Week 4 colleges Flashcards

1
Q

Hoe veel % van de bovenste luchtweginfecties is viraal?

A

80-90%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de meest vorkomende bovenste luchweginfectie?

A

Acute rhinitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom zijn pasgeborenen gevoeliger voor benauwdheid door rhinitis?

A

Voorkeur voor neusademhaling, anatomie is kleiner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom is de soort sinusitis leeftijdsafhankelijk?

A

Omdat de sinussen pas op bepaalde leeftijd zijn ontwikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe behandel je acute sinusitis?

A

Neusspoelen en xylomethazoline, antibiotica. Niet stomen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 4 mogelijke verwekkers van acute tonsillitis

A
  1. Rhinovirus
  2. Adenovirus
  3. Epstein-Barr virus (m. Pfeiffer)
  4. Groep A streptokokken (+ roodvonk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe behandel je acute tonsillitis?

A

Niet, bij streptokokken penicilline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In welke 2 situaties is bij chronische tonsillities en tonsillectomie geïndiceerd?

A

Bij obstructief slaap-apneu syndroom of een belemmering bij het slikken en eten (‘kissing tonsils’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem 5 symptomen van adenoitis

A
  • Neusverstopping: ‘facies adenoidalis’
  • Obstructie buis van Eustachius - doofheid en otitis
  • Cervicale lymfadenopathie
  • Postnasale drip
  • Slikproblemen, snurken, slaapapnoe, ‘failure to thrive’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem 2 verwekkers van adenoiditis

A

Streptokokken, H. influenzae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem 2 mogelijkheden voor behandeling van adenoiditis

A

Antibiotica (acute infectie), chirurgisch (adenotomie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem 3 mogelijke klachten bij laryngitis subglottica

A
  • Na verkoudheid hese stem, ‘zeehondenblafhoest’
  • Progressieve inspiratoire stridor (avond)
  • Subfebriele temperatuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 5 onderdelen van therapie voor laryngitis subglottica

A
  • Glucocorticosteroïd eenmalig
  • Geruststellen: self-limiting
  • Geen antibiotica
  • Indien ernstig: klinisch observeren
  • Zo nodig zuurstofsuppletie, intuberen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waardoor wordt epiglottitis veroorzaakt?

A

Haemophilius influenzae type B (HIB)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 5 typische symptomen van epiglottitis

A
  • Acuut ernstig ziek, hoge koorts
  • Snel progressieve inspiratoire stridor
  • Kin vooruit, slikpijn → kwijlen
  • Zit rustig rechtop
  • NB: geen hoest, geen heesheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom kijk je bij epiglottitis niet met een spatel in de keel?

A

Dan kan er een acute totale obstructie ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem 2 mogelijke behandelingen bij epiglottitis

A
  • Intuberen onder narcose. In nood: tracheotomie
  • Antibioticum tegen H. influenzae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij welke 3 bovenste luchtweginfecties is bestaat er een kans op een ernstige luchtwegobstructie?

A
  • Chronische tonsillitis/adenoiditis
  • Laryngitis subglottica (meestal onschuldig)
  • Epiglottitis (altijd † zonder therapie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom behandel je epiglottitis altijd?

A

Zonder therapie altijd dood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe houden patiënten met een acute epiglottitis de luchtweg open?

A

Vooruit zitten, kin vooruit, zit rechtop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom kwijlen patiënten met epiglottitis?

A

Het speeksel kan niet worden afgevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke 3 vormen otitis media zijn er?

A
  • Acute otitis media (AOM)
  • Otitis media met effusie (OME)
  • Chronische suppuratieve otitis media (CSOM)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de definitie van acute otitis media?

A

Otitis media acuta (OMA) is een ontsteking van het middenoor met ophoping van vocht in het middenoor en klachten en tekenen van een acute infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zie je in de kliniek bij acute otitis media?

A
  • Recent en acuut ontstane oorpijn, koorts, prikkelbaarheid en nachtelijke onrust
  • Erytheem van het trommelvlies, vocht in het middenoor of otorroe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Noem 6 risicofactoren voor acute otitis media

A
  • Passief roken
  • Crèche bezoek
  • Allergie
  • Afwijkende anatomie (schisis)
  • Obstructie KNO gebied (adenoïdhypertrofie)
  • Genetische aanleg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe ontstaat een loopoor bij acute otitis media?

