25. Persoonlijkheidsstoornissen Flashcards

1
Q

Wat zijn persoonlijkheidsstoornissen?

A

De DSM-5 criteria voor persoonlijkheidskenmerken kunnen worden samengevat onder:
* Pathologisch: een patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat sterk afwijkt van de
verwachtingen en normen van de cultuur van het individu en lijdensdruk veroorzaakt.
* Pervasief: het patroon is niet flexibel en uit zich in meerdere domeinen van het leven.
* Persistent: het patroon is stabiel en van lange duur, en voor het eerst gezien tijdens de
adolescentie of vroeger volwassenheid.
DSM-5 definieert voor iedere persoonlijkheidsstoornis een specifieke set van criteria die samen het
persoonlijkheidsstoornis prototype vormen In de praktijk voldoet slechts zelden iemand aan al
deze criteria. De DSM-5 hanteert een polythetisch classificatiesysteem: iemand krijgt een diagnose
als aan een bepaald minimum aan criteria voldaan werd.
Een veel gehoorde kritiek is dat de het categoriale model van de DSM-5 geen recht doet aan aan
het feit dat er meestal graduele interpersoonlijke verschillen zijn in persoonlijkheidskenmerken.
Om hieraan tegemoet te komen werd een dimensioneel persoonlijkheidsmodel toegevoegd aan
sectie III van de DSM-5 waarin een scoring van de cliënt wordt gedaan op 5 domeinen, ook hierop
komt veel kritiek wegens te ingewikkeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De DSM-5 onderscheidt 10 persoonlijkheidsstoornissen:

A

CLUSTER A: paranoïde, schizoïde, schizotypisch
CLUSTER B: Borderline, narcistisch, theatraal, antisociaal
CLUSTER C: Ontwijkend, afhankelijk, obsessief-compulsief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Naast de 10 persoonlijkheidsstoornissen zijn er volgens DSM-5 nog 3 andere:

A

Persoonlijkheidsverandering ten gevolge van medische conditie.
* Anders gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis: persoonlijkheidstrekken die systematisch
leiden tot stress of beperkingen in het functioneren, zonder dat er voldaan is aan het minimaal
aantal criteria om te voldoen aan een persoonlijkheidsstoornis.
* Ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis: de clinicus legt hiermee aan de cliënt niet uit
waarom er niet is voldaan aan de criteria van een bepaalde persoonlijkheidsstoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Persoonlijkheidsstoornissen zijn egosyntoon

A

Persoonlijkheidsstoornissen zijn egosyntoon: iemand ziet de problemen met zichzelf en anderen
als een fundamenteel onderdeel van zichzelf. Men vindt vaak zelf niet dat men aan een stoornis
lijdt, maar dat men ‘gewoon zo is’. Het kan ook zijn dat de cliënt zelf niet onder de stoornis lijdt
(bvb narcisme), maar wel de omgeving.
Egodystoon: klinische stoornissen die niet bij de persoon passen, bvb angst of depressie worden
gezien als ‘tijdelijk’ symptmen, niet als onderdeel van de persoon an sich.

De comorbiditeit tussen persoonlijkheidsstoornissen enerzijds en met klinische, syndromale
stoornissen anderzijds is hoog.
Ondanks hun stabiliteit kunnen persoonlijkheidsstoornissen qua sterkte variëren over tijd, ook
zonder behandeling. Voor alle persoonlijkheidsstoornissen geldt dat men over tijd een daling van
de symptomen ondervindt (bij Cluster C is er een neiging om eerst af te zwakken en daarna te
versterken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Paranoïde persoonlijkheidsstoornis

A

Een paranoïde persoonlijkheidsstoornis uit zich in een diep wantrouwen en achterdocht
tegenover andermans motieven. De cliënt heeft de fundamentele verwachting uitgebuit of
gekwetst te zullen worden en is voortdurend op zoek naar bewijs daarvoor, ook al zijn er geen
objectieve bewijzen. Men koestert vaak buitenproportioneel veel wrok.

