23. Neurocognitieve stoornissen Flashcards
Neurocognitieve stroonissen
Neurocognitieve stoornissen zijn stoornissen als gevolg van een hersenziekte of ongeval. Deze
stoornissen hebben een negatieve verandering ten opzichte van het vroegere functioneren tot
gevolg.
In DSM-5 wordt niet meer gesproken van dementie daar dit vooral geassocieerd wordt met
veroudering en neurodegeneratieve aandoeningen, in het bijzonder Alzheimer. Dit is potentieel
stigmatiserend.
Uitgebreide en beperkte neurocognitieve stoornis
Uitgebreid neurocognitieve stoornis
* Aanwijzingen voor substantiële cognitieve
achteruitgang in 1 of meer domeinen obv:
* Zorgen van de betrokkene, een bekende
van de betrokkene of een arts én
* Een duidelijke beperking in de cognitieve
prestaties, bij voorkeur vastgesteld met
een test of onderzoek.
* Deze achteruitgang veroorzaakt substantiële
beperkingen in het dagelijks functioneren
van de betrokkene.
Beperkte neurocognitieve stoornis
* Er zijn aanwijzingen voor lichte cognitieve
achteruitgang in 1 of meer domeinen obv:
* Zorgen van de betrokkene, een bekende
van de betrokkene of een arts én
* Een duidelijke beperking in de cognitieve
prestaties, bij voorkeur vastgesteld met
een test of onderzoek.
* De achteruitgang geeft lichte beperkingen in
het dagelijks functioneren van de betrokkene.
De beoordeling van beperkingen in het dagelijks functioneren dient altijd gedaan te worden tegen
de achtergrond van het premorbide niveau van functioneren, waardoor een uitgebreide anamnese
en heteroanamnese noodzakelijk zijn.
Dementie en mild cognitive impairment MCI
Dementie is een verzamelbegrip voor meestal progressieve ziektebeelden waarbij sprake is van
stoornissen in het denken en gedrag ten gevolge van een hersenaandoening.
Mild cognitive impairment verwijst naar het prodromale stadium van dementie, waarbij er sprake
is van subtiele verschillen in cognitie en gedrag. Mild cognitive impairment is geen ziekte in strikte
zin, maar typeert een klinisch beeld waarbij een aanmerkelijk verhoogd risico bestaat op het
ontwikkelen van dementie. Om van mild cognitive impairment te spreken moet voldaan zijn aan:
* Subjectieve bevestiging van cognitieve problemen (bvb bevestigd door een bekende).
* Objectieve bevestiging van cognitieve problemen (meer dan 1 standaarddeviatie onder het
leeftijdsgemiddelde scoren op een geheugentest).
* Er mogen geen beperkingen zijn in de dagelijkse activiteiten.
* Er mag niet voldaan zijn aan vigerende criteria voor dementie.
* De cognitieve achteruitgang kan niet aan een andere oorzaak toegeschreven worden.
Ziekte van Alzheimer
De ziekte van Alzheimer kent een sluipend begin en een geleidelijke achteruitgang in meerdere
cognitieve domeinen. Stoornissen in het geheugen en leervermogen kenmerken de beginfase,
ook heeft men vaak depressieve symptomen en apathie. Daarna volgen problemen in het
executief functioneren, aandacht en taal, maar er kunnen ook wanen, hallucinaties en agitatie
optreden. In een later stadium komen ook stoornissen voor is visuospatiële vaardigheden, het
slaap-waakritme en waarneming
Op macroscopisch niveau is er sprake van verschrompeling van de hersenen door degeneratie van
neuronen en synapsen, aanvankelijk meer uitgesproken in de hippocampus en temporaalschors. In
een later stadium wordt dit ook zichtbaar door de sterk vergrote ventrikels.
Op microscopisch niveau zijn de ‘plaques en tangles’ kenmerkend voor de ziekte van Alzheimer.
Men vermoedt dat dat de overproductie van amyloïd in de hersenen leidt tot schade aan het taueiwit en verlies van neuronen en synapsen:
* Plaques: verkleefde ophopingen en neerslag van bèta-amyloïd, een eiwit dat betrokken is bij
de groei en herstel van zenuwcellen dat normaliter wordt afgebroken in de hersenen.
* Tangles: neurofibrillaire knopen van ineengedraaide vezels van gemuteerd tau-eiwit (dat
belangrijk is bij het in stand houden van het hersenskelet) die zenuwcellen doen afsterven.
Vasculaire neurocognitieve stoornis
De vasculaire neurocognitieve stoornis wordt veroorzaakt door een éénmalig groot en acuut
herseninfarct waardoor een groot bloedvat wordt afgesloten, of door een reeks kleinere infarcten
of geleidelijke progressieve schade van dieper gelegen kleine bloedvaten wat leidt tot wittestofafwijkingen.
