19. Genderdysforie, parafiele stoornissen en seksuele disfuncties Flashcards

1
Q

Een psychiatrische visie op seksuele stoornissen

A

Vanuit de DSM wordt gesproken van last/distress als voorwaarde om te spreken van een seksuele
stoornis. Er zijn kritische stemmen die zich afvragen of deze subjectieve reactie wel nodig is als
diagnostisch criterium. Een mooie illustratie van dit twistpunt is een onderzoek naar prevalentie
cijfers van seksuele functiestoornissen en van seksuele disfuncties: 44% vrouwen en 35% mannen
rapporteerde minstens 1 seksuele functiestoornis, terwijl 22% vrouwen en 12% mannen
geclassificeerd werd met minstens 1 seksuele disfunctie.
Seksuele functiestoornissen: stoornissen in 1 of meer facetten van de seksuele respons.
Seksuele disfunctie: seksuele functiestoornis die significant lijden of interpersoonlijke problemen
veroorzaakt.
De DSM-5 classificatie van problemen met seksualiteit is omstreden, sommige belangrijke
problemen komen niet aan bod omdat ze niet geclassificeerd zijn als psychiatrische stoornis, bvb
de effecten van seksueel geweld op de seksuele beleving, het plegen van seksueel geweld,
hyperseksualiteit, seksverslaving en partner relationele problemen met seks.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Genderdysforie

A

Genderdysforie is een stoornis waarbij het subjectieve gendergevoel niet overeenstemt met het
toegewezen gender, meestal het biologische geslacht bij geboorte. Er is sprake van lijdensdruk
die gepaard kan gaan met de incongruentie tussen het ervaren of geuite gender versus het
toegewezen gender.

Gender: de psychische, sociale en juridische aspecten van het man of vrouw zijn.
Geslacht/sekse: de biologische aspecten van man of vrouw zijn.
Genderidentiteit: de subjectieve beleving van iemand als man of vrouw, een fundamenteel
onderdeel van de persoonlijkheid met culturele en evolutionaire determinanten.
Kenmerken van genderdysforie:
De ervaring/uiting van het gender is niet in overeenstemming met het toegewezen gender, wat
zich gedurende minstens 6 maanden uit in minstens 2 van volgende kenmerken:
* Duidelijke incongruentie tussen de ervaring/uiting van het gender en de geslachtskenmerken
* Sterk verlangen de eigen geslachtskenmerken niet te hebben.
* Sterk verlangen naar de geslachtskenmerken van het andere gender.
* Sterk verlangen het andere gender te zijn.
* Sterk verlangen als het andere gender te worden behandeld.
* Nadrukkelijke overtuiging te ervaren wat het andere gender ervaart.

Hebben grote gelijkenissen met genderdysforie:
* Transseksualiteit: personen met genderdysforie die het gevoel hebben anatomisch tot het
verkeerde geslacht te behoren en de wens hebben om zo volledig mogelijk het andere geslacht
te zijn daarvoor medische hormonale en chirurgische geslachtsaanpassende behandelingen
voor wensen te ondergaan. Transseksualitiet komt vaker voor bij ‘biologische mannen’ dan bij
‘biologische vrouwen’. Deze term werd vroeger in de DSM gehanteerd als ergste vrom van
genderdysforie.
* Transgenderisme: verzamelbegrip voor alle vormen van incongruentie tussen feitelijke sekse/
toegewezen gender en gewenste gender/sekse, zonder dat dit per se ervaren wordt als een
probleem.
Genderrolgedrag: gedrag dat binnen een bepaalde cultuur overwegend aan 1 van de seksen wordt
toegewezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Genderdysforie in de kindertijd