Kenmerken van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis:
Een overheersend wantrouwen tegenover andere mensen, dat als op jongvolwassen leeftijd
aanwezig is en tot uiting komt in minstens 4 van volgende kenmerken:
* Verdenkt anderen ervan hem te bedriegen of uit te buiten.
* Obsessieve twijfels over de loyaliteit of betrouwbaarheid van naaste.
* Wil anderen niet in vertrouwen nemen vanwege de angst dat dit tegen hem gebruikt zal
worden.
* Geeft negatieve betekenis aan onschuldige opmerkingen of gebeurtenissen.
* Is niet vergevingsgezind.
* Ziet iets vaak als een aanval op zijn karakter of reputatie (terwijl anderen dit niet zo zien) en
dat in de tegenaanval.
* Zonder reden aanhoudende twijfel hebben over de trouw van de partner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schizoïde persoonlijkheidsstoornis

A

Een shizoïde persoonlijkheidsstoornis uit zich in liefst alleen zijn omdat het ontbreekt aan de
behoefte om goed contacten met anderen te hebben, niet uit sociale onzekerheid of een gebrek
aan interpersoonlijke vaardigheden. De voorkeur gaat naar solitaire activiteiten en er is weing
belangstelling in seksuele contacten met anderen. Er is weinig interesse in andermans mening en
men is vaak emotioneel afgevlakt.

Kenmerken van een schizoïde persoonlijkheidsstoornis:
Een overheersend patroon van afstandelijkheid en beperkte expressie van emoties in
uiteenlopende sociale interacties dat al op jongvolwassen leeftijd aanwezig was en tot uiting komt
in minstens 4 van volgende kenmerken:
* Geen behoefte hebben aan hechte relaties en daar ook niet van genieten.
* Vrijwel altijd voor solitaire activiteiten kiezen.
* Weinig belangstelling hebben voor seksuele activiteiten met een partner.
* Weinig plezier hebben in sociale activiteiten.
* Geen hechte vriendschappen hebben buiten de naaste familie.
* Onverschillig voor lof of kritiek.
* Emotioneel kil of weinig affectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Schizotypische persoonlijkheidsstoornis

A

Een schizotypische persoonlijkheidsstoornis uit zich in eigenaardigheden in gedachten, gedrag
en uiterlijk. Betrekkingsideeën komen vaak voor, bvb het idee dat er over de persoon gepraat
wordt als men een groep vreemden ziet praten. Men kan bovennatuurlijke ervaringen hebben,
‘magisch’ denken (het idee dat de gedachten bepaalde gebeurtenissen kunnen bepalen) of
ongewone hallucinogene ervaringen hebben. Men kan erg weinig vertrouwelingen en een
merkwaardig of zonderling voorkomen hebben.

Kenmerken van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis:
Een overheersend patroon van sociale en interpersoonlijke tekortkomingen dat al op
jongvolwassen leeftijd aanwezig was en wordt gekenmerkt door het moeilijk aangaan van hechte
relaties, vreemde denkbeelden en excentriek gedrag, en tot uiting komt in minstens 5 van volgende
kenmerken:
* Betrekkingsideeën: toevallige gebeurtenissen op zichzelf betrekken.
* Magische denkbeelden met invloed op het gedrag.
* Vreemde waarnemingservaringen: vreemde dingen zien, horen, voelen en ruiken.
* Vreemde manier van denken en spreken.
* Achterdochtige paranoïde gedachten.
* Inadequaat affect.
* Excentriek gedrag of uiterlijk.
* Geen hechte vriendschappen.
* Extreme, vaak paranoïde sociale angst die niet vermindert wanneer men iemand beter kent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Antisociale persoonlijkheidsstoornis

A

De antisociale persoonlijkheidsstoornis uit zich in een diepgaand patroon van gebrek aan
achting voor en schending van de rechten van anderen. Gedragsmatig gaat het vaak om
veelsoortig en veelvuldig crimineel gedrag, het ontbreken van spijtgevoelens en oneerlijkheid.

Kenmerken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis:
Een overheersend patroon van respectloos gedrag en schending van de rechten van anderen dat
aanwezig is vanaf de leeftijd van 15 jaar en tot uiting komt in minstens 3 van volgende kenmerken:
* Herhaaldelijk zijn aangehouden voor het overtreden van de wet.
* Liegen of duperen van anderen voor eigen voordeel.
* Impulsiviteit of niet kunnen plannen.
* Herhaaldelijke vechtpartijen of geweldpleging.
* Roekeloos gedrag.
* Continu onverantwoordelijk gedrag vertonen, herhaaldelijk niet nakomen van verplichtingen.
* Onverschilligheid voor de gevolgen van de eigen daden voor een ander, ontbreken van
berouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bordeline persoonlijkheidsstoornis

A

De kern van de borderline persoonlijkheidsstoornis is instabiliteit in relaties, zelfbeeld, gevoel
en/of impulsiviteit. Het is vaak moeilijk voor bordeline patiënten om een goed omlijnd beeld
van zichzelf te hebben. Hun prioriteiten, doelen en voorkeuren wisselen vaak. Er zijn ook
stemmingswisselingen zonder duidelijke externe oorzaak. Men doet vaak verwoede pogingen
om te vermijden in de steek gelaten te worden en men ervaart vaak lange periodes van leegte
met de neiging te dissociëren of tijdelijk erg achterdochtig te worden onder hevige stress.

Kenmerken van een borderline persoonlijkheidsstoornis:
Een overheersend patroon van instabiele interpersoonlijke relaties en gevoelens, een
onevenwichtig zelfbeelden duidelijke impulsiviteit dat al aanwezig is op jongvolwassen leeftijd en
tot uiting komt in minstens 5 van volgende kenmerken:
* Felle pogingen om (ingebeelde) verlating te voorkomen.
* Patroon van intense maar instabiele interpersoonlijke relaties waarbij men de ander
afwisselend idealiseert en devalueert.
* Duidelijk en aanhoudend instabiel zelfbeeld.
* Impulsiviteit die potentieel schade kan aanrichten (suïcidale gedragingen en automutulatie).
* Herhaaldelijk vertonen van dreiging met suïcidaal gedrag of zelfverwonding.
* Forse stemmingswisselingen
* Gevoel van leegte.
* Moeite met het beheersen van soms intense woede.
* Periodes met paranoïde ideeën of dissociatieve symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Histrionische persoonlijkheidsstoornis

A

De kernthema’s van de borderline persoonlijkheidsstoornis zijn buitensporige emotionaliteit en
aandacht vragen. Men doet veel moeite om in het middelpunt van de belangstelling te staan of te
blijven, bvb door flirterig gedrag, aparte kledij of zich bijzonder expressief te uiten. Men wisselt
vaak van mening en omschrijft vage kennissen vaak als ‘goed vrienden’.

Kenmerken van een histrionische persoonlijkheidsstoornis:
Een overheersend patroon van extreem emotioneel gedrag en aandacht vragen dat al aanwezig is
op jongvolwassen leeftijd en tot uiting komt in minstens 5 van volgende kenmerken:
* Zich ongemakkelijk voelen wanneer men niet het centrum van de aandacht is.
* Vaak ongepast flirterig of provocerend gedrag.
* Snel wisselende en oppervlakkige emoties.
* Continu aandacht proberen krijgen met het eigen uiterlijk.
* Uitzonderlijk ‘impressionistische’ manier van spreken.
* Theatraal en veel gevoel voor zelfdrama.
* Makkelijk beïnvloedbaar.
* Ziet relaties als intiemer dan ze werkelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Narcistische persoonlijkheidsstoornis

A

De narcistische persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door grootheidsgevoelens (fantasie
en gedrag), behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie. Men beschouwt zichzelf vaak als
uniek en uitzonderlijk en men verwacht ook dat anderen dat zo zien. Men is erg gevoelig voor
status, heeft een lage dunk van anderen en is mogelijks agressief door jaloezie.
Kenmerken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis:
Een overheersend patroon van grandiositeit, behoefte aan bewondering en weinig empathie dat al
aanwezig is op jongvolwassen leeftijd en tot uiting komt in minstens 5 van volgende kenmerken:
* Een opgeblazen gevoel van belangrijkheid.
* Obsessieve fantasieën over bvb grenzeloos succes, macht en genialiteit.
* Zichzelf bijzonder vinden en alleen willen omgaan met andere bijzondere mensen.
* Verwacht een voorkeursbehandeling.
* Maakt misbruik van anderen om de eigen doelen te verwezenlijken.
* Niet beried om gevoelens en behoeftes van anderen te erkennen of daarmee rekning te
houden.
* Vaak afgunstig.
* Arrogant of hooghartig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A

