16. Epilepsie Flashcards

1
Q

Wat is epilepsie? Waardoor ontstaat het? Volgens ILAE?

A

Geen enkelvoudig syndroom, maar brede categorie van symptoomcomplexen waar verschillende hersenstoornisfuncties aan ten grondslag liggen.
Plotseling terugkerende elektrische ontladingen die resulteren in insulten.
Volgens international league against epilepsy (ILAE) is het een voortdurende neiging tot genereren van epileptische aanvallen en gevolgen op neurobiologisch, cognitief, psychologisch en sociaal niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Epidemiologie en prevalentie

A

Een van de meest voorkomende hersenaandoeningen (1 op de 10 een aanval in zijn leven). Hoogst voor 10e en na 65ste levensjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4 onderscheidende aspecten van aanvalsverschijnselen

A

1: mate van bewustzijnsverandering
2: onwillekeurige bewegingen
3: Ervaren van perceptuele of autonome veranderingen
4: Vertonen van gedragsveranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aanvalsclassificatie en Epileptiesyndroomsclassificatie. Wat is hierin van belang? En op welke kenmerken wordt gelet?

A

Beide om aanvalstypen te onderscheiden.

Niet alleen verschijnselen ook andere klinische kenmerken zoals: oorzaak, lokalisatie, epileptische afwijkingen, debuutleeftijd en prognose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk onderscheid wordt gemaakt in aanvallen en wat is de oorzaak?

A

Onderscheid in partiële (focale) en gegeneraliseerde aanvallen. Bewustzijnsverlies bij complexe partiële aanval.
Bij generaliserende aanval wordt aangenomen dat globale cellulaire afwijking oorzaak is van geboorte af aan en erfelijk bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tonisch-clonische aanval: onderverdeeld in wat, duur, en hoe eindigt deze?

A

Gaat gepaard met volledig bewustzijnsverlies van enkele minuten. Alle lichaamsspieren aangespannen (tonische fase), soms gillen of tong/wangbijten.
Na ongeveer halve minuut treden clonieën op: ritmische spiertrekkingen.
Aanval houdt meestal vanzelf op en patiënt valt in slaap of verward bijkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Status epilepticus

A

Wanneer aanval direct overgaat in een volgende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Absence, wat is het en kenmerken?

A

Gegeneraliseerde aanval die vooral in de kinderleeftijd voorkomt.
Ictale bewustzijnsstoornis is het centrale verschijnsel die meestal 10 sec duurt.
Niet gepaard met indrukwekkende motorische verschijnselen. Patiënt staart en reageert niet.
Pakken na de aanval draad meteen weer op. Vaak niet bewust van aanval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Drie type epilepsiesyndromen.

A
  • Idiopatische
  • symptomatische
  • cryptogene
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Epileptische ontladingen hoe ontstaan deze?

A

Via verstoorde werking van ionenkanalen in het celmembraan of verstoorde balans in neurotransmitters.
Bij voldoende excessieve en synchroon verlopende ontladingen kan dit tot een aanval leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Behandeling (medicatie) type en doel, effect, keuze wel of niet? Hoelang aanhouden en wanneer stoppen? Bijwerkingen?

A

Medicatie (anti-epileptica) als monotherapie om het excitatiore (glutamaat) effect af te remmenof juist het inhibitoire effect van onder andere GABA te versterken.
Neemt epilepsie niet weg maar houdt aanvallen onder controle te brengen. Aanvalvrij 65%
Keuze medicatie is op basis van lijdensdruk van patiënt.

Absence-epilepsie: Valproaat (Depakine), lamotrigine (lamictal) of ethosuximide.
Partiële aanvallen: Carbamazepine (Tegretol)

Stoppen wanneer patiënt 2 tot 5 jaar aanval vrij is. Te snelle afbouw kan onttrekkingsaanvallen veroorzaken.

Bijwerkingen mild tot matig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Behandeling (operatie). Wat gebeurt er en effectief bij welke vorm? Effect? Voorafgaand aan operatie?

A

eerste 4 a 5 cm van temporaalkwab en mesiotemporale structuren weggenomen. 70% aanvalvrij overige aanvalreductie.
Voorafgaand postchirurgisch en neurologisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wada-test

A

wawa? Als je praat als een baby en niet weet wat er bedoeld wordt.

