Werkgroep 4. External forces Flashcards

1
Q

Wat is de theorie van Pavlov?

A

stelt dat gedrag kan worden aangeleerd door middel van associaties tussen een neutrale prikkel en een automatische respons.

Je hebt een ongeconditioneerde stimulus en respons nodig, bijv. voedsel is US en kwijlen is UR.

Dan wordt er een geconditioneerde stimulus toegevoegd (bel) en ontstaat er een geconditioneerde respons (kwijlen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Unconditioned stimulus

A

stimulus die een natuurlijk gedrag oproept/veroorzaakt (eten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

unconditioned respons

A

reactie op stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

geconditioneerde stimulus

A

stimulus die een geconditioneerde reactie oproept/veroorzaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geconditioneerde respons

A

reactie op stimulus die geassocieerd wordt met de ongeconditioneerde stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

generalization volgens klassieke conditionering

A

stimuli die lijken op de geconditioneerde stimulus krijgen ook een geconditioneerde respons (bijv. angst bij een sirene ipv bel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar kan trauma voor zorgen?

A

intense stress momenten zorgen voor blijvende angst  stimuli die hieraan herinneren kunnen de angst activeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is discriminatie volgens klassieke conditionering?

A

verschil maken tussen op elkaar lijkende stimuli door te associeren met andere reacties (experiment Little Albert: reageert wel op witte muis maar niet op witte vogel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is extinction volgens klassieke conditionering?

A

verdwijnen van de geconditioneerde respons doordat de koppeling tussen ongeconditioneerde stimuli en geconditioneerde stimuli verbreekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is emotioneel conditioneren?

A

emotionele reactie die is aangeleerd door klassieke conditionering. Dit betekent dat een persoon of dier een emotionele reactie ontwikkelt op een stimulus die aanvankelijk geen specifieke emotie opriep, omdat deze stimulus herhaaldelijk is geassocieerd met een andere stimulus die wél een emotionele reactie veroorzaakt.

Voorbeeld van Little Albert: er was een hard geluid, Albert ging huilen. Albert speelde vervolgens met witte rat, vervolgens werd het harde geluid afgespeeld als rat in de buurt wat. Albert ging het spelen met de rat associeren met het harde geluid, ging dus ook huilen als hij de witte rat zag zonder het geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Klassiek conditioneren

A

een proces waarbij een stimulus die aanvankelijk neutraal is (d.w.z. waar het organisme aanvankelijk op geen enkele significante manier op reageert) uiteindelijk een sterke reactie uitlokt.

Het lokt de reactie uit omdat de neutrale stimulus geassocieerd wordt met een andere stimulus die wel een reactie produceert. Het is een manier om te leren door neutrale stimulus te conditioneren door het te koppelen aan een ongeconditioneerde stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Soorten klassiek conditioneren

A
  • High order conditioning
  • Emotional conditioning
  • Aversive conditioning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

High order conditioning

A

een extra laag conditionering. Je gaat een neutrale stimulus met nog een andere neutrale stimulus conditioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Aversive conditioning

A

positieve reactie conditioneren aan iets negatiefs, om ergens vanaf te komen. Bijv. roken conditioneren aan een schok

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is operant conditioneren volgens Skinner

A

Het aanleren van gedrag door middel van beloningen of straffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Law of effect

A

Positieve consequentie bekrachtigt het bijbehorende gedrag, negatieve consequentie ontkracht bijbehorend gedrag.

17
Q

positive reinforcer

A

iets positiefs geven (snoepje als beloning)

18
Q

negative reinforcer

A

iets negatiefs weghalen (vervelende melding op telefoon haal je weg)

19
Q

positive punishment

A

iets negatiefs geven

20
Q

negative punishments

A

iets positiefs weghalen

21
Q

Wat is nuttiger voor shapen van gedrag

A

reinforcers nuttiger, de motivatie is groter door positieve beloning. Door te zeggen dit moet je niet doen weet je niet wat je wel moet doen. Dus door positief te belonen ga je sneller in goede richting gedrag.

22
Q

primary reinforcement

A

Beloning dat je behoefte bevredigd (water als dorst) . dit vindt men altijd fijn.

23
Q

secondary reinforcement

A

Een stimulus wat geassocieerd is met de primary reinforcer en daarom ook reinforcend zijn. Zoals geld. Je geeft iets wat inwisselbaar is.

24
Q

Wat zijn gegeneraliseerde reinforcers?

A

Neutrale stimuli die waarde krijgt/geconditioneerd wordt omdat het gepaard gaat met reinforcende stimuli (bijv. groene stukjes papier worden gezien als geld)

25
Q

Wat is generalisatie volgens operante conditionering?

A

een respons wordt gelijkmatig beloond in veel verschillende situaties

26
Q

Wat is discriminatie volgens operant conditioneren?

A

een respons wordt bekrachtigd bij aanwezigheid van een stimuli, maar niet bij de aanwezigheid van andere stimuli (bijv. boeren als je alleen bent). Gedrag in die situatie belonend.

27
Q

Wat is successive approximation?

A

In de operante conditioneringstheorie van Skinner is de ontwikkeling van complex gedrag door de versterking van gedrag dat steeds meer lijkt op de uiteindelijke vorm van gedrag dat moet worden geproduceerd.

28
Q

Wat is het beste beloningsschema en waarom?

A
  • fixed ratio: na een aantal keer. Is effectief vanwege te verwachten beloningen (na 5x)
  • variable ratio: na een onvoorspelbaar aantal keer. Effectief omdat je niet weet wanneer volgende beloning komt (loterij)
  • fixed interval: na specifieke tijd. Is minder effectief omdat beloning al te verwachten valt (loonstrook)
  • variabel interval: onvoorspelbare tijd. Is effectief omdat het gedrag consistent blijft (werk controle).
29
Q
A