Practicum 12 Flashcards

1
Q

Wat is het grootste voordeel van het aanschaffen van een droge chemie analyzer?

A

Behandeling van spoedpatiënten verloopt beter en sneller. Daarnaast is het verzenden van monsters minder vaak nodig en wordt de klant sneller geholpen is (PR). Nadelen zijn de aanzienlijke investeringen en de relatief hoge kosten per test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is essentieel bij het gebruik van droge chemie analyzers?

A

Betrouwbare kwaliteitsbewaking! Meet ik wat ik zou moeten meten. Dit kan gebeuren door controlesera met bekende waarden of door vergelijking met een erkend (en gecertificeerd) laboratorium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom wordt bij het uitbesteden van dierlijk materiaal bij voorkeur gekozen voor een veterinair laboratorium?

A

Zij passen de juiste methoden toe, kennen de referentiewaarden voor de verschillende diersoorten en zijn in staat adequaat advies te bieden. Bij het uitbesteden van werk aan plaatselijke ziekenhuislaboratoria moet gelet worden op het karakter van de test. Zuiver chemisch analytisch werk levert weinig moeilijkheden op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gecertificeerde veterinaire laboratoria.

A

Zij hebben een zeer uitgebreide kwaliteitscontrole en registratie van monsterbehandeling en testresultaten. Hierdoor zijn de resultaten van de bepalingen zeer betrouwbaar, maar de kosten zijn veel hoger. Het is de vraag of de veterinaire praktijk dezelfde mate van kwaliteitscontrole als de humane geneeskunde wenst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kwalitatief versus kwantitatief: urineonderzoek.

A

Samenstelling verandert doorlopend. Kwantitatieve bepalingen van urinecomponenten hebben alleen zin in een 24 uurs monster. Dit is voor dierlijke patiënten niet praktisch. Daarom beperkt het veterinaire veld zich tot kwalitatieve analyse van stoffen die afwezig zijn in e urine van het gezonde dier. Concentratie creatinine wordt gegeven als indicator van het volume. Creatinine is een afbraakproduct van creatine, dat bij spieren aanwezig is en daar betrokken is bij het energiemetabolisme. In de spier vindt een constante langzame afbraak plaats van creatine. Als gevolg van dat katabolisme is er een constante stroom van creatinine naar het plasma en de nieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kwalitatief versus kwantitatief: bloedonderzoek

A

Plasma is door efficiënte homeostatische mechanismen een tamelijk constante vloeistof. Concentratie van bepaalde componenten wordt gerelateerd aan ziekte. Hier worden kwantitatieve bepalingen gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Interpretatie van bloedonderzoek

A

Uitslag wordt teruggekoppeld en gewantrouwd wanneer deze niet stroken met de toestand van het dier. Dingen voor in het achterhoofd:

  • Heeft de stof een functie in het plasma? Albumine, fibrinogeen, electrolyten
  • Is de stof onderweg naar plaats waar het nodig is? Glucose, hormonen
  • Is het een afvalproduct onderweg naar uitscheiding? Ureum, creatinine, bilirubine
  • Is de aanwezigheid toevallig? Intracellulaire enzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn referentiewaarden,

A

95% van de gezonde populatie. Als er sprake is van een verdeling volgens Gauss: gemiddelde +- 2 S.D. 5% van de gezonde populatie valt hier dus buiten! Daarom spreken we niet van normaalwaarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar wordt de spreiging in referentiewaarden door bepaald?

A
  1. Analytische variatie

2. Biologische variatie: stress, leeftijd, geslacht, diersoort, omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn sneldiagnostica?

