo, -a
bestemmen (voor)
destinar (a)
duivel
el diablo
verschil; geschil
la diferencia
recht(streeks)
directo, -a
rangschikking; aanleg
la disposición
verdubbelen; omvaren, omzeilen
doblar
twee
dos
leeftijd; tijdperk
la edad
element
el elemento
gebruiken
emplear
ontmoeting
el encuentro
verrijken / zich verrijken, rijk worden
enriquecer / enriquecerse (zc)
leveren, overhandigen
entregar (g/gu)
verwisselen / zich vergissen
equivocar / equivocarse (c/qu)
het schrijven, geschrift
el escrito
Spaans / Spanjaard, Spaanse
español, -a / el español, la española
vestigen; vaststellen
establecer (zc)
structuur
la estructura