A

De spanning op het trommelvlies is te hoog en het knapt open

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn mogelijke verwekkers van acute otitis media?

A
  • Viraal: RSV, Influenza, verkoudheidsvirussen
  • Bacterieel: Streptococcus pneumoniae, Haemophilus influenzae, Moraxella catarrhalis, Groep A streptokokken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Noem 4 redenen voor het doen van een kweek bij acute otitis media

A
  • Verdenking op resistentie
  • Antibioticafalen
  • Immuunstoornis
  • Complicaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe behandel je acute otitis media?

A

Vooral symptomatisch, vaak watchful waiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wanneer voer je bij acute otitis media immunologisch onderzoek uit?

A
  • OMA met atypische presentatie, een ernstig of ongewoon chronisch beloop
  • In combinatie met andere infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wanneer wil je bij een kind met acute otitis media toch antimicrobiële therapie geven?

A
  • Ernstig ziek kind of zieker worden
  • Risicofactoren voor complicaties:
    • < 6 maanden
    • Syndroom van Down
    • Status na ooroperaties
    • Gecompromitteerd immuunsysteem
  • Jonger dan 2 jaar met dubbelzijdige OMA
  • Na 3 dagen geen verbetering
  • Bij eerste presentatie een loopoor met koorts en/of pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Noem 3 intracraniële complicaties van acute otitis media

A
  • Hersenabces
  • Meningitis
  • Sinustrombose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Noem 4 extracraniële complicaties van acute otitis media

A
  • N.facialis parese
  • Labyrinthitis
  • Mastoiditis
  • Gradenigo syndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wanneer wil je een kind met otitis media effusie verwijzen?

A
  1. Als het meer dan 3 maanden persisteert
  2. Als er een achterlopende spraak- en taalontwikkeling optreedt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is een onderliggende probleem bij alle oorzaken van otitis media effusie?

A

Problemen met vochtophoping in de buis van eustachius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waardoor lopen kinderen met het syndroom van Down een groter risico op otitis media met effusie?

A

Komt er op neer dat de buis van eustachius niet goed meer open kan er dus vloeistof niet goed wegvloeit.

  • Kortere buis van Eustachius
  • Hypotonie m.tensor veli palatini → buis gaat minder goed open
  • Gestoord immuunsysteem
  • Recidiverend BLWI
  • Adenoid hypertrofie
  • Ondiepe nasofarynx
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Op welke 3 manieren stel je de diagnose otitis media met effusie?

A
  • Otoscopie
  • Toonaudiometrie
  • Tympanmetrie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe behandel je otitis media met effusie?

A

Je behandelt het op oorzaak, dus;

  • Mucus en cilia → onderliggend lijden behandelen
  • Allergie → nasale steroïden, anti-histaminica of decongestiva?
  • Infectie → antibiotica?
  • Meeroken → stoppen met roken
  • Reflux → anti-reflux medicatie?
  • Obstructie → verwijdering (adenotomie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wanneer geef je kinderen met otitis media met effusie middenoorbeluchtingsbuisjes?

A
  • Indien > 3 maanden last en gehoorsverlies >25dB
  • Stoornis in (spraak)ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke eerste 5 klinische symptomen kunnen optreden bij een meningokokken sepsis bij een kind?

A
  • Koorts
  • Malaise
  • Spierpijn
  • Braken
  • Meningisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Bij welke leeftijden zie je pieken in de ernst van meningokokkeniekte?

A

< 5 jaar en een piek rond de adolescentie/jong volwassenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat voor ziektebeeld heb je bij meningokokkenziekte zonder invasie?

A

Een pharyngitis, keelpijn enzo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Noem 3 gastheerfactoren die de kans op meningokokkenziekte groter maakt

A
  • Antistofdeficientie
  • Complement deficientie
  • Asplenie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoe ontstaat de klontering van het bloed bij een infectie met meningokokken?

A

De bacterie gaat binden aan leukocyten in het bloed. hierdoor vrijkomen van actieve, beschadigende stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe ontstaat capillary leak bij meningokokkenziekte?