A

Ook wel Droog Chemie. Dit zijn voorbehandelde strips van filtreerpapier, die een kleurreactie vertonen bij aanwezigheid van de gezochte stof (dompel en aflezen). Kleurnuances die optreden na contact kunnen een indicatie geven over de concentratie van een bepaalde stof (semi-kwantitatief resultaat). Dit is zeer snel, dus je kan een hele snelle uitspraak doen over mogelijke pathologische veranderingen in vloed of urine. Dit kan aanwijzingen geven voor mogelijk aanvullend laboratoriumonderzoek. Voor het verkrijgen van écht kwantitatieve gegevens is een fotometer nodig. In de praktijk zie je nogal eens de reflectiefotometer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wil Droog Chemie zeggen?

A

De uitvoering vindt plaats zonder vloeibare reagentia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe werkt enzymdiagnostiek?

A

Intracellulaire enzymen komen door fysiologisch celversterf voortdurend in kleine hoeveelheden vrij in de extracellulaire ruimte. Hun activiteit kan gemeten worden in het bloed. Bij een veelheid van pathologische omstandigheden treedt veel meer enzym uit de cellen van een aangetast orgaan. Er zijn geen orgaanspecifieke enzymen, maar wel orgaan-typische enzympatronen waaraan een orgaan kan worden herkent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zeg je tegen de eigenaar als je urine van hem wilt hebben?

A

Waterbak weghalen voor een nachtje en de ochtendurine meenemen. Gebruik een schoon potje (geef er een mee). pH wordt verhoogd door zeep. In oude urine kunnen later bacteriën komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe bewaar je de urine?

A

Als de analyse niet binnen 3 uur wordt uitgevoerd, moeten urinemonsters gekoeld (4 – 8 graden) worden bewaard. Dan moet de urine alsnog binnen 12 uur worden onderzocht. Tussen 24 en 48 uur kan een conserveermiddel worden toegediend. Boven 48 uur moet worden ingevroren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe noem je het punteren van de blaas?

A

Cystocentese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welke drie manieren kun je urine verzamelen?

A
  1. Spontane urine, neem midstroom af want eerste urine is besmet
  2. Katheterisatie
  3. Cystocentese, niet mogelijk bij paard en rund
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welk macroscopisch onderzoek doe je aan urine?

A
  • Volume (uitvragen)
  • Kleur
  • Geur
  • Helderheid
  • Soortelijk gewicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke soorten urine volume kun je hebben?

A

Urine reflecteert vochtopname en vochtverlies van dier

  • Anurie = geen urine
  • Oligurie = minder urine
  • Polyurie = meer urine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke afwijkende geuren urine ken je en wat zegt dit?

A
  1. Ammoniak. Ontstaat door bacteriële afbraak ureum.
  2. Rottingsgeur. Urine waarin naast bacteriën ook eiwit (bloed, etter) voorkomt als gevolg van eiwitafbraak door bacteriën
  3. Aceton. Ontstaat door overmatige afbraak TAG uit vetweefsel. Het overschot aan vrijgekomen vetzuren wordt in de lever omgezet tot ketonlichamen (aceton).
    > Met name bij negatieve energiebalans of lagere insuline secretie/gevoeligheid > afbraak van TAG wordt niet meer geremd door insuline > diabetes mellitus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke urine kleuren ken je en wat zegt dit?

A
  1. Gele kleur. Komt door urobiline (restproduct heemafbraak)
  2. Intenstiteit kleur staat in verband met concentratie urine
    > Donker = oligurie
    > Licht = polyurie
  3. Rood: bijmengingen bloed en/of hemoglobine, maar ook plantenkleurstoffen (porfyrines)
    Geelbruin tot geelgroen: galkleurstoffen en bilirubine
    Bruin: myoglobine of porfyrinen
21
Q

Wat bepaald de helderheid van de urine? En welke soorten zie je?

A

Verse urine is helder, behalve bij cavia, konijn en paard.

  • Melkachtig: pus of vetten
  • Vlokken: fecale contaminatie of samenklontering kristallen
  • Spontane mictie: bijmengingen uit genitaaltractus of perineum
  • Troebel.
22
Q

Wat zegt het soortelijk gewicht van urine?

A

Dit hangt samen met de geproduceerde hoeveelheid urine en dus met de concentratie van opgeloste stoffen. Donkere urine heeft een hogere S.G. Soortelijk gewicht is alleen belangrijk in samenhang en wordt uitgedrukt als verhouding gewicht van het te onderzoeken monster en het gewicht van eenzelfde hoeveelheid gedestilleerd water. Meten met refractometer:

  • Bepaalt brekingsindex (afhankelijk van hoeveelheid stoffen)
  • Hoge SG: goede concentratie urine door nieren
  • Lage SG: misschien te veel vochtopname of te slecht werkende nieren
  • Zeer hoge SG: mogelijk ernstige dehydratie
23
Q

Welke sneldiagnostica voer je uit op urine?

A
  • pH
  • Albustix (eiwitten, zitten normaal niet in urine)
  • Glucose (normaal niet in urine)
  • Hemastix (hemoglobine, zit normaal niet in urine)
24
Q

Wat zegt de pH van urine?

A
  • Herbivoren: alkalische urine. Carnivoren: zure urine.
  • Meet pH met pH meter of teststrip (goedkoper)
  • Acidotische urine (lage pH) kan wijzen op musculaire eiwitafbraak, metabole acidose (overproductie ketonlichamen of lactaat) en hypokalemie.
  • Alkalische urine (hoge pH) kan duiden op bacteriële infectie waardoor ammoniak wordt gevormd, metabole alkalose of bepaalde medicatie
25
Q

Wat zegt eiwit in de urine?

A
  • Schuimende urine.
  • Bij aanwezigheid eiwitten vindt ook kleuromslag plaats (net als bij pH).
    > Cavia, konijn en grote herbivoren altijd fout-positief voor eiwitten door basische urine
    > Basische urine moet verdund worden met azijnzuur tot pH 5 voor betrouwbaar resultaat
  • Reagens is meest gevoelig voor albumine, minder voor hemoglobine ne andere globulines.
    > Soms daarom fout negatief
    > Zwak positief bij hoog SG betekent lage eiwituitscheiding, zwak positief bij laag SG betekent hoge eiwituitscheiding!
26
Q

Hemoglobine in de urine

A

Hemoglobinurie

27
Q

Erytrocyten in de urine

A

Hematurie

28
Q

Wat zegt bloed in de urine?

A
  • Bloed zorgt meestal voor een rode kleur en troebeling, hemoglobine zorgt niet voor troebeling omdat het een oplosbaar eiwit is
  • Klinisch aantonen gebasserd op peroxidase achtige activiteit van heemgroepen
  • Myoglobine in urine kan zorgen voor een fout-positieve uitslag. Myoglobinerie kan door ernstige spierafbraak veroorzaakt worden. Kleur urine is dan roodbruin/bruin
29
Q

Wat zegt bilirubine in de urine?

A
  • Geelbruine urine. Als geoxideerd: groenbruine urine.
  • Alleen bij slechte nierfunctie of hoge concentratie bilirubine in bloed.
    > obstructie galgangen
    > gezonde reu (fysiologisch)
  • Ongeconjungeerd bilirubine is gebonden aan albumine en kan normaal niet in functionerende nier terecht komen. Bij een verhoogde afbraak van ery’s komt ongeconjungeerd en geconjungeerd bilirubine in bloed > donkere theekleur urine
  • Aantonen op basis ban binden aan diazoniumzout. Hierdoor ontstaat in zuur milieu een paars-blauwe kleuring. Geconjungeerd bilirubine is instabiel, verdwijnt snel uit urine, snel testen dus!
30
Q

Wat zegt glucose in de urine?

