Week 2 ZO's Flashcards

1
Q

Verklaar waarom de tijd tussen contact met een allergeen en respons erop zo kort is.

A

De onstekingsmediatoren zijn al gemaakt en zijn opgeslagen in granula in de cellen. Door binding van IgE worden deze uitgestoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke immuundeficiëntie wordt veroorzaakt door een defect in de productie van zuurstofradicalen?

A

Cchronische granulomateuze ziekte (CGD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is Chédiak-Higashi syndroom (CHS)?

A

Als gevolg van een mutatie in het LYST gen is de intracellulaire mobiliteit van organellen verstoord. Hierdoor vindt geen fusie plaats van lysosomen met fagosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is Chronische granulomateuze ziekte (CGD)?

A

Er is een verminderde oxidatieve burst als gevolg van een genetisch defect in een van de componenten van het NADPH-oxidase complex. Omdat gefagocyteerde micro-organismen moeilijker worden gedood ontstaan granulomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is Leukocyt adhesie deficiëntie type 1 (LAD-1)?

A

Er is een defect in de integrine beta2-keten (CD18). Hierdoor is de adhesie van leukocyten aan het endotheel verstoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doen lipoxinen?

A

Dit zijn onstekingsremmers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doen leukotriënen?

A

Deze zorgen voor chemotaxie, vasoconstrictie en een verhoogde vaatpermeabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat doen prostglandinen?

A

Deze zorgen zoor vaatverwijding, oedeemvorming en minder plaatsjesaggregratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet tromboxaan TxA2?

A

Zorgt voor vasoconstrictie en meer plaatjesaggregratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe werken corticosteroïden als ontstekingsremmerd?

A

Deze remmen fosfolipasen, waardoor er geen arachidonzuur komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verband tussen remming van lymfocytenproliferatie en remming van inflammatie?

A

Lymfocyten maken ontstekingsmediatoren aan en dragen zo bij aan de onsttekingsreactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom is het blokkeren van NF-kB activatie een goede manier om ontsteking te remmen?

A

NF- kB stimuleert de transcriptie van proinflammatoire cytokines zoals IL-1, TNF en IL-6.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg uit hoe NSAIDs maag-pathologie kunnen veroorzaken.

A

Remming van prostaglandinesynthese door aselectieve COX-1 / -2 remmers zoals aspirine blokkeert niet alleen de ontstekings-gerelateerde productie maar ook de maag-beschermende effecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voor welke aandoeningen hebben gebruikers van COX-2 remmers een verhoogd risico?

A

Een hoge bloeddruk en stolsels.

Door het selectief remmen van COX-2 blijft de activiteit van COX-1 intact, en kan van activiteit van tromboxaan leiden tot vasoconstrictie en de vorming van stolsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekenen pleiotropie en redundantie?

A

Pleiotropie geeft aan dat één cytokine meerdere celtypen beïnvloedt, en uiteenlopende effecten heeft.
Redundantie betekent dat verschillende cytokines dezelfde, dus overlappende functies hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke drie cytokines zijn de belangrijkste stimuli van de acutefase-reactie?

A

IL-1, IL-6 en TNF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doen pro-inflammatoire cytokines met de output van het hart?

A

Deze wordt verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doen pro-inflammatoire cytokines met de insulinegevoeligheid?

A

Deze wordt verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat doet Hagemanfactor en wat is hiervan het effect?

A

Geactiveerde Hagemanfactor zorgt, via een aantal tussenstappen, voor de omzetting van pro-trombine in trombine.

rombine zet het oplosbare fibrinogeen om in fibrine, waardoor een stolsel gevormd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de functie van de kininecascade?

A

Bradykinine veroorzaakt vasodilatatie, verhoogt de permeabiliteit van endotheel, veroorzaakt contractie van glad spierweefsel in de bronchiën en pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de functie van het fibrinolytisch systeem?

A

Deze producten zorgen voor toegenomen vasculaire permeabiliteit en zijn chemotactisch voor leukocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de functie van C3a (complement)?

A

Deze producten zorgen voor toegenomen vasculaire permeabiliteit en zijn chemotactisch voor leukocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Leg kort de verschillen tussen de klassieke, lectine en alternatieve route van complementvorming uit

A

Die verloopt via de klassieke route (binding van C1q aan Ig gebonden aan antigeen), de lectine route (binding van mannose-bindend proteïne aan b.v. een micro-organisme) of de alternatieve route (C3b vormt met Bb een C3-activerend complex).

24
Q

Welke 5 cellen maken deel uit van het thymusstroma?

A
  1. Epitheelcellen
  2. Macrofagen
  3. Fibroblasten
  4. Endotheelcellen
  5. Dendritische cellen
25
Q

Hoe heet het T-celstadium dat ervoor zorgt dat een epitheliale 3D-structuur tot stand komt?

A

Pro-T-cel of prothymocyt

26
Q

Welk T-celstadium zorgt voor rijping van medullair epitheel?

A

DP stadium (CD4+ of CD8+)

27
Q

Vanaf welk stadium komen functionele T-celreceptoren tot expressie op de ontwikkelende T-cellen?

A

DP stadium (overgang CD3- naar CD3+)

28
Q

Wat is de functionele betekenis van de vorming van een 3D-structuur in de thymus?

A

Dit vergroot sterk het oppervlak waarmee ontwikkelende T-cellen in contact kunnen staan met de epitheelcellen.

29
Q

Welke 2 mechanismen liggen mogelijk ten grondslag aan thymic crosstalk tussen thymocyten en epitheel?