A

Door de microthrombi veroorzaakt door de bacteriën in de kleine vaten raken deze lek en is er verlies van het flow regelmechanisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is stap 1 bij meningokokken sepsis?

A

Antibiotica geven (het liefst eerst een bloedkweek, maar als het te acuut is wil je meteen antibiotica geven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat wil je doen bij naasten van iemand met meningokokkenziekte?

A

Profylactisch antibiotica geven (400-800x verhoogd risico)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is het verschil tussen meningitis en meningo-encephalitis?

A

Meningitis
- Infectie van de meningen
- Viraal of bacterieel
(Meningo)-encefalitis
- Infectie van het hersenparenchym
- Meestal viraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Op welke 2 manieren kan de meningokokken bacterie een gastheer infecteren?

A
  • Soms directe doorbraak vanuit KNO gebied of na trauma
  • Hematogene verspreiding vanuit de nasopharynx
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke 4 processen zijn belangrijk in het kader van hematogene verspreiding van de meningokokkenbacterie?

A
  • Kolonisatie
  • Invasie van bacteriën in de bloedbaan
  • Overleven van bacteriën in de bloedbaan
  • Invasie van bacteriën in centraal zenuwstelsel (subarachnoïdale ruimte)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Welke 2 bacteriën zijn de belangrijkste verwekkers van meningitis?

A
  • S. pneumoniae
  • N. meningitidis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Welke 3 verwekkers veroorzaken het meeste meningitis bij neonaten?

A
  • Groep B streptococ
  • E. coli
  • Listeria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Welke 3 soorten aanvullend onderzoek wil je doen bij iemand met een meningitis?

A
  1. Bloedonderzoek
  2. Beeldvormend onderzoek
  3. Liquoronderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Waarom wil je bij liquoronderzoek voor meningitis weten of en mono- of polynucleaire cellen aanwezig zijn?

A

Zo maak je onderscheid tussen een bacteriële en een virale infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Welk liquorbeeld is tekenend voor een bacteriële meningitis?

A

Veel neutrofiele granulocyten, laag glucose en hoog eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Waaruit bestaat de therapie van meningitis bij kinderen?

A
  • Antibiotica zo spoedig mogelijk!
  • Dexamethason
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Waarom wordt bij kinderen met meningitis dexamethason gegeven?

A
  • Significante afname van gehoorverslies nen neurologische restverschijnselen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Noem een aantal korte termijn complicaties van meningitis bij kinderen

A
  • Cerebraal oedeem
  • Subdurale effusie
  • Subduraal empyeem
  • Hersenabces
  • Ventriculitis
  • Hydrocephalus
  • SIADH
59
Q

Noem een aantal lange termijn complicaties van meningitis bij kinderen

A
  • Achterstand motorische ontwikkeling
  • Leerproblemen
  • Gedragsproblemen
  • Gehoorverlies
  • Visus stoornissen
  • Epilepsie
60
Q

Hoe ontstaat gehoorverlies na een meningitis?

A

Bacteriële inflammatie van labyrinth → ossificatie → slechthorendheid

61
Q

Wat zijn de 3 typen schade die kunnen optreden door meningo-ecephalitis?

A
  1. Direct effect van micro-organisme = necrose van aangedane celtypen (glia, schwannse cellen, neurale cellen)
  2. Immunologische effecten (kruisreactieve antistaoffen)
  3. Gemengde schade
62
Q

Noem 4 gevolgen van de immunologische effecten van meningo-encephalitis

A
  • Perivasculitis
  • (Tijdelijke) functiestoornis
  • Gebrek aan nutriënten
  • Polarisatiestoornissen
63
Q

Op wat voor 4 soorten infectiemanieren kunnen virussen meningo-encephalitis veroorzaken?

A
  • Aerogeen
  • Direct contact
  • Arthopod borne (= arbovirus)
  • Tekenbeet
64
Q

Waar bestaat het klinisch beeld uit bij meningo-encephalitis?

A
  • Veranderd bewustzijn
  • Lethargie
  • Veranderd gedrag/persoonlijkheid
  • Focale neurologische uitval of prikkeling
  • Convulsies
  • Psychiatrische symptomen
65
Q

Wat is een belangrijk onderdeel van het aanvullend onderzoek naar meningo-encephalitis?

A

Serologisch onderzoek, om te kijken of er een virale verwekker is

66
Q

Waarom wordt er bij meningo-encephalitis ook gekeken naar de aanwezigheid van IgG en oligoclonale banden in de liquor?

A

De aanwezigheid hiervan duidt op een auto-immuunbeeld

67
Q

Wat is een typisch liquorbeeld bij een virale meningo-encephalitis?

A
  • Cellen: slechts milde verhoging van celgetal (meestal <1000 106/l cellen), overwegend mononucleaire cellen
  • Glucose: normaal
  • Eiwit: meestal normaal of licht verhoogd
68
Q

Bij welke 2 virale verwekkers van meningo-encephalitis kun je wel therapie geven? En welke therapie is dit?

A

Herpes simplex en varicella; je geeft aciclovir

69
Q

Wat is de therapie bij virale meningo-encephalitis?

A
  • Start aciclovir iv in afwachting van PCR en kweken (want onderscheid virale verwekkers is bij presentatie vaak onmogelijk)
  • Geen dexamethason
  • Start antibiotica
70
Q

Noem 5 complicaties van virale meningo-encephalitis

A
  • Gedrag
  • Spraak- en taalstoornissen
  • Motorische stoornissen
  • Concentratiestoornissen
  • Geheugenstoornis
71
Q

Wat is de mortaliteit van virale meningo-encephalitis?

A

Mortaliteit overall 5-15%
- 10-15% bij HSV encefalitis
- 20-30% bij Japanse encefalitis

72
Q

Wat is de meest voorkomende auto-immuun encephalitis?

A

Anti-NMDA encephalitis

73
Q

Noem 3 verschillen tussen meningitis en meningo-encephalitis

A
  • Bacterieel vs viraal
  • Aspecifieke symptomen vs duidelijke neurologische symptomen
  • Behandeling met antibiotica + dexamethason vs. niet goed te behandelen, met aciclovir + antibiotica
74
Q

Wat is de immunogeniciteit van een vaccin?

A

De mate van immuunreactie of sero-conversie

75
Q

Wat is de effectiviteit van een vaccin?

A

De mate van bescherming

76
Q

Wat is de reactogeniciteit van een vaccin?

A

De mate van ongewenste effecten

77
Q

Welke 4 soorten vaccins bestaan er?

A
  1. Klassiek viraal
  2. Klassiek bacteriëel
  3. Component
  4. Novel
78
Q

Hoe werkt een mRNA vaccin?

A

Het mRNA geeft cellen de instructies het coronavirus te bouwen. Dit wekt een sterke B- en T-cel respons op

79
Q

Hoe werkt een virale vector vaccin?

A

Genetisch materiaal van een virus wordt uit de vector gehaald, in plaats daarvan wordt het materiaal van het gewenste virus ingebracht

80
Q

Hoe werkt een subunit/split-vaccin?

A

Het virus wordt in stukken geknipt. Het is een inactief virus, terwijl de elementen wel aanwezig blijven

81
Q

Noem 4 redenen vanuit ziekteperspectief die mensen hebben om niet te vaccineren

A
  • Bestaat niet meer
  • Ernst wordt overdreven
  • Goede behandeling beschikbaar
  • Nuttige bijdrage aan de ontwikkeling van het kind
82
Q

Noem 5 redenen vanuit vaccinatieperspectief waarom mensen niet vaccineren

A
  • Effectiviteit overschat
  • Vaccins veroorzaken allerlei ziekten
  • Vaccinatie is onnatuurlijk
  • Immuunsysteem is overbelast, vooral met gecombineerde vaccins
  • Niet toegestaan (religieus)
83
Q

Noem 5 manieren waarop een vaccinatie is toe te dienen zonder prik

A
  1. Adjuvantia
  2. Levende antigeenpresentatie
  3. Mucosale presentatie, darm
  4. Mucosale presentatie, nasaal
  5. Dermale presentatie
84
Q

Noem een aantal symptomen van hepatocellulair carcinoom

A
  • Opgezette lever en (vage) buikpijn
  • Misselijkheid en braken
  • Verminderde eetlust
  • Onverklaarbaar gewichtsverlies
  • Algehele zwakte en vermoeidheid
  • Jeuk en geelzucht
85
Q

Hoe kun je hepatocellulair carcinoom behandelen?

A
  • Operatie, partiële leverresectie (curatief)
  • Radiofrequente Thermoablatie (RFA): vernietigen kankercellen door verhitting (curatief)
  • Transarteriële chemo-embolisatie (TACE): onderbreken bloedvoorziening naar tumor
  • Selectieve inwendige radiotherapie (SIRT)
  • Levertransplantatie (curatief)
86
Q

Noem 2 risicofactoren voor hepatocellulair carcinoom

A
  1. Cirrose
  2. Virale hepatitis
87
Q

Waar kan chronische hepatitis tot leiden?

A
  1. Geen ernstige ziekte
  2. Fibrose
  3. Cirrose
  4. Leverkanker
  5. Sterfte
88
Q

Wat is het verschil in soort virus tussen hepatitis B en C?

A

B: DNA virus
C: RNA virus

89
Q

Hoe presenteren hepatitis B en C zich?

A

B: bij kind asymptomatisch, volwassenen soms symptomatisch
C: asymptomatisch

90
Q

Wat is de prognose van hepatitis B?

A

Pasgeborenen: 90% chronisch
Kinderen < 5 jaar: 30% chronisch
Volwassenen: <10% chronisch

91
Q

Wat is de prognose van hepatitis C?

A

20-40% acuut
60-80% chronisch

92
Q

Welk deel van het getranscribeerde deel van hepatitis B eindigt in het bloed (waarmee diagnose plaatsvindt)?

A

Het HBe antigen

93
Q

Wat kun je terugvinden in serum bij mensen met hepatitis B?

A
  • Virale partikels
  • Filamenten
  • HBeAg
94
Q

Wat vind je terug in geïnfecteerde cellen met hepatitis C virus?

A
  1. HCV-RNA
  2. Structurele eiwitten
  3. Non-structurele eiwitten
95
Q

Wat vind je terug in het patiënt serum van iemand met het hepatitis C virus?

A

Hepatitis C viruspartikels

96
Q

Welke therapie kun je bij HBV/HCV geven wanneer iemand wel chronisch is, maar nog geen cirrose heeft?

A
  • Suppressors van de virale replicatie
  • Immuunmodulatie: pegylated-interferon alpha
97
Q

Waarom is het immuunsysteem niet in staat om een chronisch hepatitis virus te elimineren?

A
  • Er worden in de lever meer immuunsupresserende cytokines geproduceerd. Het lever is er tolerant, dus is minder in staat het virus te elimineren
  • De virussen hebben veel immuunevasieve strategieën
98
Q

Hoezo is HBV een stealth virus?

A

Het is onzichtbaar voor het IFN-gemedieerde innate immuunsysteem en onderdrukt actief type I IFN productie

99
Q

Hoe onderdrukt HCV de INF-I werking?

A

Er worden wel interferonen gemaakt, vaan HCV inderdukt de werking er van

100
Q

Hoezo kunnen HBV en HCV persisteren tot een chronisch infectie?

A
  1. HBV en HCV kunnen de IFN-I productie remmen (HBV) en de werking remmen (HCV)
  2. Chronische HBV en HCV zorgen voor een ineffectieve T-cel respons
  3. HBV en HCV gebruiken virale factoren, de immuunregulerende capaciteit van de lever en gastheerfactoren tot hun voordeel
101
Q

Hoe zorgen HBV en HCV voor weefselschade leidend tot cirrose?

A

Indirect
- Activatie (aangeboren) immuunsysteem → koorts, vermoeidheid
- Inductie (antigeen-specifieke) afweer → killing virus-geïnfecteerde cellen

102
Q

Hoe ontstaat levercirrose uit een HBV/HCV infectie?

A

Het virus induceert schade, hierdoor voortdurende schade aan hepatocyten en regeneratie wat tot levercirrose leidt

103
Q

Hoe ontstaat uit levercirrose van HBV/HCV hepatocellulair carcinoom?

A

Door de voortdurende regeneratie van cellen neemt de turnover toe -> hierdoor opstapeling van kritische mutaties -> hierdoor hepatocellulair carcinoom

104
Q

Hoe veroorzaakt HBV HCC?

A
  • Direct: virale factoren die mogelijk een oncogene capaciteit hebben, slaat dus cirrose over (in HCC cellen zie je HBV geïntegreerd in de gastheergenoom)
  • Indirect: eerst cirrose, dan HCC
105
Q

Hoe veroorzaakt HCV HCC?

A

Alleen indirect, dus via cirrose (HCV is niet aanwezig in het genoom van de gastheercel bij HCC, dus geen bewijs voor pro-oncogene werking viral eiwitten)

106
Q

Op welke 3 manieren sterven mensen in Nederland aan virale hepatitis?

A
  • Voornamelijk: levercirrose
  • Toenemend: hepatocellulair carcinoom
  • Minimaal: acute hepatitis
107
Q

Waarom wordt hepatitis pas symptomatisch op een oudere leeftijd?

A

Dan vecht het immuunsysteem pas tegen de infectie

108
Q

Welke onderdeel van hepatitis B is aanwezig in het vaccin?

A

HBsAG komt voor in vaccins, dus in iemand die het vaccin heeft gehad is alleen anti-HBs aanwezig en niet antistoffen tegen de andere eiwtten anti-HB-core en anti-HBe)

109
Q

Welke antistoffen vind je in het bloed van mensen met een chronische hepatitis B infectie?

A

Anti-HBcore en anti-HBs

110
Q

Noem 4 redenen om te vaccineren voor hepatitis B

A
  1. Voorkomt acuut leverfalen
  2. Voorkomt chronische leverziekte en complicaties
  3. Voorkomt HBV-gerelateerd HCC
  4. Voordelig zowel vanuit individuele als publieke gezondheidszorg gericht op de populatie-effecten
111
Q

Wat voor soort immunisatie is het vaccin tegen HBV bij volwassenen?

A

Actieve immunisatie

112
Q

Hoe werkt de immunisatie tegen HBV bij pasgeborenen?

A

Passieve immunisatie (directe toediening anti-HBs antistoffen)

113
Q

Wanneer wordt passieve immunisatie tegen HBV gebruikt?

A

Bij pasgeborenen met een moeder met HBV of bij een prikaccident

114
Q

Wat is het verschil in patiëntenserum tussen mensen die een HBV infectie zijn doorstaan of een vaccinatie hebben gehad?

A

Infectie: HBsAg en anti-HBcore
Vaccin: allen HBsAg

115
Q

Welke transmissieroutes kent HBV?

A
  1. Verticaal van moeder op kind
  2. Seksueel contact
  3. Parenteraal (prikincidenten, besmet donormateriaal)
116
Q

Hoe wordt cervixkanker/dysplasie door HPV geclassificeerd?

A

CIN (Cervical intraepithelial neoplasma): 3 gradaties, waarvan graad 2 & 3 tellen als hooggradige dysplasie, 20% groeit uit tot carcinoom

117
Q

Welke 2 types HPV veroorzaken de meeste vormen van HPV-gerelateerde kanker?

A

HPV-16 & -18

118
Q

Welke 3 type vaccins zijn op het moment beschikbaar voor HPV? Waar beschermen ze tegen?

A
  • Bivalant - alleen cervixcarcinoom
  • Quadrivalent - cervixcarcinoom en genitale wratten
  • Nonavalent - cervixcarcinoom en genitale wratten
119
Q

Bij welke bevolkingsgroep zijn de beste resultaten van HPV-vacciatie te zien?

A

Meisjes die op jonge leeftijd zijn gevaccineerd als de HPV status vooraf negatief is

120
Q

Welke 3 effecten heeft het HPV vaccin?

A
  1. Kan 5% van alle kankers voorkomen
  2. Voorkomt vroeggeboorte in vrouwen behandeld voor een HPV-gerelareerde premaligniteit
  3. Verlaagt de algemene HPV-prevalentie
121
Q

Noem 2 redenen waarom de initiele HPV-vaccinatie opkomst niet is gerealiseerd

A
  1. Het was opt-in
  2. Er waren verschillende interpretaties van kennis (is er wel een noodzaak, gerelateerd aan seks, (vermeende) bijwerkingen)
122
Q

Waarom wordt de vaccinatieleeftijd tegen HPV verlaagd naar 9 jaar?