A

Dit is normaalgesproken niet aanwezig in de urine! Kan ontstaan door hoge concentratie glucose in bloed of remming resorptiemechanisme in proximale niertubulus. Dit laatste door beschadiging of remming van bepaalde stoffen of medicaijnen. Glucose zorgt voor osmotische aantrekking van water in de tubulus, urine is daardoor slecht geconcentreerd en er ontstaat polyurie. SG zal nauwelijks afwijkend zijn of licht verhoogd.

31
Q

Wat zeggen ketonlichamen in de urine?

A

Zodra het gehalte ketonlichamen in het bloed stijgt boven een bepaalde drempelwaarde, verschijnen ze in de urine. Bijvoorbeeld bij: diabetes mellitus, vasten, hoge energievraag, onvoldoende voedselopname. Met een Nitroprussid test kan de ernst van de ketose worden bepaald. Nitroprussidnatrium reageert alleen met stoffen die ketongroepen bevatten.

32
Q

Wat zegt urobilinogeen in de urine?

A

Geeft aan dat er veel uitscheiding bilirubine via de darm weer terug geresorbeerd wordt in de systemische circulatie en daarna in de urine terecht komt. Dit kan komen door overmatige afbraak van erytrocyten.

33
Q

Wat zegt nitriet in de urine?

A

Ontstaat in urine door omzetting van nitraat door bacteriën in de blaas en is dus een aanwijzing voor een bacteriële blaasinfectie (polyurie). Alleen bij het paard wordt de nitrietbepaling gebruikt voor diagnose van blaasinfectie. Bij GD komt te vaak een fout-positieve of fout-negatieve uitslag uit.

34
Q

Wat is er ook aanwezig in de urine bij een blaasontsteking?

A

Leukocyten in de urine! Deze kunnen ook worden aangetoond, maar geeft veel vals positief en vals negatief bij de hond en kat.

35
Q

Wat is belangrijk bij het onderzoek van het urinesediment?

A

Maak gebruik van verse urine. Wanneer binnen drie uur na monstername het onderzoek wordt uitgevoerd is de kwaliteit te garanderen. De minimale hoeveelheid urine die nodig is voor sedimentonderzoek is 10 mL.

36
Q

Hoe bekijk je een urinesediment?

A

Standaard wordt van het sediment van de urine een natief preparaat gemaakt en bekeken onder de microscoop. Gebruik minimaal 10 gezichtsvelden met zowel een lage als een hoge vergroting. Bekijk het gehele dekglaasje bij een lage vergroting om structuren te herkennen die zijn samengeklonterd.

37
Q

Welke drie type structuren in het urine sediment hebben een klinische betekenis?

A
  • Cellen
  • Cylinders
  • Kristallen
38
Q

Wat zeggen cellen in het urinesediment?

A
  • Erytrocyten < 5 hpf heeft geen klinische betekenis. Meer ery’s kan een aanwijzing zijn door bloedverlies, ook door iatrogene bloeding door cystocentesis (niet pathologisch)
  • Leukocyten > 5 hpf wijst op onsteking en massaal optreden van leukocyte (polyurie) wordt vooral bij acute ontstekingen gezien
  • Epitheelcellen: normaalgesproken in kleine aantallen: normale turnover van cellen urogenitaaltractus. Onderscheid: plaveiselepitheel (urethra en vagina), overgangsepitheel (blaas, ureter en nierbekken) en niet-tubulair-epitheel (niertubuli)
39
Q

Wat zeggen cilinders in het urinesediment?

A

Het vinden van meerdere cilinders duit over het algemeen op een degeneratief proces in de nier. Erg veel cilinders signaleren acute nefritis.

40
Q

Wat zeggen micro-organismen in het urinesediment?

A
  1. Bacteriën. Staven en coccen kunnen voorkomen. Wanneer het monster niet ouder is dan twee uur en er is sprake van hematurie en pyurie (pus en leuko’s) is dit een sterke aanwijzing voor bacteriële infectie. Als het dier geen klinische verschijnselen heeft en er wordt geen pyurie gevonden kan dit duiden op cystis (occulte bacterurie). Ga na in hoeverre deze bevinding van belang is.
  2. Gisten, spermacellen en gisten. Bijna altijd te beschouwen als verontreiniging zonder klinische betekenis.
  3. Parasieten: door fecale contaminatie kunnen wormeieren in de urine terecht komen. Heel zelden is er sprake van parasitaire infectie van de urinewegen.
41
Q

Wat zeggen kristallen in het urinesediment?