A

Globaal verloopt genderontwikkeling als volgt:
* Het (leren) onderscheiden van mannelijke en vrouwelijke kenmerken zoals stem en gezicht.
* Het (leren) benoemen en ervaren van zichzelf als man of vrouw, vanaf +/-2 jaar.
* Het zich steeds meer gedragen als man of vrouw.
Eerder dacht men dat genderidentiteit tussen 18-36 maanden kwam vast te liggen, maar
tegenwoordig gaat men ervan uit dat dit al vroeger gebeurt.
Ouders van kinderen met genderdysforie melden dat hun kind zich al op jonge leeftijd anders
gedroeg dan seksegenoten van dezelfde leeftijd:
* Bij jongens: zeggen dat ze een meisje zouden willen zijn, zich kleden als een meisje, voorkeur
voor meisjes als speelkameraadjes, bewondering voor vrouwen, weerzin tegen wilde spellen
en groepssporten, meisjesachtige motoriek, met hoge stem praten, penis verbergen, weigeren
staand te plassen,…
* Bij meisjes: zeggen dat ze een jongen willen zijn, voorkeur voor jongenskleding, afkeer voor
stereotiepe meisjeskleren, doen graag mee aan stereotiepe jongensactiviteiten, spelen liever
met jongens dan met meisjes, voorkeur voor wilde en groepsspellen, mannen bewonderen,
jongensachtige motoriek, lage stem, afkeer van de eigen seksuele anatomie, staand willen
plassen, een penis willen hebben en in fantasiespel een man spelen.
Ongeveer 3/4 van de kinderen met genderdysforie ontgroeit dit na de puberteit. Soms ontstaat
genderdysforie pas op latere leeftijd. Mensen met genderdysforie willen niet altijd een aanpassing
van hun geslacht, maar velen wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontstaan van genderdysforie

A

Er zijn verschillende theorieën:
* Biologisch: genetische afwijkingen en (homonaal beinvloede) verstoorde hersendifferentiatie.
Een populaire biologische visie is dat genderdysforie resultaat is van een intersekseconditie
waarbij de geslachtsorganen congruent zijn gedifferentieerd met een genetische code, XX of
XY, maar de hersenen zich ontwikkelen volgens de andere sekse.
* Psychologisch: verstoring van de relatie met (en tussen) beide ouders in de vroege jeugd kan
leiden tot ondraaglijke angst bij sommige kinderen en zich uit onzekerheid gaan identificeren
met de ouder van het andere geslacht.

Early onset: genderdysforie bestaat van in de kindertijd, sterkere bijdrage van biologische factoren.
Late onset: later begin van de genderdysforie.
Autogynefilie: wanneer een man opgewonden geraakt door zichzelf voor te stellen als vrouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Behandeling genderdysforie

A

Momenteel komen geslachtsaanpassende hormonale en chirurgische behandelingen het meest
voor. Hun toepassing wordt verdedigd met volgende argumenten:
* Genderdysforie is een autonome psychiatrische stoornis.
* Deze behandelingen zijn het meest effectief.
* Mensen hebben het recht hun gender of sekse zelf te bepalen.
Mensen met genderidentiteitsproblemen kunnen zich richten tot gespecialiseerde centra voor
genderproblemen, waar wordt nagegaan wat diens behandelwensen zijn en of er sprake is van
genderdysforie en of er een andere persoonlijke, sociale of psychiatrische problematiek is die een
geslachtsaanpassende behandeling in de weg kan staan. Op basis van de diagnose wordt dan een
behandeladvies gegeven, daarbij is maatwerk de regel. Bij angsten, onzekerheid of verwarring
over de eigen mannelijkheid of vrouwelijkheid, kan psychotherapie opgestart worden.
Verloop van geslachtsaanpassende behandeling:
* Real-life-experience of sociale genderroltransitie: gedurende deze periode gaat de persoon de
sociale rol van het gewenste gender vervullen, vele transgender personen doen dit al voor de
behandeling. Zo kan men oa nagaan of de persoon de spanningen aankan die gepaard gaan
met de geslachtsaanpassing.
* Sociale transitiefase: start hormonale geslachtsaanpassende behandeling met psychologische
begeleiding. Hierdoor ontwikkelt het lichaam de secundaire geslachtskenmerken van het
andere geslacht
* Vrouw naar man: androgenen.
* Man naar vrouw: androgeen deprivatie therapie + oestrogenen.
Een geslachtsaanpassende behandeling leidt tot een significante daling van genderdysforie en een
sterke en stabiele toename van het psychisch welbevinden. Ook het post operatief seksueel
functioneren lijkt bevredigend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Parafiele stoornissen