A

Dan is er een mindere associatie met seks en kan het worden gecombineerd met andere vaccins

123
Q

Wat is de ESPGHAN definitie van diarree?

A

Een verminderde consistentie in de ontlasting, waardoor er losse stoelgang is en/of meer stoelgang tot 3 of meer in 24 uur

124
Q

Wat is de WHO definitie van diarree?

A

> 3x (water)dunne ontlasting per dag

125
Q

Noem 4 virale verwekkers van diarree in kinderen

A

Rotavirus, norovirus, astrovirus, adenovirus

126
Q

Noem 2 parasitaire verwekkers van diarree in kinderen

A

Giardia lamblia, entamoeba histiolytica

127
Q

Noem 2 bacteriële verwekkerd van diarree die in NL eigenlijk niet voorkomen

A

Vibrio cholerae, c. diff

128
Q

Hoe kan e. coli diarree veroorzaken?

A

Door de aanmaak van toxines

129
Q

Noem 6 risicofactoren voor infectieuze diarree

A
  1. Slechte hygiëne
  2. Hoge pH van de maag/darminhoud
  3. Verminderde motiliteit van de darm
  4. Veranderde intestinale flora
  5. Deficiëntie antilichamen (IgG, IgA)
  6. Intrinsieke ziekte van het darmepitheel
130
Q

wat is tekenend voor salmonella typhi?

A

Roseolen (rose spots)

131
Q

Hoe reken je het % dehydratie uit?

A

((recent gewicht/huidig gewicht)/recent gewicht)*100%

132
Q

Wanneer is er isotone, hypotone en hypertone dehydratie?

A

Isotoon: normaal natrium
Hypotoon: verlaagd natrium
Hypertoon: verhoogd natrium

133
Q

Wat gebeurt er als je te veel vocht toedient bij een kind met hypotone dehydratie?

A

Dan is er een te snelle daling van het serum osmol en ontstaat cerebraal oedeem

134
Q

Wat gebeurt er als je te veel natrium toedient bij een kind met hypertone dehydratie?

A

Te snelle stijging van het natrium zorgt voor centrale pontiene demyelinisatie, hersenbloeding

135
Q

Wat is de indicatie voor IV rehydratie bij een kind met diarree?

A

Wanneer kinderen >10% zijn gedehydreerd of orale dehydratie (dus ook via sonde) faalt

136
Q

Noem 3 dingen die niet zijn geïndiceerd bij een kind met ernstige diarree

A
  1. Vermindering van darmmotiliteit (opiaten)
  2. Adsorptie van toxines (actieve kool = norrit)
  3. Veranderen van intestinale microflora (probiotica)
137
Q

Hoe werkt ORS?

A

Door de hoge hoeveelheid natrium en glucose activeert het de natrium-afhankelijke glucose transporter in het darmepitheel. Hierdoor wordt natrium het interieus in gepompt en volgt water passief

138
Q

Hoe veel vocht mag je een gedehydreerd kind maximaal per dag geven?

A

2400 ml

139
Q

Hoe veel extra vocht wordt gegeven per graad temperatuurvehoging boven de 38C bij gedehydreerde kinderen?

A

12%

140
Q

Hoe veel vocht geeft je een gedehydreerd kind van <10 kg per 24h?

A

100 ml/kg

141
Q

Hoe veel vocht geeft je een gedehydreerd kind van 10-20 kg per 24h?

A

1000 ml + 50 ml/kg voor iedere kg >10 kg

142
Q

Hoe veel vocht geeft je een gedehydreerd kind van >20 kg per 24h?

A

1500 ml + 20 ml/kg voor iedere kg >20 kg

143
Q

Wanneer behandel je met antibiotica bij een kind met diarree?

A

Eigenlijk nooit, behalve bij;
1. Een tyfeus ziektebeeld (salmonella typhi/paratyphi)
2. Overige salmonellosen (sepsis, leeftijd <3 maanden, immuungecompromitteerden)
3. Shigella dysenterie
4. Gecompliceerd beloop van een campylobacter jejuni infectie

144
Q

Wat is de meest voorkomende verwekker van diarree bij kinderen?

A

Rotavirus