11 -Gedrag Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Gedrag

A

het geheel van houdingen, bewegeingen en geluden zoals die bij dieren voorkomen

Gedrag wordt beïnvloed door allerlei inwendige en uitwendige factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

EthologieGenotype

A

wetenschap ter bestudering van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Genotype

A

belangrijke inwendige factor

> bepaalt vermogen om op grond van ervaringen het gedrag te veranderen (ookwel het leervermogen van een dier genoemd) > bijvoorbeeld honden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uitwendige factoren

A

zijn bijvoorbeeld temperatuur/daglengte > temperatuur heeft bijvoorbeeld invloed op sotfwisselingsprocessen, wat weer gedrag beïnvloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functies gedrag:

A
  • Handhaving van het individu (zoeken naar voedsel, vluchten bij gevaar)
  • Instandhouding van een groep (sociaal gedraag, taakverdeling tussen dieren)
  • Instandhouding soort: paringsgedrag, territorium gedrag, broedzorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

protocol

A

Gedrag bevat gedragselementen

> een chronologische volgorde van deze gedragingen wordt een protocol genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sleutelprikkels

A

Prikkel uit omgeving die specifiek gedrag als gevolg heeft

VB kippen: als een vogel met een korte hals overvliegt, zullen de kippen vluchten (roofvogel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Supranormale prikkels

A

Versterkte reactie op een prikkel

VB: Koeksjong > heeft sterk opgensperde snavel in vergelijking tot de andere vogels > de pleegouders blijven maar eten brengen en raken zelf uitgeput

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Motivatie

A

Bereidheid van een dier om op een bepaalde prikkel te reageren (wordt beïnvloed door uiteenlopende factoren, zoals hormonale toestand)

Motivatie moet een drempelwaarde overschijden om bepaald gedrag teweeg te brengen (klein beetje honger vs erg veel honger)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gedragssysteem

A

Alle gedragingen die bij verdediging territorium, balts en de broedzorg worden vertoond vormen samen een gedragssysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gedragsketen

A

Opeenvolging van gedragselementen waarbij de ene handeling tot de volgende leidt (bv paringsdans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Broedzorggedrag

A

periode na de paring(bovenstaande voorbeeld) waarin mannetje het nest beschermt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aangeboren of aangeleerd

A

Grotendeels tot stand komen door ervaringen (milieu-invloeden) > gedragsontwikkeling komt tot stand door voortdurende interactie van een organisme en zijn omgeving

(lopen van een baby> traint steeds meer hersenbanen tot bepaal effect is bereikt: kunnen lopen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Instinctgedrag

A

Grotendeels Bepaald door erffactoren van het dier = soortspecifiek

Spergedrag is andere vorm van instinctgedrag > het opensperren vande bek van jonge vogels > later leren zij neit meer voor alle objecten hun bek te openen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gewenning

A

afnemende reactie op een bepaalde prikkel

(bijvoorbeeld geen belonging meer krijgen bij bedelen om voedsel van jonge vogels> zal minder snel gaan bedelen wanneer oudervogels in de buurt zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Conditionering

A

Waarbij een andere sleutelprikkel leidt tot hetzelfde gedrag (bijvoorbeeld een bel rinkelen tijdens voeren van een hond) voortaan zal alleen het irnkelen van de bel al zorgen voor aansturing speeksel klieren en kwispelen etc.

17
Q

Inprenting

A

Leerproces vroeg in stadium van leven > kuiken zal als eerste indruk van moeder direct aanemen dat dat de moeder is.

18
Q

-Intraspecifieke agressie

A

tussen soortgenoten)

19
Q

Interspecifieke agressie

A

agressie naar een andere soort)

20
Q

Functies agressie:

A
  • Vijand afschrikken
  • Territorium verdedigen
  • Rangorde binnen sociael groep bepalen (als dit vastligt neemt agressie af)
  • Sociale groep verdedigen
  • Agressie tegen lid van de groep (bij vertonen afwijkend gedrag > verstoten uit groep)
21
Q

Sociale leefgemeenschappen

A

sociaal levende dieren vertonen gedrag dat gericht is op bijeenhouden van de groep waartoe zij behoren

Bij sommige soorten wel een rolverdeling > bijvoorbeeld wolven