Zelfstudie 4 en 5 Flashcards

1
Q

Waarvoor gebruik je serologische diagnostiek?

A

Serologische diagnostiek wordt gebruikt om antilichamen in de gastheer aan te tonen. Hiermee wordt aangetoond dat de gastheer in contact is geweest met de ziekteverwekker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is ELISA?

A

De ELISA is een van de meest gebruikte technieken om antilichamen aan te tonen. Deze techniek is relatief snel uit te voeren, is op grote schaal inzetbaar (bijvoorbeeld op de robot) en is redelijk gevoelig. Naast de ELISA zijn er nog andere serologische technieken waarmee antilichamen kunnen worden aangetoond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is het van belang dat je weet welke analysetechniek het laboratorium uit gaat voeren?

A
  • Controleren of je het juiste monster hebt opgestuurd
  • Controleren of je het monster op de juiste wijze hebt opgestuurd
  • Controleren of je het monster in de juiste media hebt opgestuurd
  • De eigenaar een schatting geven over de tijd en de gevoeligheid van de test.
  • De kans op een vals+ uitslag inschatten
  • De kans op een vals- uitslag inschatten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In bloed kunnen zowel antilichamen als infectieuze agentia worden onderzocht. Wat voor soort bloed (plasma vv serum vv volbloed) stuur je op voor antigen detectie (bacterie, virus, etc) of antilichaam detectie?

A

Serologisch onderzoek wordt in serum uitgevoerd. Serum wordt verkregen door het afgenomen bloed (volbloed genaamd) in een serumbuis te laten stollen en vervolgens te centrifugeren. Het supernatant is dan het serum. Dit proces vindt laats op kamertemperatuur daar anders het stollingsproces zeer traag plaatsvindt. Mocht er geen centrifuge aanwezig zijn kan er ook een langere tijd gewacht worden zodat serum en celpallet van elkaar scheiden. Het voorzichtig af pipetteren van het serum voorkomt dat er bloedbijmenging plaatsvindt welke de serologische bepalingen zouden kunnen verstoren. Ook in plasma (bloedvloeistof zonder de celcomponent) kunnen antilichaambepalingen worden gedaan, maar bij serum ben je wat extra (stollings)eiwitten kwijt. Dit vermindert de kans op vals+ testen, door mogelijke aspecifieke reacties van deze eiwitten met de test. Voor antigeendetectie is het van belang dat je je realiseert waar het agens zich bevindt (intracellulair of vrij). Dit bepaalt wat je opstuurt naar het lab.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarvoor wordt de serum neutralisatie test gebruikt?

A

Voor het aantonen van seroconversie wanneer gepaarde sera zijn afgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gepaarde sera, wat wordt daarmee bedoeld?

A

Wanneer we een eerste serum afnemen tijdens de acute fase van de ziekte (= het eerste moment waarop een dier klinische klachten vertoont), en een tweede serum van hetzelfde dier 2 tot 4 weken later afnemen (doorgaans tijdens de herstelfase) spreken we van het afnemen van gepaarde sera. Beide sera worden gelijktijdig opgestuurd naar het lab voor analyse. Het eerste serum wordt dus in de vriezer bewaard tot het tweede moment van afname en dan pas opgestuurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Seroconversie, wat is dat?

A

Men spreekt van seroconversie als er tussen het 1e en 2e serum van hetzelfde dier een viervoudige of hogere titerstijging is, of als het resultaat van “negatief” naar “positief” omslaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt de aanwezigheid van antilichamen aangetoond in seroconversie?

A

Door afwezigheid van CPE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is CPE?

A

Cytopahtogeen effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke controles bouw je in bij de serum neutralisatie test en waarom?

A

De serum neutralisatie test is zeer gevoelig voor storingen. Het is dus belangrijk om allerlei controles in te bouwen om te kunnen bekijken of de test betrouwbaar kan worden afgelezen. Er moet worden getest:

  • of de sera zelf niet toxisch zijn voor de cellen
  • of de cellen zelf in goede conditie zijn
  • of er wel voldoende levend virus is gemaakt dat in staat is om in deze test een CPE te geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beredeneer de gevoeligheid van de serum neutralisatie test

A

In principe geeft de aanwezigheid van enkele vrije virusdeeltjes al een positief CPE. Er wordt standaard gewerkt met zeer geringe hoeveelheden virus. Er zijn dus ook slechts zeer geringe hoeveelheden antilichamen noodzakelijk om het CPE te voorkomen. Deze test is dus zeer gevoelig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe lang duurt het ongeveer tot je de eigenaar de testuitslag kan geven van een serum neutralisatie test?

A

Eerst moet het virus en het serum geïncubeerd worden, daarna wordt het mengsel op de cellaag gegoten. Vervolgens moet het virus de cel invaderen, infecteren, moet het virus in de cel zich laten vermenigvuldigen en ontstaat er cellysis. Er komen virusdeeltjes vrij, die in het kweekmedium naar de omringende cellen bewegen en die vervolgens infecteren. Het hele proces start opnieuw. Afhankelijk van hoe snel dit proces verloopt en met hoeveel virus er wordt gewerkt, is dit een proces van dagen tot soms meer dan een week. Eigenaar moet geduld hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschrijf de agar-gel immunodiffusietest (AGIDT)

A

In een agargel worden gaatjes gemaakt. In de rondjes in de gel wordt aangebracht:
- Bekende hoeveelheid antigeen (4)
- Controleserum van een bekend positieve patiënt (3)
- Controleserum van een bekend negatieve patiënt (6)
- Patiëntserum (1, 2, 5, 7)
Vervolgens wordt de test in de broedstoof geplaatst, waarna de vloeistoffen door de gel gaan diffunderen, en mogelijk met elkaar gaan reageren. Vervolgens kan na een bepaalde tijd de test worden afgelezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beredeneer de gevoeligheid van de AGIDT

A

Wat we zien, is een zichtbare precipitatielijn, daar waar antilichaam-antigeen onoplosbare complexen vormen. Hiervoor is zeer veel antilichaam en zeer veel antigeen nodig. De test is dus zeer ongevoelig. Hij detecteert alleen grote hoeveelheden antilichamen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe lang duurt het voordat de eigenaar de testuitslagen krijgt van de AGIDT?

A

Het incuberen duurt ongeveer 1 à 2 dagen. Dit is de tijd die de antigenen en de antilichamen nodig hebben om door de agar te diffunderen en met elkaar te reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De immunofluorescentie test (IFT) wordt ook gebruikt voor het aantonen van antilichamen. Wat is het voornaamste verschil met een ELISA?

A

In de ELISA wordt gebruik gemaakt van een anti-antilichaam waaraan een enzym is gekoppeld. Na toevoegen van een substraat wordt dit door het enzym omgezet in een zichtbare kleurreactie. De IFT maakt gebruik van een anti-antilichaam waaraan een fluorescerende stof is gekoppeld. Dit leidt tot licht-emissie onder de fluorescentiemicroscoop.

17
Q

Beredeneer de gevoeligheid van IFT. Zet dit ook in relatie met de SN test en de AGIDT test

A

In deze test worden antilichaam en antigeen aan elkaar gebonden. Deze complexen worden vervolgens met een kleurreactie (in dit geval fluorescentie) zichtbaar gemaakt. Door gebruik van een versterkingsstap, wordt een relatief geringe hoeveelheid complex dus al visueel afleesbaar. De test is dus veel gevoeliger dan de AGIDT, maar minder gevoelig dan de SN test.

18
Q

Hoe lang duurt het voordat de eigenaar de testuitslag krijgt van IFT?

A

Dezelfde dag kan de uitslag al bekend zijn. De test zelf neemt slechts enkele uren in beslag. Wel kan er in het lab voor gekozen worden dergelijke bepalingen op te sparen zodat er een aantal bepalingen tegelijkertijd kunnen worden uitgevoerd. Dan kan het een aantal dagen duren voor de uitslag bekend wordt. 

19
Q

Wat is laboratoriumdiagnostiek? en wat voor onderzoek doe je dan?

A

Onderzoek van lichaamsvloeistoffen zoals urine, bloed, feces, pensvloeistof, melk, biopten en punctaten.

  • Fysisch
  • Chemisch
  • Microbiologisch
20
Q

Kwalitatief versus kwantitatief

A

Kwalitatief: iets is wel of niet aanwezig. Geschikt voor het aantonen van pathologische bestanddelen of aanwezigheid van pathogenen die normaal niet in een dier voor mogen komen.
Kwantitatief: getalsmatig een bepaalde hoeveelheid van onderzochte stof.

21
Q

Geef onderdelen van de kwaliteitscontrole

A

Is de uitkomst op de juiste manier verkregen? In hoeverre zegt de uitkomst of het dier al dan niet ziek is? Is de aanwezigheid van een infectieus agens direct te relateren aan de oorzaak van de klinische klachten? Variatie in uitslagen ontstaat door incidentele fouten en systematische fouten.
Incidentele fouten: te veel of te weinig monster, verkeerd noteren uitslag
Systematische fouten: verkeerde ijking, batch reagens niet goed werkzaam, verkeerde apparatuur.
Systematische fouten kunnen worden opgespoord door kwaliteitscontroles.
Interne controle: neem een monster met bekende concentratie en bepaal met eigen analyseapparatuur of dat ook gegeven wordt.
Externe controle: monster naar referentielaboratorium, uitslag vergelijken met eigen uitslag.

22
Q

Wat is variatie? En waarin wort dit uitgedrukt?

A

Er is altijd sprake van analytische variatie: wanneer in een bepaald plasmamonster herhaaldelijk een bepaalde parameter wordt bepaald, zal deze nooit altijd exact hetzelfde zijn. De mate van analytische variatie wordt uitgedrukt in precisie, dit geeft de kwaliteit van de testmethode aan. Precisie wordt aangeduid met de variatiecoëfficiënt (hoeveel procent de standaarddeviatie afwijkt van het gemiddelde).
Intra-individuele variatie: spreiding in dier door de dag
Inter-individuele variatie: spreiding tussen dieren

23
Q

Vals positief

A

Gezond dier met positieve test

24
Q

Vals negatief

A

Ziek dier met negatieve test

25
Q

Positief voorspellende waarde

A

Kans dat een positieve test bij een positief dier hoort

26
Q

Negatief voorspellende waarde

A

Kans dat een negatieve test bij een negatief dier hoort

27
Q

Beschrijf sensitiviteit en specificiteit

A

Sensitiviteit: de gevoeligheid van de test. Dit geeft het percentage aan van zieke dieren dat door de test ook als positief worden aangemerkt. Parameter zegt iets over het percentage fout-negatieven.
Specificiteit: zegt iets over de populatie gezonde dieren en hoeveel procent hiervan door de test ook als negatief wordt aangewezen. Deze parameter zegt dus iets over het percentage fout-positieven

28
Q

Wat is de gouden standaard?

A

Of een dier werkelijk ziek is wordt vastgesteld met de test die als gouden standaard dient bij een bepaalde aandoening. De sensitiviteit en specificiteit worden dus altijd bepaald aan de hand van de gekozen gouden standaard.

29
Q

Geef de berekening voor de sensitiviteit en de specificiteit

A

Sensitiviteit = werkelijk positief / (werkelijk positief + vals positief)

Specificiteit = werkelijk positief / (werkelijk positief + vals positief)