6e Uitbreiding Flashcards
olijfolie
el aceite
advocaat
el abogado
gewoon zijn te, plegen te
acostumbrar + onbw
administratie, beheer, bestuur
la administración
liefde, genegenheid; (geneesk) chronische ziekte
la afección
spits, scherp; scherpzinnig; (fig) geestig
agudo, -a
dorp
la aldea
lunch
el almuerzo
geel
amarillo, -a
hoek (meetkunde)
el ángulo
uitdoen; blussen
apagar (c/qu)
goedkeuren
aprobar
boven (bijw)
arriba
genootschap
la asociación
doorsnijden; oversteken
atravesar (ie)
laan
la avenida
klein; laag, (ook fig) zacht/onder
bajo, -a
grote koffer, hutkoffer
el baúl
welkom, welkomstgroet
la bienvenida
bom; (brand)spuit; pomp; ballon(lamp)
la bomba
grap, scherts
la broma
(kunnen) bevatten
caber (quepo, cupe, cabré)
berekening
el cálculo
warm (vooral van klimaat)
caluroso
veld, akker, platteland
el campo
lading, vracht; ambt
el cargo
portefeuille; aktentas
la cartera
veertien
catorce
as / stoffelijk overschot
la ceniza / las cenizas
cijfer
la cifra
beschaving
la civilización
elleboog
el codo
kolonie
la colonia
maaltijd; middageten
la comida
kopen
comprar
graaf / gravin
el conde / la condesa
volgens
conforme a
aanzienlijk, belangrijk (bijv)
considerable
contact
contacto
overtuigen / zich overtuigen van
convencer / convencerse de
hartelijk (bijv)
cordial
hoffelijk, beleefd (bijv)
cortés
geloven; denken, menen / zich iets verbeelden
creer / creerse (creyo)
kruis; (fig) leed
la cruz
vierhonderd
cuatrocientos, -as
verzorgen; zorgen (voor) / zich bekommeren om
cuidar (de) / cuidarse de
snob
el cursi
chauffeur
el chófer
zwak, krachteloos (bijv)
débil
te (veel)
demasiado, -a (bijv) / demasiado (bijw)
uitdagen
desafiar
zorgeloos zijn
descuidar
ongeluk
la desgracia
wekker
el despertador
vasthouden; aanhouden, arresteren
detener (vgl tener)
december
diciembre
ijver; spoed; diligence, postwagen
la diligencia
rede; oratie
el discurso
verstrooid
distraído, -a
pijn; droefenis
el dolor
tijdens (tijd)
durante
leger
el ejército
inladen / scheep gaan
embarcar / embarcarse (c/qu)
verliefd worden op
enamorarse de
ziek
enfermo, -a
volledig, geheel
entero, -a (achter het znw)
benijden
envidiar
etalage
el escaparate
bol; (fig) kring, sfeer
la esfera
hoop
la esperanza
esthetisch, smaakvol
estético, -a
duidelijk (bijv)
evidente
verontschuldigen
excusar
uitstrekken; vergroten
extender (ie)
vals, onecht
falso, -a
vuurtoren
el faro
gelukkig (bijv)
feliz
vast; bepaald
fijo, -a
stevig; vastberaden
firme
natuurkundig; lichamelijk
físico
dwingen (tot); overweldigen
forzar (ue, z/c) (a)
koel, fris / koelte
fresco, -a / el fresco
werk; beroep, functie; voorstelling
la función
koopje
la ganga
mensen; volk
la gente
pet
la gorra / el gorro
griep
la gripe
smaak; genoegen
el gusto
vondst
el hallazgo
(ver)wonden; krenken
herir (ie, i)
eer
el honor
been, bot; pit (in een vrucht)
el hueso
gast
el huésped
taal
el idioma
invoeren; van belang zijn
importar
onmisbaar (bijv)
indispensable
inwijden; beginnen
iniciar
van plan zijn
intencionar
eiland
la isla
donderdag
el jueves
rechtvaardigen
justificar (c/qu)
meer, plas
el lago
les
la lección
legende
la leyenda
mooi, knap
lindo, -a
gedaan krijgen, klaar spelen
lograr
vlakte; (Am) prairie
el llano
zeer vroeg opstaan
madrugar (g/gu)
mouw
la manga
kenmerken; aangeven
marcar (c/qu)
stoffelijk (bijv) / bestanddeel
material / el material
middag; zuiden
el mediodía
boodschap, mededeling
el mensaje
zuil, eindpaal in en Romeins circus
la meta
militair (bijv) / soldaat
militar / el militar
zending, taak; missie
la misión
ogenblik
el momento
motief, drijfveer, beweegreden
el motivo
onderling
mutuo, -a
Kerstmis
Navidad(es)
mist
la niebla
negen
nueve
opmerking; waarneming
la observación
haat (jegens)
el odio (a)
nalaten, weglaten
omitir
oorsprong
el origen
betaling
el pago
(lange) broek
los pantalones
schijnen; lijken (op) / lijken (op)
parecer / parecerse (a) (zc)
mening
el parecer
passagier
el pasajero
pauze
la pausa
straf; smart; moeite
la pena
lui (bijv)
perezoso, -a
persoonlijk (bijv) / personeel
personal / el personal
voet
el pie
hoogte; plan, opzet; plattegrond
el plan
strand
la playa
politie / -agent
la policía / el policía
bezitten
poseer (ey)
nauwkeurig aangeven, preciseren
precisar
voorstellen; laten zien / zich aandienen
presentar / presentarse
vorst; prins
el príncipe
voortbrengsel; produkt (van een vermenigvuldiging)
el producto
eigenaar
el proprietario
openbaar, algemeen
público, -a
die, welke (betr) / dat (voeg)
que
vijfde
quinto, -a
terugslag, reactie
la reacción
uitgewekene
el refugiado
betrekking hebbend (op); betrekkelijk, relatief
relativo, -a (a)
rusten
reposar
oplossen; besluiten / besluiten te
resolver / resolverse a + onbw (ue)
portret, beeltenis
el retrato
lach
la risa
ruw, grof
rudo, -a
zout
la sal
voldoen: bevredigen
satisfacer (-fago, -faz, -fecho)
zeshonderd
seiscientos, -as
(merk)teken
la señal
zevende
sé(p)timo, -a
stoel, zetel; zadel
la silla
maatschappelijk (bijv)
social
schaduw
la sombra
gebeurtenis
el suceso
opduiken, te voorschijn komen
surgir
deksel; hartig hapje bij een aperatief
la tapa
telegram
el telegrama
uitstrekken, uitspannen / gaan liggen
tender (ie) / tenderse
einde; term; termijn
el término
zacht, week; gevoelig
tierno, -a
nog
todavía
vertalen
traducir (zc, j)
tram
el tranvía
stuk, brok
el trozo
universiteit
la universidad
vaatwerk
la vajilla
sluier
el velo
zomer
el verano
reis
el viaje
hevigheid; gewelddadig
violente, -a
vliegen; (fig) haastig ergens heen gaan
volar (ue)
liggen; rusten
yacer (yazgo, yazco, yago)