4 - Ademhaling Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Celademhaling

A

uitwisseling van zuurstof met een cel

dit is nodig voor verbranding om de processen in de cel te kunnen uitvoeren = ookwel aerobe dissimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Glucose + zuurstof =

A

Glucose + zuurstof > koolstofdioxide + water + energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verbrandingsproducten van celademhaling

A

koolstofdioxide en water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Diffusie

A

het verschijnsel waarbij moleculen van een vloeistof of een gas van een hoge naar een lage concentratie bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij gaswisseling is er sprake van

A

Bij gaswisseling (uitwisseling zuurstof en koolstofdioxide) is er sprake van diffusie.

Er is minder zuurstof in de cel aanwezig dus wordt dit opgenomen uit de omringende lucht.

In de longen komt hetzelfde voor:
Ademhaling bij dieren kan middelsingeademde lucht bevat meer zuurstof dan in de bloedvaten en gaat door de longwand heen het bloed, de zuurstof diffundeert door de longwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ademhaling bij dieren kan middels

A

Huidademhaling

Tracheeën

Kieuwen

Longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Huidademhaling: diffusie

A

door de huid rechtstreeks in het bloedvatenstelsel

voorwaarde van huidademhaling = huid moet dun en doorlaatbaar en vochtig zijn.

tevens moet huidoppervlakte groot genoeg zijn.

Komt voor bij regenwormen en ook bij amfibieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tracheeën

A

stelsel van buizen (tracheeën) bij insecten die via kleine openingen aan weerzijden van lichaam contact met omgeving maken.

Ze hebben veel vertakkingen en zo kan zuurstof middels diffusie direct bij de cellenkomen, er is dus geen bloedvatenstelselnodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kieuwen

A

er gaat zuurstofarm bloed naar de kieuwen toe

door diffusie komen opgeloste zuurstofmoleculen uit het water, via de mond langs de kieuwen en in de bloedsomloop.

Komt voor bij vissen maar ook bij amfibieën in larvale stadie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Longademhaling

A

Komt voor bij dieren die op het land leven zoals: reptielen, vogels, zoogdieren en volwassen stadia van amfibieën.

Bij een kikker zijn de longen twee eenvoudige zakvormige organen.

Bij grotere behoefte aan zuurstof al het ademhalingsoppervlak van de longen groter moeten zijn.

Bij dieren met grote zuurstofbehoefte zal het longoppervlak naar binnen geplooid zijn.

Longen van zoogdieren en vogels vertonen in vergelijking met reptielen een sterkere plooiing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ademhalingsstelsel (longen & luchtwegen) van de mens

Functie =

A

zuurstof opnemen uit de ingeademde lucht en koolstofdioxide afgeven aan de lucht die uitgeademd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Weg die lucht aflegt:

A
  1. Neusholte
  2. Mondholte
  3. Keelholte
  4. Strottenhoofd
  5. Luchtpijp
  6. Hoofdbronchus
  7. Bronchiën en hun vertakkingen
  8. Longtrechtertjes & Longblaasjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Neusholte =
A

verdeeld door tussenshot in linker/rechterhelft

beide helften komen 3 uitstulpingen voor:

  • Neusschelpen
  • zijn bekleed met trilhaarepitheel om stofdeeltjes en bacteriën vast te houden
  • verplaatsen naar keelholte om door te slikken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Mondholte =
A

voorste deel gehemelte is hard, achterste deel is zacht.

Zachte gedeelte heeft aan twee kanten van de huig twee plooien (gehemeltebogen) daartussen liggen de beide keelamandelen(tonsillen).

Tijdens slikken sluit het strotklepje zich waardoor luchtpijp afgesloten wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Keelholte =
A

evenals mondholte komt ook de neusholte uit in de keelholte

keelholte komt weer uit op strottenhoofd als slokdarm > hier kruist de route van lucht dus die van het voedsel.

Om te voorkomen dat voedsel terechtkomt in strottenhoofd kan deze door strotklepje afgesloten worden en neusholte middels de huig/achterste zachte deel van het gehemelte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Strottenhoofd =
A

na keelholte komt lucht in strottenhoofd

bevinden zich beide stembanden die door de uitstromende lucht trillingen maken (geluid).

Door stembanden langer/korter kunnen worden veranderd het geluid (hoog/laag) in pubertijd wordt strottenhoofd groter bij jongens > lagere stem

17
Q
  1. Luchtpijp >
A

na passeren strottenhoofd komt lucht in luchtpijp

18
Q
  1. Hoofdbronchus
A

Luchtpijp vertakt zich in twee hoofdbronchiën, voor elke long één

19
Q
  1. Bronchiën en hun vertakkingen
A

Hoofdbronuchus vertakt zich binnen de long steeds fijner.

Buitenzijde van de luchtpijp en hoofdbronchiën met hun eerste vertakkingen zijn bekleed met hoefijzervormig kraakbeen, binnenbekleding met trilhaarepitheel

20
Q
  1. Longtrechtertjes & Longblaasjes
A

in de longen vertakken de bronchiën zich verder en eindigen in longtrechtertjes (druiventrosvormige trechtertjes)

welke bestaan uit zeer kleine blaasjes (de longblaasjes) deze zijn door fijne bloedvaten omgeven

verder hebben longblaasjes een zeer dunne wand zodat zuurstof door diffusie gemakkelijk het bloed in kan

21
Q

Ademhalingstelsel bestaat uit

bovenste en onderste luchtewegen:

A

Bovenste luchtwegen:
Neusholte, mondholte, keelholte, strottenhoofd

Onderste luchtwegen(in borstholte): 
luchtpijp, vertakkingen luchtpijp, longen, longblaasjes, longvlies
22
Q

De longen zijn bekleed met een glad vlies:

A

binnenste borstvlies (longvlies)

de binnenzijde van borstkas is ook bekleed:
buitenste borstvlies

23
Q

Pleuraholte

A

nauwe spleetvormige ruimte tussen buitenste borstvlies en het longvlies

is gevuld met geringe hoeveelheid vocht.

Tussen moleculen van deze vloeistoflaag en de moleculen van het borstvlies en longvlies bestaat een aantrekkingskracht (adhesie) hierdoor blijven het longvlies en borstvlies aan elkaar “plakken”

24
Q

Ademhalingsbeweging

A

inademen (inhoud long wordt groter)

uitademen (inhoud wordt kleiner)

25
Q

Longen kunnen niet ui zichzelf groter/kleiner worden

kan alleen wanneer inhoud van borstkas groter wordt:

A

dit wordt mogelijk gemaakt door

binnenste en buitenste tussenribspieren
-zitten tussen de ribben

de middenrifspieren:
-bevinden zich in koepelvormige middenrif(diafragma)

26
Q

Wanneer middenrifspieren samentrekken:

A

wordt het middenrif vlakker

hierdoor wordt borstholte groter

tegelijkertijd trekken buitenste tussenribspieren samen > afstand ribben wordt kleiner waardoor deze naar voren en omhoog getrokken worden =ook toename inhoud >

ruimte voor longe neemt toe > zuurstof stroom naar binnen

27
Q

Bij aanspannen binnenste tussenribspieren en ontspannen middenrifspieren

A

zakt de borstkas juist weer in (ook mede door invloed van zwaartekracht).

28
Q

Vitale capaciteit

A

maximale hoeveelheid lucht die na maximale uitademing kan worden ingeademd

(afhankelijk van, longelasticiteit, lichaamsgrootte, geslacht)

Vitale capaciteit is gelijk aan:
Rustvolume vermeerderd met inademreserve en uitademreserve

29
Q

Rustvolume

A

Bij normale inademing wordt ongeveer 0,5l lucht ingeademd/uitgeademd

30
Q

Dode ruimte

A

het deel aan lucht (ca 0,15l) dat niet verder komt dan neusholte, luchtpijp, bronchiën

31
Q

diepe ademhaling

A

Bij diepe ademhaling wordt veel meer lucht ingenomen/uitgenomen

maximale inademing tot wel 2,5liter lucht extra = inademreserve

maximale uitademing tot 1,5l extra =

uitademreserve - na een diepe uitademing blijft ca 1liter in longen achter (restvolume)

32
Q

Regeling van de ademhaling

Zuurstofgebruik lichaamscellen is niet constant, meer zuurstof nodig bij lichamelijke inspanning

A

Ademcentrum (in hersenstam)

regelt voortdurend de wisselende zuurstofbehoefte

ontvangt prikkels uit speciale zintuigcellen in de wand van halsslagader en aorta = chemoreceptoren > reageren op stijging van koolstofdioxidegehalte en verlaging zuurstofconcentratie van het bloed

zenden prikkels via zenuwen naar ademcentrum > stuurt vervolgens impulsen naar de ademhalingsspieren zodat de ademhaling intensiever wordt (krachtiger samentrekken)

33
Q

Hyperventilatie

A

te veel en te diep ademhalen > verliest te veel koolstofdioxide en stijgt de Ph van het bloed >

ademhalingsprikkel neemt af >

patiënt krijgt het benauwd (dit wordt ook nog eens versterkt door een hoge zuurstofspanning in het bloed.

Tijdelijke oplossing:
ademen doorplastic zakje zodat eigen koolstofdioxide weer ingeademd wordt

34
Q

Ziekte van ademhalingsorganen

A

COPD = Chronic obstructive pulmonary disease = chronische langzaam progressieve longaandoening waarbij vermogen van luchtwegen geleidelijk vermindert. COPD is verzamelnaam voor:

-Chronische bronchitis:
chronische ontsteking en vernauwing van luchtwegen waarbij de kleine trilharen die het slijm uit de luchtwegen verwijden worden beschadigd.

-Longemfyseem:
Door veelvuldig hoesten en de daar bijkomende drukverhoging in longblaasjes worden de tussenschotjes van de longblaasjes dunner > na verloop van tijd verdwijnen deze > longblaasjes smelten samen tot grotere holten > het longweefsel degenereert

35
Q

Astma

A

kenmerkend door aanvalsgewijs optredende ziekte

tijdens aanvallen is er een samentrekking van het gladde spierweefsel rondom de fijnste vertakking van bronchiën

> als gevolg wordt met name de uitademing bemoeilijkt > vaak erfelijk

36
Q

Bronchuscarcinoom (Longkanker):

A

sprake van een kwaadaardig gezwelvorming van het epitheel van de bronchiën >

uit zich door hoesten bloed en slijm en steeds terugkerende longontstekingen

ontstaat vaak als gevolg van inademen sigarettenrook, bevat veel carcinogene (kankerverwekkende) teerproducten