5. Hemostase Flashcards
Wat gebeurt er bij beschadiging van een bloedvat?
1) Vasoconstrictie door TXA2, serotonine en ET1
- straal daalt → flow daalt sterk (Hagen-Poiseuille)
- verhoogt closing pressure: bij bloeding driving pressure < closing pressure → collaps
2) Verhoogde weefseldruk:
Hoe gebeurt de plaatjesaggregatie?
1) Adhesie: Gp plaatjesreceptoren binden wondoppervlak via kleefeiwitten → eerste kritische stap GpIb-V-IX complex (normaal inhibitie door NO en PGI2)
2) Activatie: initiatie door binding plaatjes en thrombine en propagatie door secundaire agonisten ADP en TXA2
- degranulatie: ADP, serotonine en calcium (dens) en vWF en stollingsfactoren (alfa)
- vormverandering (MT met contractiele eiwitten) en productie TXA2
3) Aggregatie: conformatieverandering in GpIIb/IIIa binden fibrinogeen
- binding GpIb/Ia aan vWF bevorderen vasthechting plaatjes aan subendotheel en stabilisatie klonter
Hoe gebeurt bloedstolling?
1) Intrinsieke pathway: abnormaal contact met negatieve lading → vorming intrinsiek tenase complex
- XII → XIIa oiv. HMWK en kallikrein (prekallikrein → kallikrein oiv. HMWK en XIIa)
- XI → XIa oiv. HMWK en XIIa
- IX → IXa oiv. HMWK en XIa + VIII → VIIIa oiv. thrombine
2) Extrinsieke pathway: in respons op vaatwandbeschadiging → vorming extrinsiek tenase complex
- factor III of TF constitutief in niet-vasculaire cellen
- VII → VIIa oiv. contact met tissue factor bij beschadiging endotheel
3) Common pathway: convergeren intrinsieke en extrinsieke pathway
- prothrombinase complex: prothrombine → thrombine en fibrinogeen → fibrine (XIIIa)
Welke zijn de anti-coagulatie factoren?
- TFPI: onderhoudt anti-thrombotisch oppervlakte (op endotheel membraan)
- anti-thrombine III: inactivatie thrombine, Xa en IXa (versneld door heparine)
- thrombomoduline: bindt thrombine, versnelt activatie proteïne C
- proteïne C: inactivatie Va en VIIIa (co-factor proteïne S)
Antistollingsmedicatie: warfarine (vit. K), heparine (ATIII), …
Wat is fibrinolyse?
= Oplossen van fibrineklonters.
Plasminogeen wordt omgezet tot plasmine oiv. t-PA (EC) en u-PA. Plasmine veroorzaakt fibrine degradatie tot D-dimeren. Plasminogeen activator wordt geïnhibeerd door PAI-1 (EC) en PAI-2 (zwangerschap). Plasmine is inactief zolang het gebonden is aan a2-anti-plasmine. Binding van plasmine aan fibrine remt deze inhibitie.
Wat is de ziekte van Glanzmann?
Zeer zeldzame bloedingsziekte door defect in GpIIb/IIIa → bloedingsneigingen
- normale PT en aPTT
- normaal aantal en morfologie bloedplaatjes
- verlengde bloedingstijd
Wat is de ziekte van Bernard-Soulier?
Zeer zeldzame erfelijke ziekte door defect in GpIb (deel van GpIb-V-IX complex) → bloedingsneigingen
- normale PT en aPTT
- abnormale bloedplaatjes (giant platelets), eventueel thrombocytopenie
- verlengde bloedingstijd
Wat is de ziekte van von Willenbrand?
Meest voorkomende erfelijke bloedingsziekte door kwantitatief of kwalitatief tekort aan vWF → asymptomatisch of milde symptomen
- normale PT en mogelijks verlengde aPTT
- verlengde bloedingstijd
Wat is hemofilie?
Een erfelijke bloedingsziekte door defect in VIII, IX of XI → episodes van bloedingen met grote blauwe plekken
- normale PT en verlengde aPTT
- normaal aantal en morfologie bloedplaatjes
- normale bloedingstijd
Wat is diffuse intravasculaire coagulatie?
Activatie bloedstolling met vorming bloedklonters in kleine bloedvaten doorheen het lichaam. de bloedklonters kunnen leiden tot onvoldoende weefselbevloeiing en orgaanfalen. Het massief verbruik van bloedplaatjes en stollingsfactoren kan leiden tot ernstige bloedingen.
- verlengde PT en aPT
- gedaald aantal bloedplaatjes
- verlengde bloedingstijd
Wat is het verband met leverfalen en hemostase?
De meeste stollingsfactoren worden in de lever gesynthetiseerd. Bij eind-stadium leverfalen is er
- verlengde PT en APTT