Werkgroep 1. Head in the clouds + Whodunnit Flashcards

1
Q

arousal

A

de activatietoestand van het centrale en autonome zenuwstelsel; fysieke activatie en hersenactivatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

emotie

A

korte staat die we ervaren nadat een stimulus heeft voorgedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zegt de theorie van James Lange?

A

Elke emotie voelt anders aan omdat we de lichamelijke processen die hierbij horen kunnen aanvoelen. (Je ziet een stimulus > hierdoor voel je een lichamelijke reactie zoals een hoge hartslag > deze reactie wordt geïnterpreteerd omdat het lichaam ze koppelt aan een emotie zoals angst).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de kritiek op James Lange?

A

fysieke activatie kan verschillende redenen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat volgt uit de theorie van Cannon Bard?

A

Lichamelijke processen van emoties zijn niet goed te onderscheiden en lijken op elkaar. Daarom heb je arousal en gevoel van emotie op hetzelfde moment. (Je ziet een stimulus > dit wordt naar het brein gestuurd > er ontstaat een lichamelijke reactie en een emotie). Je hebt de een niet nodig voor de ander (afzonderlijk van elkaar).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kritiek Cannon Bard?

A

mensen kunnen verschillend reageren op dezelfde situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de two factor theory? (schachter singer)

A

Mensen zoeken sociale vergelijking informatie om hun eigen vaardigheden en meningen te evalueren als zij niet weten hoe zich te voelen.

Twee factoren zijn nodig om een specifieke emotie te voelen:
 De persoon moet fysiologische arousal voelen (hartslag versnelling, sneller ademen etc.)
 De persoon moet een cognitieve interpretatie maken die de bron van arousal verklaart (je kijkt vaak naar anderen hierbij).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is misattribution of arousal?

A

Dit gebeurt op het moment zelf. Er wordt een arousal gevoeld, maar het wordt aan een verkeerde stimulus gekoppeld.

Bij brug: mannen gingen vrouw vaker terugbellen omdat ze dachten dat de spanning door de vrouw kwam, maar kwam door de brug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is excitation transfer?

A

Gebeurt op een ander tijdstip. Proces waarbij een eerste stimulus voor arousal zorgt, die stimulus wordt dan vergeten maar de arousal wordt wel toegevoegd aan een tweede stimulus. De arousal van de eerste en tweede stimulus worden dan samen toegeschreven aan de tweede stimulus.

bijv: je wordt opgejaagd door sporten, als er daarna iets stoms gebeurd dan reageer je extra heftig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zillmann excitation transfer model

A

de expressie van agressie (of een andere emotie) is een functie van:
- Een geleerd agressief gedrag
- Arousal of opwinding van een andere bron
- De interpretatie van de persoons arousal status, dat een agressieve reactie geschikt lijkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

5 stappen model voor wel/niet helpen (Darley en Latane)

A
  1. Doorhebben dat er een gevaar is: kan je niet doorhebben door geen aandacht, drukke omgeving etc.
  2. Inschatting maken van situatie: is er een gevaar/probleem, pluralistic ignorance: verkeerde inschatting maken doordat de rest niet reageert
  3. Verantwoordelijkheid nemen: hoe meer mensen hoe kleiner de kans dat je helpt (diffusion of responsibility), en je rol in de
    samenleving speelt mee (politie grijpt eerder in)
  4. Besluiten hoe je gaat helpen: competenties, eigenschappen
  5. Daadwerkelijk gaan helpen: faalangst en audience inhibition (bang zijn dat je het slecht doet door omgeving)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bystander calculus

A

Bekijken van kosten en baten: hoe meer mensen er zijn, hoe minder schuldig je voelt als je niet helpt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kijk je of het niet te gevaarlijk is om te helpen?

A
  • Fysieke arousal: hoe meer arousal, hoe sneller je helpt
  • Labelen van arousal met een emotie
  • Omgevingsfactoren
  • Overwegen van de consequenties: costs en rewards
    o Empathie costs of not helping: zorgt voor onrust omdat je kan inleven met slachtoffer
    o personal costs of not helping: zorgt voor schaamte en publieke afkeuring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bystander fenomeen

A

Het fenomeen waarbij de kans dat iemand helpt steeds kleiner wordt naarmate er meer bijstanders zijn.

Dit kan komen door:
- Noodsituaties komen niet vaak voor en daarom weet je niet precies wat je moet doen. In dat geval wacht je op anderen en als die ook niks doen ga je ervan uit dat het oké is.
- Anderen helpen is niet verplicht. Daarom zijn de kosten als schaamte/falen hoger als de rewards.
- Door diffusion of responsibility voelt men zich minder verantwoordelijk in een groep om in te grijpen

In het bijzijn van bekenden kan het Bystander effect omslaan en kan je juist sneller helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Social impact theory (Latane)

A

De impact van elke invloedrijke bron binnen een groep hangt af van:
- Strength: hoe sterker de persoon, des te meer invloed op jou
- Immediacy: hoe dichterbij een persoon, hoe meer invloed op jou (afstand tussen personen)
- Number of sources: hoe meer mensen helpen, des te groter de invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom zou je niet helpen?

A
  • Just a world hypothesis: mensen zullen het verdiend hebben, dus karma
  • Als je alleen bent help je sneller dan met vreemden, met vrienden wel sneller
  • Locatie: in een grote stad helpen minder mensen doordat het druk is, je kent mensen minder goed
  • Tijdsdruk
  • Als je in een slechte mood bent let je meer op jezelf, dus valt de nood niet op
17
Q

Waarom zou je wel helpen?

A
  • Sterke mannen helpen eerder
  • Mannen helpen een vrouw eerder dan een man door sexual attraction
  • Cultuur: hindoes helpen sneller dan westerlingen, mensen uit collectivistische cultuur helpen sneller
  • Negatieve state relief: je voelt je slecht > helpt en je voelt je beter
  • Mannen doen meer aan fysieke hulp, vrouwen emotioneel
  • In goede mood let je meer op omgeving > meer helpen
  • Identificatie met slachtoffer (lijkt het op jou)
  • Als je je competent voelt, zelfbeeld
18
Q

Wat voor groep heeft meeste invloed op individu?

A

Zo zou een groep met veel leden (in plaats van weinig leden), veel macht (in plaats van
weinig macht), en dicht bij elkaar (in plaats van ver weg) de meeste invloed op een individu moeten uitoefenen.

19
Q
A