Centraal in de vermijdende persoonlijkheidsstoornis is het uit de weg gaan van sociale situaties
uit angst tekort te schieten. Men vermijdt contacten en openheid naar anderen toe omdat men
van zichzelf denkt minder slim, aantrekkelijk en interessant te zijn. Men is hypergevoelig en
rumineert veel over minderwaardigheidsgevoelens. Men is niet geneigd nieuwe beroepstaken
aan te nemen of nieuwe dingen te proberen door die angst. Men zal geen initiatief nemen om
nieuwe contacten aan te gaan met anderen en zich zo onzichtbaar mogelijk opstellen als men
iemand nieuw ontmoet, oa uit angst om uitgelachen te worden.

Kenmerken van een vermijdende persoonlijkheidsstoornis:
Een overheersend patroon van sociale geremdheid, gevoelens van tekortkomen en extreem
gevoelig zijn voor negatieve beoordeling, dat al aanwezig is op jongvolwassen leeftijd en tot uiting
komt in minstens 4 van volgende kenmerken:
* Vermijden van interpersoonlijke contacten vanwege de angst voor kritiek of afwijzing.
* Niet graag betrokken bij mensen, behalve wanneer men er zeker van is aardig gevonden te
worden.
* Gereserveerd in intieme relaties vanwege de angst uitgelachen te worden.
* Obsessief gericht op potentiële kritiek of afwijzing in sociale situaties.
* Geremd in nieuwe interpersoonlijke relaties.
* Vindt zichzelf sociaal onbeholpen of minderwaardig tov anderen.
* Wil geen nieuwe activiteiten ontplooien omdat dit verlegenheid kan uitlokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A

Cliënten met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis hebben het idee dat ze niet voor zichzelf
kunnen zorgen en willen altijd anderen om zich heen waaraan ze zich kunnen vastklampen. Ze
zullen vragen dat anderen grote (en kleine) beslissingen voor hen nemen omdat ze het idee
hebben daar zelf niet toe in staat te zijn. Ze zijn geneigd anderen altijd gelijk te geven uit angst
hen te verliezen, ook al zijn ze het feitelijk oneens. Ze kunnen volledig in beslag genomen
worden door de angst alleen gelaten te worden.

Kenmerken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis:
Een excessieve behoefte verzorgd te worden, met als gevolg onderdanig gedrag uit angst voor
verlating, die al aanwezig is op jongvolwassen leeftijd en tot uiting komt in minstens 5 van
volgende kenmerken:
* Moeite met het nemen van alledaagse beslissingen zonder uitgebreid advies en geruststelling
van anderen.
* Wil dat anderen verantwoordelijk zijn voor belangrijke domeinen van het eigen leven.
* Moeite met meningsverschillen, omdat men bang is steun te verliezen (niet realistische vrees
om afgestraft te worden).
* Vindt het moeilijk initiatief te nemen of alleen dingen te ondernemen (eerder door gebrek aan
zelfvertrouwen dan uit een gebrek aan motivatie en energie).
* Gaat extreem ver voor steun van anderen.
* Voelt zich hulpeloos zonder anderen.
* Zoekt direct een nieuwe relatie zodra een relatie beëindigd is.
* Heeft een obsessieve en irreële angst om alleen gelaten te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dwangmatige persoonlijkheidsstoornis

A

Cliënten met een dwangmatige persoonlijkheidsstoornis stellen orde en perfectionisme centraal.
Ze besteden veel tijd aan het maken van lijstjes en details rondom hun werk, in die mate dat er
amper tijd is voor vrienden en ontspanning. Ze zijn streng voor zichzelf, scrupuleus en gierig. Ze
hebben de neiging moreel hoogdravend te zijn en vinden dat regels onder alle omstandigheden
gehandhaafd moeten worden. Ze zijn koppig en star en niet bereid zich aan te passen aan
anderen. Die strenge eisen passen ze vaak ook toe op anderen.

