Hoorcollege 7 t/m 9 Flashcards

1
Q

Geef het referent voor het gezonde dier.

A

Het gezonde dier leeft in evenwicht met de omgeving, presteert volgens de norm en vertoont geen verschijnselen van ziekte.

Een gezond dier = niet afwijkend. Een gezond dier is niet normaal!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef het rijtje signalement particulier gehouden pluimvee

A
Type (vlees, leg, sier)
Soort (kip, kalkoen, eend) en ras
Geslacht
Uitkomstdatum (leeftijd)
Kleurslag en kamvorm
Ringnummer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef het rijtje signalement VDO-doel gehouden pluimvee

A

Type
Merk
Herkomst
Uitkomstdatum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Anamnese particulier pluimvee vs anamnese VDO-doel pluimvee

A

Particulier volgens gezelschapsdieren

VDO-doel

  • Iatrotrope probleem
  • Ziekteverloop
  • Voorgeschiedenis (stalkaart opfok)
  • Basale functies: stalkaart
  • Kengetallen
  • Omgevingsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kengetallen bij pluimvee

A

Dit zijn geregistreerde fysiologische parameters. Ze maken onderdeel uit van e anamnese van het VDO-doel gehouden dier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef de kengetallen van leghennen

A
  • eiproduct
  • eigewicht
  • soort eieren
  • voeropname (gpdpd)
  • uitval en verloop uitval
  • Lichaamsgewicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef de kengetallen van productiehennen

A
  • eiproduct (leg % en productiecurve, top op 85%)
  • eigewicht
  • soort eieren
  • Voeropname (gpdpd)
  • UItval en verloop
  • Uitkomst (%)
  • Lichaamsgewicht hanen en hennen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef de kengetallen van vleeskuikens

A
  • Voerconversie (VC1700)
  • gpdpd: 2 rekenwijzen
  • UItval
  • Uniformiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geef de nadere precisering van uitval van pluimvee

A

Aantal per dag + verloop, laatste week en laatste 24 uur

Leeftijd

Gevonden afwijkingen in de uitval (PMKDO)

Bij overschrijven NVWA norm (0.5%/dag voor 2 dagen of 3% in een week): wettelijke meldingsplicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

PMKDO

A

Post Mortaal Klinisch Diagnostisch Onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

EWS

A

Early Warning System

Bij sterke daling voeropname en/of wateropname of sterke daling eiproduct bij pluimvee in de laatste 48 uur moet er een dierenarts komen (wet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kun je bij kippen zien met je handen op je rug?

A
  • Gedrag en bewustzijnsniveau
  • Houding en gang
  • Respiratie op afstand
  • IHOSKA en verenkleed

NIET: voedingstoestand (zit onder verenkleed)

WEL: indicaties rond productieve staat hen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke gereedschappen heb je voor je algemeen onderzoek?

A

RIPAPS!

Ruiken
Inspecteren
Palperen (oppervlakkig en diep)
Ausculteren
Percusseren
Speciale onderzoeksmethoden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef het verschil tussen een gedomesticeerd dier en een neit gedomesticeerd dier

A

Domesticatie: dier is afhankelijk van mens of zoekt toenadering tot de mens. Verlies Fight Fright Flight

Een tam dier blijft een wild dier (siervogels)

FFF: verhoogde O2 behoefte, adrenerge redistributie circulatie, verlies veren door schrikrui (pauw)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef het rijtje algemeen onderzoek pluimvee

A

Van voor naar achteren. Geen stap van AO naar orgaansystemen.

  • kop
  • hals
  • krop
  • borst
  • buik
  • cloaca
  • poten
  • vleugels
  • veren
  • respiratie
  • locomotie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Temperatuur pluimvee?

A

42 graden niet abnormaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer doe je dermatologisch onderzoek bij verdenking van problemen aan de huid?

A

Direct na het algemeen onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe verloopt het dermatologisch onderzoek?

A
  • Huidgeur
  • Inspectie en palpatie van de vacht
  • Inspectie en palpatie van de huid
  • Inspectie en palpatie van nagels. voetzolen, palatum nasale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe verloopt inspectie van de nagels, voetzolen en neusspiegel?

A
  • Inspectie van de nagelbedden
  • Structuur en vorm van de nagels
  • Structuur voetzolen, pijnlijkheid
  • Structuur van de neusspiegel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke 11 vormen van aanvullende diagnostiek kennen we voor dermatologie?

A
  1. Huidafkrabsels
  2. Vlooienkam
  3. Plakbandpreparaat
  4. Stofmonster vacht
  5. Trichogram
  6. Cytologisch onderzoek
  7. Woodse lamp
  8. Schimmelkweek
  9. Bacteriologisch onderzoek
  10. Huidbiopten en histopathologie
  11. Allergiediagnostiek / allergietesten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe doe je een huidafkrabsel diep?