A

Parafilie: een intense aanhoudende seksuele interesse die afwijkt van de seksuele belangstelling
voor genitale stimulatie of het voorspel van fenotypisch normale, lichamelijk volgroeide en
instemmende menselijke partners. Een parafiele stoornis is een parafilie die lijdensdruk of
beperkingen bij de betrokkene veroorzaakt of waarbij de bevrediging persoonlijke schade of
risico’s aan anderen veroorzaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voyeurisme

A

Iemand met voyeurisme geraakt opgewonden van het fantaseren over of het kijken naar
nietsvermoedende mensen die naakt zijn, zich verkleden of seks hebben. Voyeurs zoeken geen
contact met de begluurde(n) en masturberen soms tijdens of na het gluren. Voyeurisme begint
vaak in de adolescentie, maar de diagnose mag niet voor het 18e levensjaar gesteld worden.

Kenmerken van voyeurisme:
* Herhaaldelijk intense seksuele opwinding bij het kijken naar een nietsvermoedende persoon
die naakt is, zich uitkleedt of seksueel actief is. Dit uit zich in seksuele fantasieën, drang of
gedrag.
* De kenmerken zijn +6 maanden aanwezig.
* De fantasieën, de drang of het gedrag veroorzaken significante lijdensdruk of beperken de
betrokkene in het functioneren, of de betrokkene heeft naar deze drang gehandeld met
iemand die hier niet mee instemde.
* De betrokkenen is minstens 18 jaar oud.
De DSM schat de levenslange prevalentie in de USA op 12% bij mannen en 4% bij vrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Exhibitionismestoornis

A

Exhibitionisten, meestal mannen, tonen hun geslachtsdelen aan vreemden, meestal vrouwen en
kinderen, of ze fantaseren erover. Soms masturberen ze tijdens het exhibitioneren of tijdens hun
fantasieën daarover. Sommige exhibitionisten willen hun slachtoffer choqueren, anderen hopen
op aandacht en nog anderen hopen dat degene aan wie ze hun geslachtsdelen tonen daar
opgewonden van zal geraken.

Kenmerken van de exhibitionismestoornis:
* Herhaaldelijke intense seksuele opwinding bij het tonen van de eigen genitaliën aan een
nietsvermoedende persoon, die zich uit in seksuele fantasieën, drang en gedrag.
* De kenmerken zijn minstens +6 maanden aanwezig.
* De fantasieën, drang of gedrag veroorzaken significante lijdensdruk of beperken de
betrokkene in het functioneren, of de betrokkene heeft naar deze drang gehandeld met
iemand die hier iet mee instemde.
5%-10% van de exhibitionisten zullen later overgaan tot ‘hands on’ seksueel grensoverschrijdend
gedrag. De DSM-5 cshat de prevalentie op 2%-4% bij mannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Frotteurismestoornis

A

Frotteurisme is het voelen van seksuele opwinding bij het aanraken of aanwrijven van iemand
die daar niet mee instemt, bvb in een volle trein. Niet zozeer de drang, maar de aanraking zelf is
opwindend. Frotteurisme begint meestal in de adolescentie en neemt daarna waarschijnlijk af.