Kenmerken van een dwangmatige persoonlijkheidsstoornis:
Preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme en beheersing, die al aanwezig is op jongvolwassen
leeftijd en tot uiting komt in minstens 4 van volgende kenmerken:
* Zo gericht op details, regels, orde, organisatie, lijstjes of schema’s dat het doel uit het oog
wordt verloren.
* Zo perfectionistisch dat dit het uitvoeren van taken in de weg staat.
* Extreem gericht op werk en productiviteit.
* Extreem zorgvuldig en niet flexibel bij morele of ethische zaken.
* Niet in staat oude voorwerpen weg te gooien.
* Wil niet delegeren of samenwerken, behalve als het precies op zijn manier gebeurt.
* Geeft moeilijk geld uit omdat men dit wil bewaren voor een mogelijke toekomstige noodzaak.
* Rigide en koppig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Historisch perspectief

A

Freud, grondlegger van de psychoanalyse, was de eerste die schreef over persoonlijkheid. In de
DSM-3 werden voor het eerst persoonlijkheidsstoornissen opgenomen.
In de overgang van DSM-4 naar DSM-5 hebben 2 belangrijke veranderingen plaatsgevonden:
* Persoonlijkheidsstoornissen worden in DSM-5 benaderd zoals andere psychische stoornissen,
niet meer op een afzonderlijke ‘as’.
* Er werd een alternatieve benadering voor diagnostiek toegevoegd als werkbaar alternatief
voor etiologie. In deze alternatieve methode wordt uitgegaan van een beperking in algemeen
persoonlijkheidsfunctioneren, dus of iemands persoonlijkheid leidt tot disfunctioneren,
ongeacht het type van persoonlijkheid. Daarna wordt vastgesteld welke trekken van de
persoon hiertoe bijdragen. Indien de samenstelling van die trekken de vorm aanneemt van
een ouder concept, kan dit worden vermeld. Dit model laat individuele verschillen toe en past
beter bij de huidige etiologische kennis en schetst dus beter de behandelbehoefte. Een
belangrijk verschil met het categorie model is dat de nadruk alleen op gedragspatronen ligt.
Dit model legt de nadruk dus minder op disfunctioneren op gedragsniveau, maar richt zich
ook op andere gebieden zoals interpersoonlijk functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Etiologie

A

Biologisch perspectief
Voor antisociale persoonlijkheidsstoornissen zijn er aanwijzingen voor een biologische grondslag:
40%-50% zou toe te schrijven zijn aan genen (cfr tweelingonderzoek). Bovendien tonen patiënten
een groter volume aan witte stof in het corpus callosum dat een rol speelt in cognitie, affect en
emotieregulatie. Tegenwoordig legt men meer de nadruk op de interactie van sociale en
biologische factoren.
Ook cluster A persoonlijkheidsstoornissen lijken een sterke biologische grondslag te hebben.
Schizotypische patiënten hebben bvb een verminderd temporaal volume, een kenmerk dat ze
delen met schizofrenie patiënten. Dit wordt ook gezien als bewijs dat beide stoornissen tot
eenzelfde spectrum behoren, waarbij schizofrenie de meer extreme vorm is van de schizotypische
persoonlijkheidsstoornis.