A

Je krabt de hele epidermis eraf: krab tot het begint te bloeden. Onderzoek op bijvoorbeeld Demodex en Sarcoptes. Je moet meerdere afkrabsels maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe doe je een huidafkrabsel oppervlakkig?

A

Verzamel haren en schilfers. Maak weer meerdere afkrabsels. Doe dit op de huid met primaire laesies. Onderzoek naar Cheyletiella bijvoorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat doe je met de lepel voordat je een oppervlakkig afkrabsel neemt?

A

Doop in olie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar zit demodex? Met welke vergroting zie je hem?

A

Demodex zit in de haarfollikels. Je kan hem zien bij een lage vergroting (grote mijt). Hij is langwerpig. Je kan hem vinden in diepe afkrabsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar zit de Sarcoptes?

A

Sarcoptes (schurftmijt) zit in de dermis. Hiervoor moeten we dus ook een diep afkrabsel doen. Dit is een kleine ronde mijt met korte poten.

26
Q

Ander woord voor vachtmijt en waar zit hij?

A

Cheyletiella. Zit oppervlakkig en zien we dus met een oppervlakkig afkrabsel

27
Q

Afkrabsel Demodex negatief

A

Sluit demodex vrijwel zeker uit

28
Q

Afkrabsel Sarcoptes negatief

A

Sluit Sarcoptes niet uit

29
Q

Afkrabsel Cheyletiella negatief

A

Sluit Cheyletiella niet uit, maar zijn wel redelijk makkelijk te vinden

30
Q

Wat kun je vinden in de vlooienkam?

A

Vlooien, vlooienuitwerpselen en Cheyletiella

31
Q

Verschil zand en vlooienpoepje

A

Als je vlooienpoepje op een gaasje legt en nat maakt, kleurt het oranje.

32
Q

Beschrijf het plakbandpreparaat

A

Onderzoek ter controle op bijvoorbeeld bacteriën, Malassezia sp, schimmelsporen of CHeyletiella. Eenvoudig, snel, goedkoop maar niet erg betrouwbaar

33
Q

Beschrijf het stofmonster van de vacht

A

Parasitologisch onderzoek op Cheyletiella, vlooien en eventueel huisstofmijten.

Doekje van celstof in de slang klemmen, hele hond stofzuigen en vervolgens opsturen of zelf beoordelen.

34
Q

Haar beoordelen.

A

Trichogram

Haren: schimmelsporen, afwijkende structuren, neten van luizen, afgebroken haren

Haarwortels: groeistadium, afwijkende structuur, Demodex

35
Q

Beschrijf het cytologisch onderzoek huid.

A

Welke cellen zitten er op/in de huid? Monsterafname kan oppervlakkig of diep.

Oppervlakkig: plakbandmethode, oppervlakkig afkrabsel of afdruk preparaat

Diep: Punctie van diktes, lymfeknopen etc.

Preparaten kleuren met snelkleuringstechnieken (Hemacolor)

36
Q

Beschrijf de Woodse lamp

A

UV-licht, 325 nm. Hiermee kun je één type chimmel aanduiden.

Bij 50% van de infecties met Microsporum canis zie je groen-gele fluorescentie in de haren.

Vals positief en vals negatief mogelijk. Bij twijfel kweek inzetten.

37
Q

Beschrijf de schimmelkweek

A

Dermatophyten Test Medium (DTM): sneldiagnsotiek

Sabouraud’s dextrose agar

Echte pathogene schimmel vs. niet pathogene schimmel.

Correcte monsterafname: ontsmetten bij heftige ontsteking, materiaal verzamelen met tandenborstelmethode

Bij een pathogene bacterie verandert de kleur van het potje van oranje naar rood. Daarna is er pas sprake van schimmelgroei. Pathogene schimmels zijn wit.

38
Q

Beschrijf bacteriologisch onderzoek.

A

Kweek en gevoeligheidsbepaling. Dit doe je vooral bij recidiverende of diepe pyodermieën. Dit bepaalt de keuze voor een goed antibioticum. Met een swap je monster nemen.

39
Q

Beschrijf Huidbiopten: histopathologisch onderzoek

A

Neem meerdere (>3) huidbiopten tot en met e subcutis. Biopteurs kennen diameter van 4-6-8 mm. Doe een plaatselijke verdoving en hecht achteraf. Stuur biopt op in formaline. Betrouwbare techniek, prijs is hoger, uitslag duurt langer (5 tot 7 dagen)

Je moet de nét ontstane laesies biopteren en niet de laesies die er al lang zitten

40
Q

Huidbiopten zijn zinvol als… Geef 5

A
  1. Ze met de juiste techniek genomen zijn (pas op voor knijp artefacten)
  2. Ze representatief zijn voor alle aanwezige types huidlaesies, liefst primair
  3. Op het juiste moment binnen het diagnostisch proces zijn genomen
  4. Er een goede anamnese en DDx wordt meegeleverd
  5. Er een veterinaire dermatopatholoog naar kijkt.
41
Q

Beschrijf de allergietesten.