A
  1. Één van de twee celtype maakt groeifactoren die het andere celtype nodig heeft
  2. Er is cel-cel contact via receptoren
30
Q

Waar bevinden dubbel negatieve T-cellen zich?

A

Subcapsulair

31
Q

Wat maakt het thymusepitheel speciaal?

A

Het vormt een driedimensionaal netwerk

32
Q

Waarom is het nadelig als T-cellen die geen MHC kunnen herkennen in de periferie aanwezig zijn?

A

Deze zorgen voor ‘ruis’ in het immuunsysteem

33
Q

Waar in de thymus vinden positieve en negatieve selectie plaats?

A

Positief in de diepe cortex, negatief in het corticomedullair gebied en de medulla

34
Q

Wat is de functie van de aanwezigheid van AIRE in de thymus?

A

Het brengt weefselspecifieke antigenen to expressie die normaal in de thymus niet aanwezig zijn.

35
Q

Beredeneer hoe een deficiënt AIRE gen bij patiënten met APS-1 leidt tot de ontwikkeling van polyendocrinopathie.

A

Omdat T-cellen dan niet in aanraking zijn geweest met weefselspecifieke antigenen van endocriene organen, en dan die organen aan gaan vallen omdat ze niet negatief zijn geselecteerd

36
Q

Geef een waarschijnlijke verklaring waarom niet alle APS-1 patiënten type 1 diabetes of hypothyreoidie ontwikkelen.

A

Ook in de periferie zijn tolerantiemechanismen actief.

37
Q

Waarom neemt de thymus niet in omvang toe, ondanks de grote productie aan T-cellen?

A

Het overgrote deel (96%) gaat dood door positieve en negatieve selectie

38
Q

Waarom zorgt een kleinere volwassene thymus niet voor verminderde immuniteit?

A

Er is een grote hoeveelheid T-memorycellen

39
Q

Wat is tropisme?

A

Virussen kunnen alleen cellen infecteren die een receptor hebben voor het virus.

40
Q

Wat is de host range van een virus?

A

De hosts die een virus kan infecteren obv de receptoren op cellen van bepaalde soorten

41
Q

Welke 2 diagnostische tests zijn er voor virussen?

A
  1. Directe tests (testen viruscomponenten)
  2. Indirecte tests (testen de immuunrespons tegen een virus)
42
Q

Wat is het cytopathische effect (CPE) van een virus?

A

De morfologische verandering van een cel als het is geïnfecteerd door een virus

43
Q

Welk bindweefseltype is meestal de arena (“het speelveld”) voor ontstekingsprocessen?

A

Losmazig bindweefsel.

44
Q

Wat is het verschil tussen ontsteking en infectie?

A

Ontsteking: een reactie van gevasculariseerd weefsel op schadelijke prikkels en is gericht op het onschadelijk maken van de prikkel en in gang zetten van reparatie van de weefselschade.

Infectie: een ontstekingsreactie op een micro-organisme.

45
Q

Wat veroorzaakt calor & dolor?

A

Vasodilatatie met verhoogde bloeddoorstroming van het weefsel en verhoogde warmte afgifte door het bloed aan het weefsel.

46
Q

Wat veroorzaakt tumor? (zoals beschreven door celsus)

A

Extravasatie van vocht en eiwitten in de extracellulaire ruimte

47
Q

Wat veroorzaakt dolor?

A

Vrijkomen van ontstekingsmediatoren (o.a. bradykinine); Druk op het weefsel door toename van vocht.

48
Q

Noem 5 mechanismen die verantwoordelijk zijn voor ‘endotheellekkage’

A
  1. Endotheel cel contractie: veroorzaakt voor binding van histamine, bradykinine en andere mediatoren
  2. Retractie van junctionele verbindingen tussen het cytoskelet van de endotheelcellen: veroorzaakt door cytokinen
  3. Endotheelbeschadiging door ernstige weefselbeschadiging
  4. Endotheelbeschdiging door leukocytenactiviteit (superoxiden en proteolytische enzymen)
  5. Verhoogde endotheeltranscytose
49
Q

Waardoor wordt het rollen van een leukocyt gemedieerd?

A

Door selectinen

50
Q

Waardoor wordt adhesie van een leukocyt gemedieerd?

A

Deels door selectinen, deels door integrinen

51
Q

Wat is het verschil tussen een abces en empyeem?

A

Abces: pus in een niet-preëxistente holte
Empyeem: pus in een pre-existente holte

52
Q

Wat zijn de 4 uitkomsten van een acute ontstekingsreactie?

A
  1. Compleet herstel
  2. Littekenvorming
  3. Absecformatie
  4. Overgang naar chronische ontstekingsreactie
53
Q

Hoe heet de primaire infectie van herpes? En hoe noem je het ziektebeeld dat bij reactivatie ontstaat?

A

Primaire infectie: Waterpokken

Reactivatie: Gordelroos

54
Q

Indien antilichamen van belang zijn bij de immunopathogenese, welk proces leidt dan meestal tot weefselschade?

A

Immuuncomplexvorming (antilichaam-antigeen complexen), met neerslag van deze immuuncomplexen in de vaatwand, de huid of de nier en tengevolge hiervan activatie van het immuunsysteem en locale weefselschade.

55
Q

Wat is moleculaire mimicry?

A

Indien er structurele overeenkomst bestaat tussen virale antigenen en weefselantigenen van de gastheer kan ten gevolge van kruisreagerende antistoffen, weefselschade optreden bij de gastheer.

56
Q

Welk type immuunrespons is het belangrijkst voor het beëindigen van een virusinfectie?

A

Cellulaire immuunrespons

57
Q

Welk type immuunrespons is het belangrijkst voor het voorkomen van een virus reinfectie?

A

Humorale respons