De diagnose wordt enkel gesteld als het aannemelijk is dat een cerebrovasculaire aandoening de
dominante of enige pathologie is die de cognitieve stoornis kan verklaren.
Bij corticale schade kunnen de symptomen lijken op de ziekte van Alzheimer (geheugenverlies,
apraxie, agnosie, taalproblemen. Bij vasculaire dementie worden vaak dieper gelegen subcorticale
delen van de herenen getroffen.
Frontotemporale neurocognitieve stoornis
De frontotemporale neurocognitieve stoornis is vooral het gevolg van neurodegeneratieve
schade aan de frontale en temporale hersenschors. Er zijn grofweg 2 klinische varianten:
* Gedragsveranderingen en persoonlijkheidsproblemen met progressieve taalstoornissen.
* Gedragsvariant waarbij er sprake kan zijn van een verlies aan oordeelsvermogen, onvermogen
tot plannen en evalueren van gedrag, perseveraties en stereotiep gedrag, impulsiviteit of juist
apathie, sociaal ongepast gedrag en emotionele vervlakking.
Frontotemporale neurocognitieve stoornis ontstaat relatief vroeg, bij 4/5 van de patiënten begint
de ziekte voor het 65e levensjaar.
Neurocognitieve stoornis van Lewylichaampjes
Dementie met Lewylichaampjes komt bij +/-15%-20% van de dementie patiënten voor en gaat
gepaard met draadvormige insluitsels van eiwithoudend materiaal in afstervende zenuwcellen.
Er ontstaan fluctuaties in het cognitieve functioneren met nadruk op een verstoring van
complexe aandacht, alertheid en visuospatiële functies, terugkerende visueel complexe en
levendige hallucinaties en Parkinsonachtige symptomen zoals stijfheid, tremor en traagheid. De
symptomen kunnen zich afwisselen met periodes van vrijwel volledig herstel.
Het stellen van de juiste diagnose is heel belangrijk omdat patiënten specifiek reageren op
medicatie. Zo bestaat er bvb overgevoeligheid voor Parkinson medicatie.
Neurocognitieve stoornis door de ziekte van Parkinson
De ziekte van Parkinson wordt veroorzaakt door celverlies in de substantia nigra, een gebied in
de middenhersenen dat een belangrijke rol speelt bij motoriek. Met een ontstaan meestal na 60
jaar kenmerkt de ziekte van Parkinson zich in rusttremor in de handen, bewegingsarmoede en
traagheid, voorovergebogen houding, schuifelend stappen en een maskergelaat. Cognitief toont
de ziekte zich in mentale traagheid, inflexibiliteit bij mentale shifts, verminderd abstract denken
en redeneren
Bij ongeveer 30%-50% van de patiënten ontwikkelt zich over tijd een lichte tot ernstige vorm van
dementie. Ook komen vaak stemmingsproblemen voor, in het bijzonder depressie.
Geheugenproblemen omvatten het moeilijk ophalen van eerder aangeleerde informatie, maar het
herkennen van informatie loopt wel goed. Een belangrijk verschil met de ziekte van Alzheimer
waarbij het aanleren en opslaan van informatie verstoord is.
Neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel
Cognitieve stoornissen na een traumatisch hersenletsel betreffen vooral een beperkte mentale
belastbaarheid, mentale traagheid, beperkt leervermogen, geheugenstoornissen, verstoorde
aandacht, verminderd sociaal cognitief functioneren, emotionele stoornissen zoals depressie en
angst, emotionele labiliteit en persoonlijkheidsveranderingen zoals bvb ontremming, apathie,
achterdocht en agressie. Ook kunnen zich lichamelijk restverschijnselen voordoen: hoofdpijn,
vermoeidheid, duizeligheid en overgevoeligheid voor licht en geluid.
Traumatisch hersenletsel
Traumatisch hersenletsel ontstaat door een harde klap op het hoofd, een val op het hoofd, stoten
met het hoofd of door een snelle beweging waardoor de hersenen in het hoofd gaan bewegen.
Contusio: hersenkneuzing op de plek waar de schedel is geraakt.
Contre-coup contusio: hersenkneuzing lineair tegenover de plek waar de schedel is geraakt.
Direct na traumatisch hersenletsel volgen bewustzijnsverlies en posttraumatische amnesie, obv de
duur van beide wordt de mate van ernst van het hersenletsel bepaald.
Traumatisch hersenletsel is de meest voorkomende oorzaak van hersenletsel bij mensen onder 50
jaar. Boven 50 jaar is dit vooral vasculaire schade, met name herseninfarcten.
