3.1.1 De temperatuur op aarde Flashcards

1
Q

Welke vijf factoren zijn (voor n groot deel) bepalend voor de temperatuur op aarde?

A
De breedteligging
De samenstelling van het aardoppervlak (zee/land)
De hoogteligging
Zee- en windstromen
De ligging van gebergten (door barriere)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vertel over de invloed van de factor breedteligging op de temperatuur

A

Verder naar de poolgebieden, word het kouder omdat de zonnestralen steeds schuiner invallen. Hoe schuiner, hoe meer oppervlak verwarmd moet worden. Zelfde hoeveelheid zon voor meer oppervlak dus kouder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vertel over de invloed van de factor aardoppervlak op de temperatuur

A

Land wordt sneller opgewarmd dan de zon. Water heeft een grotere opwarmtijd. Er moet meer worden verwarmd om tot temperatuurstijging te komen. In lente en zomer is zee dus kouder dan het land. en in het najaar en de winter is de zee naar verhouding nog warm, terwijl het land al flink is afgekoeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dicht bij de zee is het minder vaak …. en minder vaak …

A

minder vaak onder 0°C en minder vaak boven 25°C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vertel over de invloed van de factor hoogteligging op de temperatuur

A

Hoe hoger hoe meer de temperatuur daalt. Zonnestralen verwarmen het aardoppervlak en daardoor wordt de lucht verwarmd. Hoe hoger de lucht van het aardoppervlak af ligt, hoe kouder dus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vertel over de invloed van de factor zee- en windstromen op de temperatuur

A

De zeestroom en de windrichting zijn van invloed als het brongebied een andere temperatuur heeft dan het gebied waar deze naartoe gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe beinvloedt de wind de temperatuur in West-Europa?

A

Bij Noordenwind is het relatief koud en bij zuidenwind relatief warm.
In de winter is de aflandige wind uit het oosten koud, omdat land meer afkoelt. In de zomer is die wind juist warm.
In de winter is aanlandige wind uit het westen relatief warm omdat de zee nog niet helemaal is afgekoeld. En in de zomer koel, omdat de zee dan nog niet helemaal is opgewarmd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Schets een beeld van windstromen in West-Europa

A

Lucht van de oceaan: koel en nat
Lucht uit poolgebied: erg koud/sneeuw in de winter
Oceanische lucht uit de tropen: warm en nat
Continentale lucht: koud en droog in de winter/warm en droog in de zomer
Continentale lucht uit de tropen: warm en droog in de winter/heet en droog in de zomer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vertel over de invloed van de factor ligging van gebergten, op de temperatuur

A

Een gebergte kan fungeren als een muur die warmte tegenhoudt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef een voorbeeld betreft de ligging van gebergten en temperatuur

A

Het Scandinavisch hooggebergte bij Noorwegen. In de winter vriest het zelden door de relatief warme zeestroom. Verder naar het Oosten, achter het Scandinavisch is het in de winter veel kouder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef een tweede voorbeeld betreft de ligging van gebergten

A

De Alpen. Ten Noorden van de Alpen is het gemiddeld veel kouder dan ten Zuiden daarvan. Doordat koude windstromen worden tegengehouden vanuit het Noorden en warme vanuit het Zuiden worden tegengehouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly