Practicum 13 Flashcards

1
Q

Waarop is serologische diagnostiek gebaseerd?

A

OP het aantonen (kwalitatief en/of kwantitatief) van specifieke antilichamen tegen een bepaalde infectieziekte die gevormd zijn in het serum van een patiënt. Serologisch onderzoek wordt met name toegepast in de diagnostiek van infectieziekten. Niet alleen de aanwezigheid van antilichamen kan worden gemeten in het serum, ook de hoeveelheid antilichamen is aan te tonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe druk je de hoeveelheid antilichamen uit?

A

In het begrip titer. Dit is de hoogste verdunning van het serum waarin nog antilichamen worden aangetoond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat toon je aan als je een significante titersteiging aantoont?

A

Het lichaam is bezig met de productie van antilichamen.

  • De aanwezigheid van antilichamen in een enkel monster kan ook gevolg zijn van eerdere infectie
  • Ook na vaccinatie worden antilichamen gevormd
  • Testen kunnen positief zijn door de aanwezigheid van maternale antilichamen in het jonge dier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe voer je gepaarde sera uit?

A

Het eerste serum wordt afgenomen tijdens de acute fase van ziekte en een tweede serum van hetzelfde dier wordt 2 tot 4 weken later afgenomen. Dit betekent dat men lang moet wachten op de uitslag. Andere namen voor het eerste serummonster: preserum of acute fase serum. Andere namen voor het tweede serummonster: postserum of reconvalescente serum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de rol van IgM?

A

De aanwezigheid van de IgM subclasse is een aanwijzing voor een recente infectie of vaccinatie. Deze verschijnen het eerst na een primaire infectie en dalen tot lage titers binnen enkele maanden na infectie. Bij de diagnostiek van de ziekte van Weil (leptospirose) maken we onder andere gebruik van detectie van IgM antilichamen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kun je gevaccineerde dieren onderscheiden van geïnfecteerde dieren?

A

Door het gebruik van markervaccins of DIVA (differentiating infected and vaccinated animals) vaccins.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarop berusten serologische methoden?

A

OP e reactie van antilichamen in het serum tegen bekende antigenen waarbij de reactie op verschillende manieren wordt aangetoond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarvan zijn de relatieve gevoeligheden van serologische reacties afhankelijk?

A

De hoeveelheid antilichamen die noodzakelijk zijn voor een zichtbare reactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem een aantal serologische methoden

A
  • Enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA)
  • Hemagglutinatie inhibitietest (HI)
  • Serum Neutralisatietest (SN)
  • Immunofluorescentietest (indirect, IFA)
  • Agargel precipitatietest (AGP) / Immunodiffusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke drie parameters zijn van belang om de betrouwbaarheid van een testresultaat te bepalen?

A
  1. Sensitiviteit
  2. Specificiteit
  3. Prevalentie van de aandoening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sensitiviteit:

A

percentage positieve dieren dat ook als positief wordt herkent, zegt iets over het percentage vals negatieven. Vals negatieven worden meestal veroorzaakt door onvoldoende sensitiviteit. De hoeveelheid antilichamen in het monster is lager dan de detectiegrens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Detectiegrens

A

de kleinste hoeveelheid van een agens of antistof die een bepaalde test nog in een bepaalde hoeveelheid monster kan detecteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Specificiteit:

A

percentage negatieve dieren dat ook als negatief wordt herkent, zegt iets over het percentage vals positieven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gouden standaard:

A

een andere test waarmee het werkelijk positief of negatief zijn van een dier wordt bepaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Prevalentie:

A

het gedeelte van de populatie dat op een bepaald moment de bewuste ziekte of infectie heeft. Dit bepaald de trefkans van de bepaling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Positief voorspellende waarde:

A

het percentage van de dieren met een positieve uitslag dat ook werkelijk positief is.

17
Q

Negatief voorspellende waarde:

A

het percentage van de dieren met een negatieve uitslag dat ook werkelijk negatief is.

18
Q

Door welke ziekteverwekkers kan niesziekte worden veroorzaakt? Wat zijn de verschijnselen?

A

Meerdere soorten ziekteverwekkers. Belangrijkste: Calicivirus, Feline Herpes Virus en bepaalde bacteriën (onder andere Bordetelle bronchiseptica). De ziekteverschijnselen zijn zeer gelijk en er is vaak sprake van een menginfectie. Ontstoken gen, niet willen drinken en eten, niezen, kwijlen. In de praktijk ga je opzoek naar meerdere verwerkkers via bijvoorbeeld PCR of virus/bacteriekweek of een reactie van de gastheer op de aanwezigheid van het agens.

19
Q

Hoe werkt ELISA?

A

Op een plaat wordt een virus(antigeen) gecoat waaraan eventuele antilichamen zullen hechten. Vervolgens wordt het serum van de patiënt er overheen gedaan. Er wordt gewassen. Dan worden anti-antilichamen er aan toegevoegd. Ook deze worden weggewassen. Daarna wordt substraat toegevoegd. In het geval van een positieve test vindt vervolgens een kleurreactie plaats.

20
Q

FIV

A

= Feline Immunodeficiëntie Virus. Dit is een Lentivirus dat kattenaids veroorzaakt. Dit is een persisterende infectie die niet kan worden overwonnen. FeLV kan daarentegen wel worden overwonnen.

21
Q

Hoe werkt de diagnostiek van FIV?

A

Sneltest waarmee je binnen 15 minuten weet of er antistoffen tegen het agens in het bloed van e patiënt aanwezig zijn.

22
Q

Hoe werkt de SNAPtest voor FIV en FeLV?

A

Er wordt getest naar FIV antilichamen en naar FeLV antigenen. Er moet een negatieve controle zichtbaar zijn en een positieve controle. Kijk in de bijsluiter wat het moet zijn.

23
Q

Welke conclusie kun je trekken met betrekking tot een positieve uitkomst voor FIV van een ELISA van een individuele kat in Nederland?

A

De prevalentie in de populatie is erg laag. Hierdoor is de kans dat een positieve test vals positief is groter dan de kans dat de test werkelijk positief is.

24
Q

De ziekte van Weil (leptospirose) is een…

A

Zoönose! Kan bij honden en mensen bij onvoldoende behandeling leiden tot de dood.

25
Q

VMDC

A

Veterinair Microbiologisch Diagnostisch Centrum