Kenmerken van frotteurismestoornis:
* Herhaaldelijke intense seksuele opwinding bij het aanraken van iemand die hier niet mee
instemt, die zich uit in seksuele fantasieën, drang of gedrag.
* De kenmerken zijn al minstens +6 maanden aanwezig.
* De fantasieën of drang veroorzaken significante lijdensdruk of beperken de betrokkenen in
het functioneren, of de betrokkene heeft naar deze drang gehandeld met iemand die hier niet
mee instemde.
De DSM-5 schat de prevalentie bij volwassen mannen op 30%, +/-10%-14% van de volwassen
mannen met een parafiele stoornis die hulp zoeken voldoen aan de classificatiecriteria van de
frotteurismestoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Seksueel-masochismestoornis

A

Bij seksueel masochisme geraakt iemand seksueel opgewonden wanneer hij wordt vernederd,
geslagen, vastgebonden of aan andere vormen van lijden wordt blootgesteld. Hierbij kunnen
allerlei attributen gebruikt worden. Sommige mensen hebben masochistische fantasieën zonder
dat ze ernaar handelen. De diagnose seksueel-masochismestoornis wordt pas gesteld indien de
drang of handelingen leiden tot klinisch lijden of functioneringsbeperkingen veroorzaken. Het is
ook mogelijk om masochistische handelingen op zichzelf te verrichten, zonder partner

Asfyxiologie: als iemand seksueel opgewonden geraakt door het beperken van de ademhaling, dit
kan leiden tot een niet-beoogde dood.
Kenmerken van seksueel-masochismestoornis:
* Herhaaldelijke seksuele opwinding bij het zelf ondergaan van slagen, vernederingen, het
vastgebonden worden of andere vormen van lijden.
* De kenmerken zijn al minstens +6 maanden aanwezig.
* De fantasieën, de drang of de handelingen veroorzaken significante lijdensdruk of beperken
de betrokkene in het functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Seksueel-sadismestoornis

A

Bij seksueel sadisme wordt het psychologisch of lichamelijk lijden van een ander als seksueel
opwindend ervaren. Men beleeft opwinding aan het vernederen, slagen, vastbinden of anders
pijnigen van een andere persoon. Sommige seksueel sadisten handelen niet naar hun drang,
anderen doen dat wel met een instemmende partner (meestal masochisten), maar er zijn ook
seksueel sadisten die dergelijke handelingen stellen met een niet-instemmende partner. De
stoornis begint gemiddeld bij 19,4 jaar en komt bij minder dan 2% van de bevolking voor.

Kenmerken van seksueel-sadismestoornis:
* Herhaaldelijke intense seksuele opwinding bij het veroorzaken van lichamelijk of psychisch leed
bij een ander, die zich uit in seksuele fantasieën, drang of gedrag.
* De kenmerken zijn al minstens +6 maanden aanwezig.
* De fantasieën of drang veroorzaken significante lijdensdruk of beperken de betrokkene in het
functioneren, of de betrokkene heeft naar deze drang gehandeld met iemand niet instemde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pedofiele stoornis

A

Pedofilie verwijst naar een volwassene of adolescent van minstens 16 jaar oud die seksueel
opwindende handelingen verricht met een prepuberaal kind (meestal tot 13 jaar) of daar intense
fantasieën over heeft. De adolescent of volwassenen moet minstens 5 jaar ouder zijn dan het
kind. De DSM voegt als uitzondering toe dat men bij een oudere adolescent (geen specifieke
leeftijd vermeld) die een relatie heeft met een kind van 12-13 jaar niet van pedofilie spreekt.

Pedofilie start typisch rond de puberteit en zou bij mannen een prevalentie hebben van 3%-5%, bij
vrouwen komt het veel minder voor.
Er zijn verschillende vormen van pedofilie:
* De seksuele activiteiten kunnen ver uiteen lopen en bestrijken het hele spectrum van seksueel
gedrag.
* Exclusieve type: enkel aangetrokken tot kinderen.
* niet-exclusieve type: ook seksuele fantasieën over handelingen met volwassenen.
* Sommige voelen zich uitsluitend aangetrokken tot jongens, andere tot meisjes of beide seksen.
Seksuele aantrekking tot een kind is niet gelijk aan seksueel gedrag met een kind!
Kenmerken van de pedofiele stoornis:
* Aanhoudende intense opwinding bij seksuele handelingen met kinderen, die zich uit in
fantasieën, drang en gedrag.
* De kenmerken zijn minstens +6 maanden aanwezig.
* Fantasieën of drang veroorzaken significante lijdensdruk of interpersoonlijke moeilijkheden,
of de betrokkenen heeft naar deze drang gehandeld.
* De betrokkene is minimaal 16 jaar en minstens 5 jaar ouder dan het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fetisjismestoornis

A

Bij fetisjisme gebruikt iemand niet-levende voorwerpen of materialen die oorspronkelijk niet
ontworpen zijn voor seksuele genitale prikkeling, bvb sokken, laarzen, schoenen. Het dragen ,
vasthouden of strelen van de fetisj of het ruiken eraan worden als opwindend ervaren en gaat
vaak gepaard met masturbatie of wordt het centrale opwindende facet bij seks met een partner.
Fetisjisme begint typisch in de puberteit, maar soms ook vroeger.

De DSM-5 classificeert ook partialisme als fetisj: de exclusieve seksuele gerichtheid op een deel
van het lichaam (bvb hoofdhaar).
Kenmerken van fetisjismestoornis:
* Aanhoudende intense seksuele opwinding bij voorwerpen of een specifiek niet-genitaal
lichaamsdeel, die zich uit in fantasieën, drang en gedrag.
* De kenmerken zijn minstens +6 maanden aanwezig.
* Fantasieën of drang veroorzaken significante lijdensdruk of beperken het functioneren.
* De fetisj is niet beperkt tot kleding voor crossdressing, noch tot objecten ontworpen ter
stimulering van geslachtsdelen (bvb vibrator).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Transvestiestoornis

A

Transvestie is de seksuele aantrekking tot, verlangen naar of opwinding bij crossdressing, deze
parafilie komt samen voor met fetisjisme en autogynefilie en is erg zelfdzaam.

Kenmerken van een transvestiestoornis:
* Aanhoudende intense seksuele opwinding bij crossdressing, die zich uit in fantasieën, drang
en gedrag.
* De kenmerken zijn minstens +6 maanden aanwezig. De fantasieën, drang of handelingen zijn
minstens +6 maanden aanwezig.
* Fantasieën of drang veroorzaken significante lijdensdruk of functionele beperkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Parafilie: Prevalentie en ontwikkeling

A

De meeste parafilieën komen weinig voor, met een prevalentie grofweg tussen 2%-5% en ze komen
vaker voor bij mannen dan bij vrouwen, meestal ontstaan ze tussen 12-18 jaar. De meeste mensen
met parafilie hebben geen behoefte aan hulpverlening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Theorieën over het ontstaan van parafiele stoornissen

A

Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
* Accepterend normaliteitsperspectief: beschouwen van de parafiele variatie als een seksuele
uitingsvorm die niet intrinsiek pathologisch is.
* Psychopathologisch perspectief: vatten de parafilie op als een stoornis in de psychoseksuele
ontwikkeling. Hiertoe behoren oa de leertheoretische en psychoanalytische visies en de
theorie van Money

17
Q

Psychoanalytische theorieën

A

Hedendaagse psychoanalytische theorieën formuleren de uitkomst van gezonde ontwikkeling niet
meer als heteroseksualiteit, maar als seks met een persoon die daarmee instemming geeft (hetero,
bi of homo). Wanneer de ontwikkeling echter verstoord geraakt en conflictueus verloopt, kan er
een parafilie ontstaan. Een parafilie wordt dus opgevat als een symptoom van een problematisch
verlopen vroegkinderlijke ontwikkeling. De onverwerkte conflicten uit de kindertijd gaan volgens
psychoanalisten over volgende thema’s: de ontwikkeling van het zelf, de genderidentiteit of
objectrelaties.