Neurocognitieve stoornis door een middel/medicatie
De diagnose neurocognitieve stoornis door een middel/medicatie wordt gesteld wanneer het
aannemelijk is dat de cognitieve en gedragsmatige stoornissen het gevolg zijn van hersenschade
door meestal langdurig gebruik van middelen of medicatie.
Excessief alcoholmisbruik gecombineerd met geen of slechte voeding kan tot het syndroom van
Korsakoff leiden: zeer ernstige onomkeerbare geheugenstoornis (anterograad en retrograad) die de
patiënt doet leven in beperkte tijdspannes van 5-10 minuten.
Overige neurocognitieve stoornissen
DSM-5 beschrijft nog drie overige neurocognitieve stoornissen:
* Neurocognitieve stoornis door HIV infectie.
* Neurocognitieve stoornis door een prionziekte, bvb Creutzfeld-Jacob.
* Neurocognitieve stoornis door de ziekte van Huntington.
Diagnostiek
Vooreerst dient men een grondige anamnese en heteroanamnese uit te voeren van het ontstaan, de
aard van de klachten en symptomen en de impact ervan op het dagelijks leven. De diagnose wordt
gesteld obv een integratie van de informatie uit het klinisch onderzoek en het neuropsychologisch
onderzoek.
Neurocognitie in DSM-5
In de DSM-5 worden 6 cognitieve domeinen beschreven waarin stoornissen kunnen optreden:
* Complexe aandacht.
* Executieve functies.
* sociaal-cognitieve functies.
* Leren en geheugen.
* Taal.
* Perceptieve en motorische functies.
Vragenlijsten en screeningsinstrumenten
Naast anamnese en heteroanamnese kan men ook gestructureerde interviews, vragenlijsten en
cognitieve meetinstrumenten inzetten. Een cognitieve screening kan een indruk geven van
cognitief functioneren en wanneer dit overeenstemt met de klinische indruk, kan eventueel
aanvullend onderzoek worden aangevraagd.
Medisch-technisch onderzoek
Er wordt bij de diagnose van neurocognitieve stoornissen ook vaak gebruik gemaakt van EEG en
MRI. Met een EEG kan men wel een pathologie opsporen, maar het is niet ziekte-specifiek, met
uitzondering voor epilepsie.
Neuropsychologisch onderzoek
Het doel van neuropsychologisch onderzoek is tweeledig:
* Het vaststellen van de ernst en omvang van neurocognitieve stoornissen.
* Behandelen en begeleidingsadviezen formuleren.
Het neuropsychologisch onderzoek bestaat uit 2 delen:
* Anamnese, heteroanamnese.
* Afnemen van neuropsychologische testen en eventueel IQ test
Behandeling en begeleiding bij neurocognitieve stoornissen
Acuut hersenletsel: ambulant of klinisch revalidatie traject met multidisciplinaire behandeling om
het functionele herstel te maximaliseren of de patiënt te leren compenseren voor de blijvende
cognitieve en fysieke symptomen.
Dementie: invulling van begeleiding en behandeling afhankelijk van de fase van de dementie.
Medicamenteuze behandeling
Er zijn geen curatieve geneesmiddelen voor cognitieve stoornissen of beperkingen als gevolg van
hersenschade of aandoeningen, noch voor de emotionele en gedragsproblemen als gevolg van een
hersenletsel. Er kan mits alertheid wel gebruik gemaakt worden van de gekende psychofarmaca.
Cognitieve functietraining of compensatie
Cognitieve trainingen leiden wellicht niet tot herstel van cognitieve functies, maar kunnen wel een
versterkend effect hebben.
Compensatoire benadering: aanleren van mentale strategieën of bepaalde hulpmiddelen ahv de
nog intacte functies en mogelijkheden van de cliënt. Dit geeft vaak goed eresultaten.
Cognitieve stimulering bij dementie
Cognitieve stimulering is effectief voor mensen met een lichte tot matige vorm van dementie. Dit
geldt ook voor ‘foutloos leren’, vooral het aanleren van belangrijke alledaagse vaardigheden.
Psycho-educatie en begeleiding bij dementie en mild cognitive impairment
Mild cognitive impairment is in feite een kansuitspraak en moet goed worden uitgelegd aan de
cliënt, zodat deze ook begrijpt hoe die kans gewogen moet worden. Men dient ook waakzaam te
zijn dat de cliënt en diens familie niet te veel gaan letten op het falende geheugen (ook wel een
geheugenfixatie), net omdat dit een belangrijke signaalfunctie is.
Ook bij dementie is het belangrijk de cliënt en diens familie goed te informeren, aangezien er veel
misverstanden rond bestaan.