Afgenomen door neuroloog gericht op representatie van taal en geheugenfuncties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Intraoperatieve stimulatie waarvoor dient het?

A

Aanbieden van congnitieve taken om risico op postoperatieve cognitieve stoornissen te minimaliseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nervus-vagusstimulatie (NVS) wat is het en hoe werkt het? Wat is er nog meer?

A

Stimulator die operatief in de borst wordt geplaatst met elektrode in de hals die aan de vervus vagus wordt aangesloten. Veroorzaakt waarschijnlijk desynchronisatie wat leidt tot minder aanvallen.
Verder recent gestart met diepe hersenstimulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ketogeen dieet. Wat is het en wat wordt er mee bereikt?

A

Gecontroleerd eten van zeer vetrijk en eiwit-, zetmeel- en suikerarm dieet. Hiermee worden hoge concentraties ketonen bereikt wat anti-epileptische effect kan hebben.

17
Q

Klinische factoren: Stabiele klinische factoren

A

Structurele hersenafwijking, debuutleeftijd van aanvallen, en type aanvallen.

18
Q

Klinische factoren: Dynamische factoren

A

deze variëren gedurende de aandoening: aanvalsfrequentie, jaren waarin aanvallen optreden, duur en tijdelijke epileptische ontladingen

19
Q

Symptomatische epilepsieën en wat komt hierin het meest voor?

A

Oorzaak wel bekend. Bv hersentumor of hersentrauma.
70% betreft Temporal lobe epilepsie (TLE): In helft van de gevallen hippocampale sclerose of atrofie.
- geheugenstoornis

20
Q

Cryptogene epilepsieën en wat vermoedt men?

A

Wanneer aard niet duidelijk is. sterk vermoede van neurologische oorzaak.

21
Q

Idiopatische epilepsieën

A

doe niet zo idioot

  • Minder ernstig en over het algemeen goed te behandelen.
  • Intellect verval geen primair kenmerk.
  • Wel diffuus cognitieve beperkingen tot gevolg zoals in: aandacht en informatieverwerkingssnelheid, psycho-motorische en visueel-ruimtelijke vaardigheden.
  • Taal en verbaal geheugen veelal ongestoord.
22
Q

Idiopathisch gegeneraliseerde epilepsiesyndroom (IGE) wat valt hieronder?

A
23
Q

Idiopatische partiële epilepsieën (IPE) - in 10% van de gevallen om BECTP (benigne epilepsie met centrotemporale piekeren).
Wat tijdens actieve fase?

A

Debuteert op kinderleeftijd, meeste na pubertijd aanvalvrij. Tijdens actieve fase tot 65% van de gevallen leer en gedragsproblemen. Als volwassene geen cognitieve beperking meer.

24
Q

Belangrijkste uitdaging voor klinisch psycholoog in de behandeling is?

A

Ontrafelen van relatieve verhoudingen tussen klinisch neurologische factoren zoals: soort aanval, duur aanval, maar ook psycho-sociale factoren, etc.

25
Q

Psychiatrische stoornissen bij epilepsie. Suïcide? Grootste voorspeller? Invloed op psycho-sociale aspecten?

A

Ligt hoger dan algemene bevolking. Risico op angststoornissen en stemmingsstoornissen het hoogst. 40 tot 60% lijdt aan een van deze stoornissen.

Suïcide komt 4x zo vaak voor.

Onvoorspelbaarheid van aanval speelt bij angst grote rol.
Ernst van aanvallen is grootste voorspeller voor angststoornissen. Daarmee meeste invloed op psycho-sociale aspecten (arbeid, onderwijs, relaties, etc.)

26
Q

Depressie: kenmerken en welke komt het meest voor?

A

Depressieve stemming gaat vaak vooraf aan een aanval of is symptoom van een aanval.

Interactale depressie komt het meest voor. Typeert zich als dysthyme tot ernstige depressie.

Ook als bijwerking van medicatie.

27
Q

Persoonlijkheidsveranderingen: bij welke komt het voor en welk cluster met name?

A

Zowel bij partiële als gegeneraliseerde epilepsie. Cluster C

28
Q

Pyschoses: kenmerken

A

Hoge incidentie

Minder negatieve symptomen dan bij schizofrenie.

29
Q

Stigma in Nederland hoog of laag?

A

laag