18
Q

Leertheoretische opvattingen

A

Leertheoretische opvattingen over parafilie waren aanvankelijk monofactoriëel: ze wezen slechts 1
factor als oorzaak aan, tegenwoordig spreekt men van multifactoriële modellen waarin 3 factoren
centraal staan:
* Associatie van een object met seksuele opwinding (vooral orgasme): er vindt conditionering
plaats, vooral bij masturbatie. De eerste stap in de ontwikkeling van parafilie wordt in de
puberteit gezet.
* Aan- of afwezigheid van sociale sanctionering, dus of de parafilie sociaal geproblematiseerd
wordt of niet. Als de gevolgen niet negatief worden ervaren, zal het gedrag zich blijven
herhalen en steeds versterkt worden door de belonende (masturbatie) orgasmen. Wordt de parafilie vroeg opgemerkt en besproken (meestal met de ouders), dan is de kans groot dat de
parafilie verdwijnt.
* Opname van de parafilie in de identiteit: de parafilie is steeds moeilijker te problematiseren,
want deze krijgt een steeds belangrijkere plaats in de identiteit van het individu.

19
Q

Money’s theorie van het liefdesschema

A

Seksuele of erotische paarvorming tussen mensen kent 3 fases:
* Proceptieve fase (voorbereiding): de basis van het gedrag dat in de proceptieve fase nodig is
om tot seksueel gedrag te komen, wordt al in de kindertijd gelegd (seksuele spelletjes). Tussen
hun 5-10 jaar ontwikkelen kinderen een ‘lovemap’: een mentale blauwdruk van de ideale
liefdespartner en van het ideale scenario van seksueel-erotische ervaringen met die partner.
Door seksuele repressie, misbruik of te vroege blootstelling aan spelletjes, kunnen
oneigenlijke elementen in het liefdesschema worden opgenomen waardoor het object van
seksueel verlangen geen ‘normaal’ persoon meer zal zijn. Als de biologische puberteit het
beschadigde liefdesschema seksualiseert, ontstaat een parafilie.
* Acceptieve fase (feitelijk seksueel gedrag).
* Conceptieve fase (reproductie).

20
Q

Biologische theorieën

A

Men gaat ervan uit dat de parafilie/parafiele stoornis het gevolg is van de ontregeling van de
werking van hersencircuits die ‘normale’ seksualiteit regelen, men kijkt hierbij vooral naar een
verstoring in de balans tussen de neurotransmitters dopamine, serotinine en norpinefrine.

21
Q

Behandeling

A

Een bescheiden effectieve behandeling is cognitieve gedragstherapie. Men leert sociale en seksuele
vaardigheden aan, zoals contacten leggen, initiatief nemen, communiceren over gevoelens en het
onder controle houden van de parafiele seksuele opwinding. Deze behandelaanpak bevat ook een
terugvalpreventie programma.
Vaak wordt cognitieve gedragstherapie aangevuld met hormonale interventies, veelal androgeen
deprivatie therapie en psychofarmaca.

22
Q

Seksuele disfuncties

A

Seksuele disfuncties vormen een heterogene groep stoornissen die de aanwezigheid van klinisch
significante problemen met het vermogen om seksueel te reageren of seksueel genot te kunnen
ervaren gemeenschappelijk hebben. Om klinisch significant te zijn moet de verstoring van de
seksuele responscyclus leiden tot gevoelens van onwelzijn of relatieproblemen.

Seksuele disfuncties zijn meestal meervoudig gedetermineerd door biologische, psychologische en
sociale factoren.
Problemen in de seksuele responscyclus doen zich meestal voor in de fases van verlangen,
opwinding en orgasme.

De indeling van de DSM-5 is geïnspireerd op het incentive-motivation model, waarbij bereidheid
tot seks (motivatie) seksuele opwinding, orgasme en seksuele satisfactie nauw samenhangt met
(het bereiken van ) de verwachte uitkomsten van seks (incentive, bvb lust, intimiteit, plezier,..).
Bij seksuele disfuncties worden in de DSM-5 begin en context gebruikt om subtypes aan te duiden:
* Levenslange type: aanwezig vanaf het begin van het seksuele functioneren.
* Verworven type: start na een periode van niet-verstoord functioneren.
* Gegeneraliseerde type: in alle situaties, bij alle partnersen alle stimulatievormen.
* Situationele type: alleen in specifieke situaties of bij specifieke partners.

23
Q

Seksuele interesse-/opwindingsstoornis bij de vrouw

A

Er wordt gesproken van verminderd seksueel verlangen als seksuele fantasieën onvoldoende tot
opwinding leiden of ontbreken en men ook niet of nauwelijks verlangt naar seksuele activiteit.
Het verminderde verlangen kan globaal of situationeel zijn. Opwindingsstoornissen uiten zich
bij vrouwen door het niet in staat zijn de seksuele opwindingsrespons (vaginale vochtigheid,
zwelling) op erotische stimulatie te bereiken of vol te houden tot het einde van de seksuele
activiteit.

De prevalentie wordt geschat op 12%-22%.
Kenmerken van de seksuele interesse-/opwindingsstoornis bij de vrouw:
Er is minstens +6 maanden sprake van een ontbreken of een duidelijke vermindering van seksuele
verlangens of opwinding. Dit uit zich in minstens 3 van de volgende kenmerken:
* Minder of geen interesse in seksuele handelingen.
* Minder of geen seksuele gedachten of fantasieën.
* Minder of geen initiatief nemen en vrijwel niet ontvankelijk zijn voor initiatief van de partner.
* Tijdens seksuele activiteit vrijwel altijd minder of geen opwinding/plezier ervaren.
* Minder of geen seksuele opwinding in reactie op erotische prikkels.
* Tijdens seksuele activiteit vrijwel altijd minder of geen sensaties.

24
Q

Hypoactief-seksueel verlangenstoornis bij de man

A

De fenomenologie van klachten is gelijk aan de klachten van verminderd seksueel verlangen bij
de vrouw. De DSM-5 hanteert echter een smallere set van diagnostice criteria voor de stoornis bij
de man omdat men dit wilde scheiden van de erectiestoornis.

Kenmerken van de hypoactief-seksueel verlangenstoornis bij de man:
+6 maanden aanhoudende of terugkerende afwezigheid van of gebrek aan seksuele, erotische
gedachten, fantasieën en verlangen naar seksuele activiteit.

25
Q

Erectiestoornis

A

Bij een man met een erectiestoornis is er - bij adequate stimulatie - een aanhoudend of steeds
terugkerend onvermogen om een erectie te bereiken of tot het einde van de seksuele activiteit vol
te houden. Een erectiestoornis komt voor bij 8% van de volwassen mannen en de ernst en de
frequentie ervan nemen toe met de leeftijd.

Kenmerken van de erectiestoornis:
+6 maanden in 75%-100% van de seksuele activiteit problemen ervaren met het krijgen van een
erectie of het behouden ervan, of een duidelijk verminderde erectiele rigiditeit of een combinatie
hiervan.

26
Q

Orgasmestoornis bij de vrouw

A

Een orgasmestoornis komt voor bij +/-11% van de vrouwen. Het lijkt erop dat slechts een
minderheid van vrouwen tijdens de geslachtsgemeenschap tot een orgasme komt, daarom kan
bij het niet klaarkomen bij de coïtus niet gesproken worden van een seksuele disfunctie, tenzij
psychologische remmingen het klaarkomen verhinderen, bvb sterke angst voor controleverlies.