A

Patiënt wordt verdacht van allergie, andere pruritische huidaandoeningen zijn uitgesloten

Vlooienallergie: klinisch beeld, diagnostische behandeling gedurende drie maanden

Voedselallergie: eliminatiedieet van minimaal 6 weken

Atopische dermatitis: intracutaantest, serologische test

42
Q

Definitie diagnostiek en diagnose

A

Diagnostiek = de kunst een diagnose te stellen

Diagnose = vaststelling van de aandoening van een patiënt, de oorzaak van een probleem

43
Q

Waarom doen we aanvullende diagnostiek?

A

Het klinisch onderzoek geeft ons een vermoeden van een aandoening: waarschijnlijkheidsdiagnose. Het aanvullend onderzoek doen we ter bevestiging of ter uitsluiting van een aandoening

44
Q

Geef de 3 pijlers van aanvullend onderzoek

A
  1. Beeldvormende diagnostiek
  2. Laboratorium diagnostiek
  3. Pathologische diagnostiek
45
Q

Noem alle beeldvormende diagnostiek. Geef ook aan bij welk van deze technieken radioactieve straling wordt gebruikt

A
  • Röntgenfotografie (R)
  • Computertomografie (CT) (R)
  • Scintigrafie (R)
  • Magnetic Resonance Imaging (MRI)
  • Echografie / echoscopie
46
Q

Geef de grijstinten bij röntgenfotografie van donker naar licht.

A

Zwart

Lucht
Vet
Weke delen
Bot 
Metaal

Wit

47
Q

Beschrijf echo.

A

Met echo kun je goed naar weke delen kijken. Het gaat hier niet om doordringend vermogen, maar om reflectie van de echostralen.

48
Q

Hoe ziet bot eruit op MRI?

A

grijzig

49
Q

Hoe ziet bot eruit op CT?

A

Wit

50
Q

Beschrijf scintigrafie

A

Hierbij maak je gebruik van radioactieve straling. Je maakt een botscan door een radioactief stofje in te spuiten wat speciaal gericht is om te laten opnemen en te laten metaboliseren of te laten afbreken in het doelgebied. Het brengt moeilijke delen in beeld. Zwarting geeft een actief gebied aan.

51
Q

Waarin kan de pathologische diagnostiek worden onderverdeeld?

A

Sectie en biopten

52
Q

Beschrijf de volgorde van het post mortaal onderzoek

A
  • Eerst uitwendig onderzoek
  • Dan inwendig onderzoek (sectie)
  • Daarna uitnemen orgaanmateriaal om dat voor histologisch onderzoek aan te bieden
53
Q

Waar komen biopten vandaan?

A

Van het levende dier

54
Q

Geef de onderdelen van de laboratorium diagnostiek

A
  • Klinische chemie
  • Hematologie
  • Microbiologie
55
Q

Beschrijf de klinische chemie

A

Urineonderzoek: kwalitatief
Bloedonderzoek: kwantitatief

Sneldiagostica: droge strips met reagentia. Chemische reactie leidt al-dan-niet tot kleurverandering

Analyseapparatuur in de praktijk (vettest, reflotron)

56
Q

Beschrijf hematologie

A

Vaststellen van kwalitatieve en/of kwantitatieve veranderingen van de cellulaire componenten van het bloed en in vitro onderzoek van de stolling. Je kijkt dus echt naar de celfractie en de stolling.

57
Q

Waar gebruik je microbiologisch onderzoek voor?

A
  • Aantonen infectieus agens
  • Aantonen antilichamen
  • Serologische diagnostiek
58
Q

Geef toepassingen voor serologische diagnostiek

A
  • Heeft er recent een infectie plaatsgevonden
  • Zijn er antilichamen tegen een bepaald agens (screening)
  • Is er antilichaamrespons na vaccinatie (rabiës verklaring, titerbepalingen)
59
Q

Beschrijf de eenmalige bepaling van antilichamen.

A

Een dier is geïnfecteerd of geïnfecteerd geweest

Het dier heeft antilichamen na een vaccinatie aangemaakt

Het jonge dier heeft (nog) antilichamen van de moeder

60
Q

Geef 7 testen die allemaal gebaseerd zijn op antilichaam-antigeen binding

A
  • agglutinatie / precipitatie
  • DIA / IAT / Coombs
  • Immunodiffusie testen
  • Haemagglutinatie Inhibitie Test
  • Complement bindingsreactie
  • ELISA, RIA
  • Immuunfluorescentie Test (IFT)