Cognitieve visie
Beck, grondlegger van de cognitieve theorie, stelt dat mensen cognitieve schema’s gebruiken om
de grote stroom aan informatie te verwerken die we continu binnenkrijgen vanuit de omgeving.
Schema’s vormen zo de ‘bril’ waarmee we naar de wereld kijken. Onderzoek toont dat schema’s
van mensen met een persoonlijkheidsstoornis disfunctioneler, negatiever en zelfonderhoudend
zijn. Er is ook bewijs dat deze schema’s een mediërende functie hebben tussen vroege
kwetsbaarheidsfactoren en persoonlijkheidsstoornissen. Specifiek werd aangetoond dat misbruik
in de kindertijd leidt tot borderline gerelateerde schema’s die op hun beurt leiden tot borderline
trekken.
Young, Klosko en Weishaar hebben de cognitieve theorie uitgebreid en stellen dat persoonlijkheidsstoornissen gekenmerkt worden door ‘schemamodi’: in tegenstelling tot de ‘trait’ modus van Beck,
verwijzen modi naar momentane (state) constellaties van emoties, gedragingen en overtuigingen.
Cliënten met bepaalde persoonlijkheidsstoornissen hebben veel verschillende kanten en wisselen
vaak tussen deze modi.
Een ander aspect van de cognitieve theorie richt zich op de biases: systematische fouten in de
informatieverwerking. Cliënten met een dwangmatige stoornis vertonen een sterk verhoogde
aandacht voor details (bvb moeilijk grote letter onderscheiden die bestaat ui allerlei kleine letters).
Bordelinepatiënten hebben een verhoogde aandacht voor borderline gerelateerde woorden. Er zijn
aanwijzingen voor interpretatie bias in borderline patiënten en bij vermijdende persoonlijkheid.
Psychodynamische visie
Volgens vroege Freudiaanse ideeën zouden cliënten met dwangmatige persoonlijkheidsstoornis
een overontwikkeld superego bezitten, dat gedreven wordt door een moraliteitsprincipe. Bij de
antisociale cliënt zou dit superego dan onderontwikkeld zijn, want hem een vrijgeleide geeft voor
het toebrengen van schade aan anderen zonder dat daarbij schuldgevoelens optreden. Verder
spelen verdedigingsmechanismen een centrale rol in de vroege psychodynamische visie. Het kan
ook zijn dat een persoonlijkheidsstoornis ontstaan vanuit een stagnatie is in ontwikkelingsfase,
bvb fixatie in de anale fase, gekenmerkt door zuinigheid, orde,.. kan gerelateerd zijn aan een
dwangmatige persoonlijkheidsstoornis.
Kernberg ontwikkelde een moderne psychodynamische visie: in zijn object-relatie theorie worden
de verschillende types van persoonlijkheidskenmerken ingedeeld in neurotische-, borderline of
psychotische persoonlijkheidsorganisatie.

17
Q

Traumata in de kindertijd

A

Grotendeels retrospectief onderzoek toonde aan dat misbruik en verwaarlozing in de kindertijd
buitenproportioneel vaak aanwezig zijn bij cliënten met persoonlijkheidsstoornissen.
Een longitudinaal onderzoek van Johnson, Cohen, Sailes en Bernstein geeft aan dat verwaarlozing en
misbruik in de kindertijd de kans op een persoonlijkheidsstoornis in de volwassenheid
verviervoudigen! Specifieke persoonlijkheidsstoornissen kunnen ook in beperkte mate (geen 1/1
verhouding!) gelinkt worden aan bepaalde types misbruik:
* Fysiek misbruik —> antisociale persoonlijkheidsstoornis.
* Seksueel misbruik —> borderline persoonlijkheidsstoornis.
* Verwaarlozing —> breed effect op zowel de ontwikkeling van antisociale, vermijdende,
borderline en narcistische persoonlijkheidsstoornissen.

18
Q

Prevalentie

A

De prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen onder de algemene bevolking wordt geschat op
4,4%-15,7%. De cijfers lopen voor de specifieke persoonlijkheidsstoornissen ver uiteen. Binnen alle
clusters ligt de prevalentie bij mannen hoger dan bij vrouwen, het grootste verschil in cluster B.

19
Q

Diagnostische methodes

A

Om een persoonlijkheidsdiagnose te kunnen stellen, moet het lange termijn functioneren van de
persoon geëvalueerd worden. Men geeft de voorkeur aan een interview ipv zelfrapportage vragen
lijsten, aangezien die vaak gevoelig geformuleerd zijn en vals-positieve resultaten kunnen
opleveren. In een interview kunnen vervolgvragen gesteld worden om in te schatten of het gedrag,
opvattingen of gevoelens al dan niet overeenkomen met het prototype beschrijving van een
bepaald persoonlijkheidscriterium.
Onder 18 jaar kan enkel een diagnose gesteld worden als de klachten al +1 jaar aanwezig zijn en
niet toe te schrijven zijn aan een specifieke (voorbijgaande) ontwikkelingsfase.
Structured Clinical Interview for DSM-4 Axis II Personality Disorders SCID II: voor elke DSM
persoonlijkheidscriterium zijn hulpvragen geformuleerd om het criterium te kunnen scoren, bvb
‘vindt u het moeilijk om open te zijn, zelfs bij mensen die u na staan?’
DSM-4-R Personality: lijkt op SCID II, maar is thematisch georganiseerd, bvb volgens werk,
emoties, interpersoonlijke relaties,.. ipv volgens de persoonlijkheidsstoornissen.
Assessment of Personality Diagnostic Questionnaire DSM-4: vragenlijst met 94 items die zowel
een dimensionele als categorale diagnose oplevert.
Bij de diagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen is dossier informatie (collaterale informatie)
extra belangrijk omwille van de egosyntone aard van persoonlijkheidsstoornissen die leidt tot een
beperkt inzicht in de eigen problematiek.

