24. Schizofrenie Flashcards

1
Q

De 4 A’s van Bleuler. Later onderverdeeld in wat?

A
  • Ambivalentie: geen keuze kunnen maken
  • (vervlakt) affect
  • Autisme: verminderde deelname sociale interacties
  • associatiezwakte: niet goed logische verbanden kunnen leggen.

Later onderverdeeld in positieve (wanen, hallucinaties) en negatieve symptomen (4 A’s). Inmiddels achterhaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

incidentie

A
Bij mannen (meer dan bij vrouwen) meestal tussen (18 en 25) bij vrouwen meestal 3 jaar later.  
Bij migranten hoger dan bij autochtonen. Hoger in steden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Indicator schizofrenie (Endofenotype)?

A

Cognitieve stoornissen gezien als genetische kwetsbaarheid. Vaak gezien bij familieleden van mensen met schizofrenie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Etiologie

A

complexe interactie tussen genen en mogevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Neuropathologie

A

Vermindering van grijze stof vooral in mediale, temporale en limbische structuren.
Normale asymmetrie van hersenhelften niet aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Medicatie: (1e) klassieke en (2e) atypische, (3e) aripriprazole antipsychotica

A
  • klassieke: Dopamineantagonistische werking en sederend effect.
  • atypische: serotonine, glutomaatreceptoren. Minder bijwerkingen. Leidt tot iets sterkere verbetering van cognitief functioneren.
  • aripriprazole: partiële dopamineagonisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Criteria volgens DSM-4

A

A. Twee of meer van “kenmerkende symptomen”: wanen, hallucinaties, gedesorganiseerde spraak en (catatoon) gedrag, negatieve symptomen.
B. “Sociale/ beroepsmatige disfuncties”
C. “duur”: doorlopende symptomen van stoornis gedurende minimaal 6 maanden
D: Uitsluiting van schizo-affectieve stoornis en stemmingsstoornis
E: Uitsluiting van middelengebruik/ somatische aandoening
F: relatie met pervasieve ontwikkelingsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dopaminehypothese: verminderde en verhoogde activiteit van mesocorticaal dopaminesysteem

A
  • Verminderde activiteit: Zou verband houden met negatieve symptomen.
  • Verhoogde activiteit: zou verband houden met positieve symptomen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Veranderingen DSM-5: Gradiënten/ continiumbenadering

A

Schizofrenie is geen kernstoornis en geen subtypen meer. Waarbij gradiënten ernst aanduiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Veranderingen DSM-5: schizoaffectieve stoornis

A

Alleen sprake van wanneer grootste gedeelte van tijd combinatie stemmingsstoornis en psychotische symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Indeling van schizofrenie volgens MATRICS

A

De cognitieve stoornissen bij schizofrenie laten zich ordenen in vijf domeinen: snelheid van informatieverwerking, aandacht en vigilentie, werkgeheugen, leren en geheugen en executieve taken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

source monitoring bias

A

Mensen die hallucineren hebben moeite om hun eigen gedachten te onderscheiden van die van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Rate limited factors

A

Cognitieve-functiestoornissen beperken de mogelijkheden om vaardig te zijn in het dagelijks leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly