Werkgroep 7. Blue and beyond Flashcards

1
Q

Welke types depressive disorders heb je?

A
  • major depressive disorder
  • persistent depressive disorder (dysthymia)
  • disruptive mood dysregulation disorder
  • premenstrual dysphoric disorder (PMDD)
  • substance/medication induced depressive disorder
  • depressive disorder due to another medical condition
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke types bipolaire disorders heb je?

A
  • bipolair I
  • bipolar II
  • cyclothymic
  • substance/medication induced
  • due to another medical condition
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer is er sprake van een depressieve stoornis?

A

De diagnose van depressieve stoornis vereist dat een persoon een depressieve stemming of verlies van interesse in gebruikelijke activiteiten ervaart, plus ten minste vier andere symptomen van depressie, chronisch gedurende ten minste 2 weken. Bovendien moeten deze symptomen ernstig genoeg zijn om het vermogen van de persoon om in het dagelijks leven te functioneren te verstoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Symptomen depressie

A
  • Depressieve mood het grootste deel van de dag, zo goed als elke dag, subjectief of door anderen vastgesteld.
  • Minder interesse of plezier in (bijna) alle activiteiten, zo goed als elke dag
  • Significant gewichtsverlies/aankomen zonder dieet, of meer/minder eetlust zo goed als elke dag
  • Slapeloosheid of extreem veel slapen zo goed als elke dag
  • Psychomotor agitatie of retardatie zo goed als elke dag
  • Moeheid of verlies van energie zo goed als elke dag
  • Gevoel van waardeloosheid of schuldgevoel zo goed als elke dag
  • Verminderd vermogen om te denken/concentreren, niet kunnen kiezen zo goed als elke dag
  • Gedachten aan de dood, zelfmoord
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

8 basis specificaties om depressieve stoornissen te beschrijven

A

. Psychotic features = hallucinaties en waanideeën
o Moodcongruent = hoort bij de depressie, slecht zelfbeeld.
somatic delusions (gedachte dat het lichaam van binnen aan het rotten is)
auditory hallucinations (stemmen die aangeven dat ze gemeen zijn)
o Mood-incongruent = juist een goed zelfbeeld
delusions of grandeur (het idee dat je gifted bent)
2. Anxious distress = aanwezigheid en de ernst van begeleidende angst
3. Mixed features = depressieve episoden die ook symptomen van manie vertonen
4. Melancholic features = gebrek aan plezier in welke activiteit dan ook
5. Atypical features = iets doen wat niet bij je depressie hoort (blij reageren)
6. Catatonic features = geen of juist random bewegingen in de armen en benen
7. Peripartum onset = depressie voor en na een bevalling
8. Seasonal pattern = depressie in de herfst en winter maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

subclinical depressie

A

3 symptomen gedurende 10 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

persistent depressive disorder (dysthymia)

A

lage stemming en ten minste twee
andere symptomen van depressie gedurende ten minste de helft van de tijd gedurende 2
jaar.
(Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen chronische major depressive disorder en
persistent depressive disorder)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Feiten depressie

A

o Epidemiologie: MDD 62,2% van de bevolking en dysthymia 2.5% van de bevolking
o Leeftijd: begin 20 jaar
o Genderverhouding: 2x zo vaak bij vrouwen
o Comorbiditeit: angst stoornissen
o Cultuur verschillen: mensen met een lage SES, mensen geboren in een ander land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

premenstrual dysphoric disorder

A

depressieve of lichamelijke symptomen in de week voor de menstruatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

disruptive mood dysregulation disorder

A

ernstige terugkerende woede-uitbarstingen en
aanhoudende negatieve stemming gedurende ten minste 1 jaar beginnend voor de leeftijd
van 10.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

seasonal affective disorder

A

depressie dat wordt geassocieerd met de seizoenen, dus het is heftiger in de herfst en winter, maar verdwijnt in de lente en zomer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

postpartum depressie

A

depressie dat plaatsvindt in de eerste 2 weken nadat een vrouw bevallen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

manie

A

een toestand van intense opgetogenheid of prikkelbaarheid, hierbij handelen en
denken mensen op een manier die zeer ongebruikelijk is in vergelijking met hun normale zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hypomanie

A

een lichte vorm van manie waarbij de verandering in de manier van
functioneren niet voor serieuze problemen kan zorgen.

Vaak zullen mensen zich socialer,
flirterig, energieker en productiever voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bipolar I disorder

A

Er is ten minste één manische episode, die vaak wordt voorafgegaan of gevolgd door depressieve of hypomanische episodes.

Een manische episode wordt gekenmerkt door een periode van verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming en toegenomen energie/activiteit gedurende ten minste één week, met ten minste 3 symptomen zoals grandiositeit, verminderde slaapbehoefte, verhoogde spraakzaamheid, vluchtige gedachten, impulsief gedrag, en risicovol gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bipolar II stoornis

A

Wordt gekenmerkt door afwisselende depressieve en hypomanische episoden.

17
Q

cyclothyme stoornis

A

Mildere, chronische vorm van bipolaire stoornis met fluctuaties tussen lichte depressie en hypomanie gedurende minstens twee jaar.

18
Q

Feiten bipolaire stoornis

A

o Epidemiologie: bipolar I is 0,6% van de bevolking, bipolar II is 0,4% tot 2% van de
bevolking en cyclothymia is 4% van de bevolking
o Leeftijd: rond je 25ste
o Genderverhouding: ongeveer gelijk, vrouwen eerder depressief
o Comorbiditeit: angst stoornissen, middelenmisbruik en zelfmoord neigingen

19
Q

rapid cycling

A

4 of meer episodes in het afgelopen jaar

20
Q

Waaraan is bipolaire stoornis gelinkt?

A

genetische factoren

21
Q

Hoe verlopen bipolaire stoornissen?

A

zijn meestal levenslang en episodisch, met variaties in de ernst van de stemmingswisselingen. Zonder behandeling kunnen de episodes vaker voorkomen en ernstiger worden.

Bipolaire I kan leiden tot ernstige problemen met relaties en werk, terwijl bipolaire 2 vaak gekenmerkt wordt door langere depressieve periodes en minder ernstige manie.

22
Q

Wat komt vaker voor bij vrouwen?

A

BPD2 en rapid cycling

23
Q

Biologische factoren voor depressie en bipolaire stoornis

A
  • genetische factoren
  • neurotransmitters: noradrenaline, dopamine, serotonine
24
Q

Sociale factoren voor depressie

A
  • stressvolle levensgebeurtenissen
  • interpersoonlijke problemen: veel bevestiging zoeken, vangnet bij problemen, slechte relaties
25
Q

Psychologische factoren voor depressie

A
  • neuroticisme: negatiever reageren
  • negatieve gedachten
26
Q

Beck’s theory

A

mensen met depressie onthouden meer negatieve gedachten en
woorden.
o Negative triad (negatieve kijk op het zelf, de wereld en de toekomst)
o Negative schema (overtuigingen uit de kindertijd worden geactiveerd bij een soortgelijke gebeurenis)
o Cognitive biases: opnemen van informatie op een negatieve manier

27
Q

Hopelessness theory (Seligman)

A

de belangrijkste oorzaak van depressie is hopeloosheid (de
verwachting dat wenselijke uitkomsten zich niet zullen voordoen en dat de persoon geen
reacties tot zijn beschikking heeft om deze situatie te veranderen)

28
Q

Wat is de depressieve attributiestijl

A

o intern: negatieve gebeurtenissen toeschrijven aan jezelf (het is mijn schuld)
o stabiel: nadat een negatieve gebeurtenis voorbij is blijf je denken dat slechte dingen jouw schuld is
o globaal: de toeschrijvingen zich uitstrekken over een verscheidenheid
van onderwerpen

29
Q

Rumination theory

A

ruminatie is de neiging om herhaaldelijk stil te staan bij trieste
ervaringen en gedachten, of om steeds opnieuw op materiaal te kauwen en opnieuw.

30
Q

Reformulated learned helplessness theory (Abramson)

A

Volgens deze theorie hebben mensen die negatieve gebeurtenissen kunnen verklaren door oorzaken die intern, stabiel en globaal zijn, de neiging zichzelf de schuld te geven van deze nieuwe gebeurtenissen, te verwachten dat negatieve gebeurtenissen zich in de toekomst zullen herhalen en negatieve gebeurtenissen op veel gebieden van hun leven te ervaren. Op hun beurt leiden deze verwachtingen ertoe dat ze op de lange termijn aangeleerde hulpeloosheidstekorten ervaren, evenals verlies van zelfrespect op veel gebieden van hun leven.

31
Q

Psychologische behandeling depressie

A
  • interpersonal psychotherapie: bespreken van negatieve gevoelens, interpersoonlijke problemen, verbeteren communicatie
  • cognitive therapy: gedachten veranderen
  • mindfulness bases cognitive therapy: richt zich op terugvalpreventie en succesvolle behandeling
  • behavioral activation therapy: mensen worden aangemoedigd om deel te
    nemen aan plezierige activiteiten die positieve gedachten over iemands zelf en leven
    opwekken.
  • behavioral couples therapy: werken met beide leden van een koppel om de
    communicatie en de tevredenheid over de relatie te verbeteren.
32
Q

psychologische behandeling bipolaire stoornis

A
  • psychoeducational approaches: leren over de stoornis
  • family focues therapy: familie voorlichten, communicatie verbeteren
  • cognitive therapy
  • interpersonal therapy
33
Q

medicatie voor depressie

A
  • SSRI (serotonine), meest genomen en minste bijwerkingen
  • tricyclic antidepressants
  • MAO, minst genomen vanwege mogelijke levensbedreigende bijwerkingen
34
Q

2 voordelen van cognitive therapy

A

het was minder duur dan medicatie, en op lange termijn hielp het
beschermen tegen terugval als de behandeling was afgelopen.

35
Q

medicatie bipolair

A
  • Mood stabilizers lithium (80% van de mensen met bipolar ervaring verlichting tijden
    de mania, maar er zijn ook mensen die heftige side effecten ervaren)
  • Anticonvulsants divalproex sodium (Depakote)