20
Q

Interventie/behandelingsmogelijkheden en effecten: Medicamenteuze behandeling

A

Er is te weinig onderzoek gedaan naar de effecten van medicatie op persoonlijkheidsstoornissen:
* Cluster A: een lage dosering van Risperidon zou effectief wel de ernst van schizotypische
symptomen verminderen. Cluster A stoornissen krijgen doorgaans eerder medicatie voor
comorbide stoornissen.
* Cluster B: de grotendeels wisselende bevindingen en interpretaties van studies zijn toe te
schrijven aan het feit dat de meeste medicatie studies te kleine onderzoeksgroepen en de korte
trials gebruiken.
* Cluster C: de weinige studies laten zich moeilijk interpreteren, daar alle deelnemers ook een
comorbide OCS hadden.

21
Q

Interventie/behandelingsmogelijkheden en effecten: Psychologische behandeling

A

Cognitieve gedragstherapie richt zich vooral op het normaliseren van vervormde patronen
(schema’s) in het denken van de cliënt. Om verontrustende levensgebeurtenissen te begrijpen
focust de therapeut op hoe de cliënt deze interpreteert op basis van beliefs (overtuigingen) die ten
grondslag liggen aan de denkpatronen van de cliënt. Ahv van cognitieve en gedragsmatige
interventies wordt geprobeerd deze interpretatie geleidelijk aan te veranderen, bvb met empirische
testen. Cognitieve gedragstherapie blijkt effectiever dan kortdurende dynamische therapie.
Schemagerichte therapie maakt gebruik van cognitieve, experimentele, interpersoonlijke en gedrag
technieken met als doel het gezonde, volwassen deel van de cliënt verder te ontwikkelen en de
plaats te laten innemen van kinderlijke, immature responsen. Men gaat er dus vanuit dat de cliënt
psychologische en emotioneel onderontwikkeld is. Via een houding van limited parenting stelt met
zich empatisch op als een hechtingsfiguur om het gedrag te veranderen. Ook dit is effectiever
bevonden dan kortdurende dynamische therapie. Langdurige individuele schematherapie kan tot
volledig herstel leiden van borderline patiënten.
Het is aannemelijk dat interpersoonlijke therapie een positiever effect zou kunnen hebben op
cluster B en cluster C stoornissen omdat interpersoonlijke problemen daarbij een belangrijke rol
spelen. Interpersoonlijke therapie is erop gericht om interpersoonlijke crisissen op te lossen en zo
de levenssituatie te verbeteren door een aantal symptomen te verminderen.
Mentalisatie gebaseerde therapie wordt gebruikt bij bordeline stoornissen en houdt in dat mensen
gedrag (eigen en dat van anderen) herkennen als bewust gedrag dat een bedoeling en betekenis
heeft. Het veronderstelt dat men zich een beeld kan vormen van zichzelf en anderen en dat dit een
duidelijk geheel moet zijn. Men wil een stabiel zelfbeeld ontwikkelen waarbij de neiging tot
externaliseren verminderd wordt. Deze therapie blijkt effectief in het terugdringen van suïcide
pogingen en het verbeteren van interpersoonlijk functioneren.
Dialectische gedragstherapie voor borderline stoornissen gaat ervan uit dat de borderlinepatiënt
een aantal vaardigheden mist mbt intermenselijk contact, zelfregulering, emotieregulering en
frustratietolerantie. Men volgt individuele en groepstherapie om te werken aan het verwerven van
deze vaardigheden. Deze therapie blijkt effectief in het terugdringen van suïcide pogingen en het
versterken van zelfcontrole.