A

Dan is er sprake van urolithiasis. Kristalvorming ontstaat door het neerslaan van anorganische zouten, organisch materiaal of iatrogene componenten. Fosfaten en carbonaten in alkalische urine bij gezelschapsdieren zijn in veel gevallen een rechtstreeks gevolg van infectie van de urinewegen. Andersom kunnen kristallen in de urine ook een predisponerende factor zijn voor het ontstaan van bacteriële urineweginfecties. Naast het wegnemen van de primaire oorzaak van de kristallen, kunnen kristallen ook worden tegengegaan door verbetering van wateropname en door de voeding aan te passen.

42
Q

Ander woord voor bloedonderzoek.

A

Hemoanalyse. Dit zijn bijna altijd kwantitatieve bepalingen in het bloed.

43
Q

Hoe neem je het monster voor bloedonderzoek?

A

Bloedafname in rust en nuchter (zoveel mogelijk) uit de vena cephalica of de vena jugularis. Juiste afname is belangrijk om hemolyse te voorkomen.

44
Q

Welke ontstollingsmiddelen ken je?

A
  1. Heparine. Bindt anti-trombine, irreversibel proces, bruikbaar voor biochemische bepalingen.
  2. EDTA. Vangt Ca2+ en andere bivalente kationen. Belangrijk voor hematologische bepalingen.
  3. NaF. Denatureren eiwitten. Gebruik voor bepaling glucose en lactaat
45
Q

Hematologisch onderzoek: bepalen van de Ht en de Hb.

A

Hb bepaal je met speciale apparatuur (colorimetrie, spectrofotometrie of reflectometrie). De Ht is de hematocriet en dit is het volumepercentage rode bloedcellen in veneus bloed. Maak onstolbaar met EDTA. Centrifugeer in een hematomicrocappillair en vergelijk rode bloedcelpellet met lengte van de gehele kolom. Altijd in duplo uitvoeren. De buffy coat wordt niet meegerekend bij de Ht bepaling. Te hoge Ht geeft dehydratie of polycythemie en een te lage Ht is diagnostisch oor anemie.

46
Q

Hoe tel je de rode bloedcellen?

A

Verschillende methodes:

  1. Telkamer/hemocytometer: letterlijk tellen, alleen bij bijzondere diersoorten.
  2. Microcapillaire methode / quantitative buffy coat analyze: verschillende bandjes van de buffycoat worden breder gemaakt.
  3. Impedantie-principe (histogrammen). Dit is een beetje coulter counter principe.
  4. Laser cell counter (scatterplot) is zoals de flowcytometrie.
47
Q

Hoe doe je microscopisch onderzoek van bloed?

A
  1. Natief preparaat onstolbaar gemaakt bloed. Weinig informatie.
  2. Bestuderen van cellen na fixeren met kleurstof (cel is dus dood). Goed maken van een bloeduitstrijkje is hiervoor cruciaal.
  3. Giemsa kleuring kan worden gebruikt.
  4. Kan ook bestuderen met vitaalkleurstoffen, zoals Briljant Cresyl Blauw (BCB). Goed voor herkenning van reticulocyten.
48
Q

Hoe beoordeel je het witte bloedbeeld?

A

Tel 100 witte bloedcellen en differentieer hen. Zo krijg je dus hoeveel procent van de witte bloedcellen een bepaalde differentiatie hebben. Gebruik de kanteel methode om te voorkomen dat hetzelfde gezichtsveld meermaals wordt gezien. Let ook op de celmorfologie.