Week 9 HC.1 Immuniteit van transplantatie Flashcards
Transplantaties
Bij alle organen een dalende lijn in de overleving
- Nabloeding
- Andere chirurgische complicaties
- Infecties
- Afstotingsreactie
Vormen van transplantatie
Toename genetische verschil –> toename immunologische afstoting
- Auto-transplantatie= eigen weefsel –> geen afstoting
- Syngene transplantatie= tussen genetisch identieke individuen (eeneiige tweeling) –> soms nog wel epigenetische verschillen in minor HLA-genen (geen grote rol)
- Allogene transplantatie= niet-gerelateerde individuen –> hoe meer genetische verschillen, hoe groter de mate van afstoting.
- Xenogeen= over species bariere heen –> meestal groot probleem ( hartklep van varken wordt niet afgestoten want het is niet gevasculariseerd, geen HLA)
Transplantaat antigenen
- MHC antigenen
- Non-MHC antigenen ( minor antigenen)
- AB0 bloedgroep-antigenen
MHC= major histocompatibility complex, MHC-genen liggen op de korte arm van chromosoom 6.
MHC klasse I= A,B en C
MHC klasse II= DP,(DN,DM, DO),DQ,DR
MHC expressie
- Twee niet verwante individuen zijn vrijwel nooit MHC-identiek
- Veel polymorfisme, polygenie en codominantie
Alloreactiviteit van T-cellen
- T-cellen herkennen MHC-moleculen
- Immunologisch geheugen –> bij eerdere afstoting met hetzelfde weefsel, treedt een snellere afstoting op.
- First-set rejection and second-set rejection
Inductie van alloreactieve T-cellen
- Langerhans cellen: dendritische cellen die sterk immunogeen zijn.
- Brengen MHC-moleculen aan het oppervlak, stimulatoire co-factoren
- DC kruipt uit stuk getransplanteerde huid
- Komt langs de eerst volgende drainerende lymfeklier
- Presenteert zijn lichaamsvreemde MHC aan T-cellen
- Expansie en effector T-cellen
- Effector cellen verhuizen naar getransplanteerde huid–>
weefselafstoting
Immuniteit van transplantatie
- DC cellen bepalen voornamelijk de immuniteit van transplantatie
- Verschillende typen weefsels hebben ook een verschillende immuniteit
- Beenmerg en huid veel DC’s
- Factoren:
- Variatie in MHC expressieniveau
- Variatie in aantal APC’s : met name DC
Hoe meer DC’s, hoe immunogener het orgaan en dus hoe groter de kans op afstoting.
Directe en indirecte T-cel alloreactie
Direct
- Donor DC (APC) komt aan in de drainerende lymfeklier van de ontvanger
- Presenteert lichaamsvreemd MHC aan de T-cel met een willekeurig peptide –> activatie van T-cellen.
- Speelt in het begin na de transplantatie een rol in de afweerreactie
- Directe herkenning van vreemd, intact donor MHC door TCR van ontvanger
Indirect
- Herkenning van eigen MHC met gepresenteerde lichaamsvreemde peptide, afkomstig uit donor-MHC. De donorcel gaat bv kapot, verliest antigenen en dit wordt opgenomen door lichaamseigen APC.
- Chronische afstoting (enkele maanden na transplantatie)
Directe T-cel alloreactie
- Kruisreactie
- Geen speciale T-cel per se bij transplantatie, gewoon die normaliter bacteriën en virussen opruimen.
- Kunnen peptide-onafhankelijk kruisreageren met lichaamsvreemd donor-MHC
- Virus specifieke ontvanger T-cellen kunnen bijdragen aan alloreactie
Adaptieve afweer na transplantatie
- Vreemd MHC, vreemd AB0 bloedgroep
- T-cellen, macrofagen en antistoffen
Effectorfase van CD4+ T-cel
- Stimulatie van B-cellen tot antilichaamproductie
- Cytotoxie van HLA- klasse II
- DTH= vertraagde type overgevoeligheidsreactie
Effectorfase van CD8+ T-cel
- CD8+ T-cellen differentiatie naar cytotoxische T-cellen via HLA-klasse I die cellen kunnen lyseren.
Adaptieve afweer: gepreformeerd/geinduceerd
- Gepreformeerd (pre-tx): Al eerder transfusie/ transplantatie gehad –> geactiveerde T-cellen en antistoffen liggen al klaar op moment van transplantatie, geeft een snelle afstotingsreactie ( in de bloedvaatwand zitten bloedgroep antigenen)
- Geinduceerd( post-tx)= gaat de transplantatie naief in, respons opgewekt op het transplantaat –>langzamere afstotingsreactie.
Type afstotingsreacties
- Hyperacuut, humoraal (24uur)
- Door gepreformeerde allo-antistoffen tegen donor MHC en AB-bloedgroep ( anti-HLA en anti-AB0 antilichamen)
- Bij bekende sensibilisatie –> plasmaferese, antistoffen er uit filteren
- Door gepreformeerde allo-antistoffen tegen donor MHC en AB-bloedgroep ( anti-HLA en anti-AB0 antilichamen)
- Acuut, cellulair en/of acuut humoraal ( < eerste 3-6mnd)
- Door inductie adaptieve allo-immuunrespons tegen donor MHC ( anti-HLA, anti-minor T-lymfocyten) - Chronisch ( na maanden tot jaren)
- Door zowel allo-immuunresponsen als niet-immunologische oorzaken:- Hypertensie
- Hyperlipidemie
- Geneesmiddeltoxiciteit
- Virale infecties
- Late effecten van ischemie-/reperfusieschade
- Terugkeer oorspronkelijke ziekte
- Vaatschade: meest dominante rol bij afstoting
Proliferatie van myofibroblasten –> hypertrofie van tunica intima –> neo-intima –> occlusie vat –> ischemie en afstoting.
Afweer bij transplantatie
- Adaptieve afweer
- Allo-immuunrespons van T-cellen en B-cellen tegen lichaamsvreemde AB0- en MHC antigenen. - Aangeboren afweer
Factoren:- Ziekte of trauma waaraan donor is overleden
- Duur hersendood
- Mate ischemie/reperfusieschade
- Operatieprocedure
–> invloed: op allogeniciteit donororgaan
Mechanismen: leukocyten- en complementactivatie; cytokinenproductie