3e Uitbreiding Flashcards
openen, open doen
abrir
verlaten, in de steek laten; verwaarlozen
abandonar
treffen; raden
acertar (ie)
tot stand brengen; optreden (als)
actuar (de)
adopteren; aanvaarden, aannemen
adoptar
bewegen; schudden
agitar
nu (meteen)
ahora (mismo)
vloerkleed
la alfombra
zinspelen, doelen (op)
aludir (a)
Amerikaans / Amerikaan, Amerikaanse
americano, -a / el americano la americana
gisteravond
anoche
scheiden; verwijderen
apartar
hier, nu
aquí
kunstenaar
el artista
aanvallen; (fig) overvallen (slaap); (muz) inzetten
atacar (c/qu)
nog / zelfs
aún / aun
gisteren
ayer
cafe
el bar
mooi, schoon, welgevormd
bello, -a
mond; monding, opening
la boca
dronken
borracho, -a
schip
el buque
vallen
caer
ober, kelner
el camarero
zingen; bezingen
cantar
hoofdstuk
el capítulo
slager
el carnicero
huisje, hokje
la casilla
jagen
cazar
hersenen
el cerebro
schaamteloos / cynicus
cínico, -a / el cínico
geestelijke
el clérigo
staart
la cola
toneelstuk, blij- en treurspel
la comedia
vergelijking
la comparación
gemeenschap
la comunidad
gedrag
la conducta
(leren) kennen
conocer (zc)
troosten / troost vinden in / bij
consolar / consolarse (ue)
tevreden
contento, -a
overtuiging
la convicción
verbeteren (bet. correctie)
corregir
oogst
la cosecha
crisis
la crisis
wie, welke? / dewelke, hetwelk
¿cuál? / el cual, la cual, lo cual (betr)
hals; boord
el cuello
(berg)top
la cumbre
colbertje
la chaqueta
lang, smal luchtig gebak
el churro
beslissend
decisivo, -a
verdediging
la defensa
afhangen (van)
depender (de)
ontwikkelen (ook van film)
desarrollar
wensen
desear
uitglijden
deslizar (z/c)
naderhand; hierna
después
teruggeven; overgeven (braken)
devolver (vgl volver)
tand
el diente
afgevaardigde
el diputado
onzin
el disparate
(ver)deling; afdeling, divisie
la división
waar? / waar
¿donde? / donde
economisch; goedkoop
económico, -a
uitwerking; doel; effect
el efecto
elegant, bevallig
elegante (bijv)
beginnen
empezar (ie, z/c)
bovenop
encima
toorn
el enojo
binnengaan, binnenkomen (in)
entrar (en)
uitrusten (materiaal)
equipar
verstoppen
esconder
rug
la espalda
echtgenoot / echtgenote
el esposo / la esposa