2e Uitbreiding Flashcards
ongeluk; toevallige gebeurtenis
el accidente
onder
abajo
besluiten; overeenstemmen; overeenkomen
acordar (ue) (overg/onoverg)
(naar)binnen
adentro
vliegveld
el aeropuerto
uithouden, volhouden
aguantar
burgemeester
el alcalde
winkel, magazijn
el almacén
liefhebben, houden van
amar
toevoegen
añadir
regelen, in orde brengen
arreglar
zetel, zitplaats
el asiento
aantrekken
atraer (vgl traer)
gezag; autoriteit
la autoridad
dans, bal
el baile
voldoende -, genoeg zijn
bastar
fiets
la bicicleta
beurs; zak; damestasje
la bolsa
kort (tijd)
breve
paard; paardekracht (tech)
el caballo
ketting
la cadena
sok
el calcetín
rust; (wind)stilte
la calma
klok
la campana
iets missen
carecer (zc) de una cosa
kar, wagen; (Am) auto
el carro
kathedraal, domkerk
la catedral
het avondeten gebruiken
cenar
blind / blinde
ciego, -a / el ciego
honderd
ciento
stad
la ciudad
auto
el coche
toppunt
el colmo
begaan
cometer
componist
el compositor
sluiten, beëindigen / eindigen; een gevolgtrekking maken
concluir (y) (overg/onoverg)
bevestigen
confirmar
toestaan; dulden
consentir
raadplegen
consultar
toezicht houden op
controlar
(strop)das
la corbata
snijden
cortar
scheppen
crear
kruispunt
el cruce
vierde / vierde deel; kamer
cuarto, -a / el cuarto
vraagstuk
la cuestión
nieuwsgierig; merkwaardig
curioso, -a
botsen
chocar (c/qu)
moeten; schuldig zijn / plicht
deber / el deber
beslissend
decisivo, -a
heerlijk, genoeglijk
delicioso, -a
smelten
derritir
beschrijven
describir
ongunstig
desfavorable (bijv)
ontslaan / afscheid nemen van
despidir / despidirse de (vgl pedir)
afleggen, verleggen
desviar (i)
tekening
el dibujo
spijsvertering
la digestión
werpschijf, (discus); grammofoonplaat
el disco
onderscheiden / zich onderscheiden
distinguir / distinguirse (gu/g)
oorkonde, document
el documento
zoet; (fig) lieflijk, vriendelijk
dulce (bijv)
uitoefenen
ejercer (c/z)
in, op, te; met
en
boos, kwaad worden
enfadarse
verstaan; begrijpen
entender
sturen
enviar
schandaal, ergernis
el escándalo
die (daar bij u) (bijv) / zelfstandig gebruikt
ese, esa / ése, ésa, eso
spiegel
el espejo
oosten
el este
geweldig, enorm
estupendo, -a
uitsluiten van
excluir de (y)
uitdrukking; formule (wisk)
la expresión
bekwaamheid, gave / faculteit
la facultad
fantastisch
fantástico, -a
het geluk
la felicidad
voorstellen; voorkomen, figureren / zich voorstellen
figurar / figurarse
ondertekenen
firmar
formule
la fórmula
toom, rem
el freno
die en die, dinges
fulano / fulana
vee
el ganado
edelmoedig; vrijgevig
generoso, -a (para con)
gum; rubber
la goma
zwaar; moeilijk; plechtig
grave (bijv)
gids, reisleidster / gids (boekje)
el guía / la guía
fee
el hada (vrouw)
erfenis
la herencia
schouder
el hombro
boomgaard / moestuin
el huerto / la huerta
ideaal
ideal (bijv)
belang
la importancia
aanwijzen
indicar
Engels / Engelsman, Engelse
inglés, inglesa / el inglés, la inglesa
verstandig; scherpzinnig
inteligente (bijv)
gaan; rijden; staan (kleren); leiden (weg)
ir (voy, iba, vaya, id)
juweel
la joya
zweren, vloeken
jurar
baksteen
el ladrillo
wassen
lavar
licht (bijv)
leve (bijv)
schoonmaken
limpiar
waanzin; dwaze daad
la locura
roepen; noemen; kloppen (deur) / heten
llamar / llamarse
moeder
la madre
bevel
el mando
wonder
la maravilla
doden
matar
maat; maatregel
la medida
minder / behalve
menos (bijw) / (voorz)
maand
el mes
duizend
mil
ellende, armoede
la miseria
hinderen, vervelen
molestar
vlieg
la mosca
museum
el museo
natuur
la naturaleza
noch … noch
ni … ni
normaal
normal
kern
el núcleo
werk, arbeid
la obra
acht
ocho
geur
el olor
orde, volgorde / bevel; bestelling; orde (gods)
el orden / la orden
de trots
el orgulo
betalen
pagar
groep, troep
la pandilla
stilhouden; afzetten / stoppen
parar / pararse
verleden, voormalig / het verleden
pasado, -a / el pasado
vaderland
la patria
bal (ook Baskisch balspel)
la pelota
vergiffenis, vergeving
el perdón
vervolgen
perseguir (vgl seguir)
prikken; knippen (kaartje); branden (op de tong); jeuken; fijnhakken
picar (c/qu)
piste; dansvloer
la pista
bord; gerecht
el plato
de dichter
el poeta
portier
el portero
overijld
precipitadamente (bijw)
voor-, toebereiden
preparar
hoofdzakelijk
principal (bijv)
voortbrengsel, produkt
la producción
uitspreken
pronunciar
verschaffen, bezorgen
proporcionar
bewijs; proef
la prueba
zuiverheid
la pureza
vijftien
quince
ras; geslacht
la raza
oprapen; inzamelen; lichten (brievenbus)
recoger (g,j)
hervorming; herziening
la reforma
bliksemstraal
el relámpago
plotseling
(de) repente
kou vatten
refriarse (í)
wegnemen; verdrijven / zich terugtrekken
retirar / retirarse
rivier
el río
gezicht
el rostro
offer
el sacrificio
gezond
sano, -a
verzekering
el seguro
teken, wenk
la seña
zeventig
setenta
(uit)fluiten
silbar
enveloppe
el sobre
ongehuwd / vrijgezel
soltero, -a / el soltero
doof
sordo, -a
vervangingsmiddel
el sucedáneo
som; samenvatting
la suma
opheffen; weglaten
suprimir
zo + (bijv)
tan + (bijv)
weefsel, stof
la tela
vroeg
temprano, -a / temprano (bijw)
derde
el tercer(o), tercera
tijd; weer; maat
el tiempo
handdoek
la toalla
traditie
la tradición
doorvoer
el tránsito
stam; romp
el tronco
verenigen; verbinden / zich voegen bij
unir / unirse a
vaag, onbestemd; lui
vago, -a
twintig
veinte
raam
la ventana
weg; rail
la vía
kracht, sterkte
el vigor
leven; wonen
vivir
en
y