Kenmerken van de orgasmestoornis bij de vrouw:
+6 maanden in 75%-100% van de seksuele activiteit een vertraagd orgasme of het uitblijven van
een orgasme ervaren, of een orgasme is duidelijk minder intens.

27
Q

Vertraagde ejaculatie bij de man

A

Bij mannen met een vertraagde ejaculatie is het onvermogen een orgasme/zaadlozing te
bereiken meestal beperkt tot de coïtus, terwijl ze wel kunnen klaarkomen bij andere vormen van
stimulatie, bvb masturbatie. Minder dan 1% van de mannen heeft problemen met ejaculeren die
langer dan 6 maanden duren.

Kenmerken van vertraagde ejaculatie bij de man:
Minstens +6 maanden in 75%-100% van de seksuele activiteit een vertraagde ejaculatie of het
uitblijven van een ejaculatie ervaren.

28
Q

Voortijdige ejaculatie bij de man

A

Er is sprake van een voortijdige ejaculatie wanneer het orgasme iedere keer of herhaaldelijk
optreedt voor vaginaal contact of zee kort erna, maar in elk geval voor het gewenst is. Klinische
richtlijnen hanteren een grens van +/-1 minuut na penetratie voor het vaststellen van voortijdige
ejaculatie.

Kenmerken van voortijdige ejaculatie:
Minstens +6 maanden in 75%-100% van de seksuele activiteit is er sprake van een aanhoudend
patroon waarin de ejaculatie optreedt binnen +/-1 minuut na de penetratie in de vagina en voor
dat de betrokkene dit wenst.

29
Q

Genitopelviene pijn / penetratiestoornis

A

In de DSM-5 is genitopelviene pijn / penetratiestoornis een enkele classificatie. De diagnose kan
enkel worden gesteld als de klachten niet uitsluitend het gevolg zijn van een lichamelijke ziekte.

Kenmerken van genitopelviene pijn / penetratiestoornis:
+6 maanden aanhoudende probelemn met 1 (of meer)van de volgende aspecten van seksualiteit:
* Vaginale penetratie.
* Vulvovaginale of onderbuikpijn tijdens de gemeenschap of pogingen daartoe.
* Duidelijke angst of vrees voor vulvovaginale of onderbuikpijn voorafgaand aan de vaginale
penetratie.
* Duidelijke spanning in of aanspanning van de bekkenbodemspieren tijdens pogingen tot
vaginale penetratie.
Vaginistische reactie: het onbewust aanspannen van de bekkenbodemspieren wat verhinderend
werkt voor geslachtsgemeenschap, gynaecologisch onderzoek of het inbrengen van een tampon.
Dyspaneurie: tijdens de geslachtsgemeenschap pijn hebben aan de geslachtsdelen (kan zowel bij
mannen als bij vrouwen).
* Diepe dyspaneurie: wordt dieper gevoeld in de onderbuik bij het inbrengen en doorstoten van
de penis.
* Vulvovaginale pijn: oppervlakkige dyspaneurie.

30
Q

Ontstaan en behandeling van seksuele disfuncties

A

De behandelaar gaat na welke biologische, sociale en psychologische factoren bijgedragen hebben
tot het ontstaan en in stand blijven van de seksuele disfunctie en past vervolgens interventies toe
die erop gericht zijn om het optreden van de seksuele respons te herstellen.
De psychische oorzaken van seksuele disfuncties kunnen onderverdeeld worden in:
* Nabije of directe oorzaken zijn factoren die binnen de seksuele interactie zelf het seksueel
functioneren belemmeren., bvb gebrek aan kennis, schaamte, preoccupatie met ‘prestatie’,
onrealistische verwachtingen,..
* Verwijderde of verre oorzaken: wanneer de seksuele disfunctie het gevolg is van een
psychopathologische ontwikkeling of problematiek in de partnerrelatie waardoor mensen niet
bevredigend kunnen vrijen, bvb onverwerkte incest, hechtingsproblemen,..