Tentamenvragen Flashcards

1
Q

Op welke locaties worden de lymfoïde ophopingen tot het MALT gerekend?

A

Darm, long en nasaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar is de folliculair dendritische cel voornamelijk aanwezig?

A

De paracortex van de lymfeklier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom wordt IgG gebruikt om leukemie te bestrijden?

A

Omdat IgG complement afhankelijke cytotoxie en opsonisatie/fagocytose induceert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij welk ziektebeeld wordt ter plaatse van granulomen vrijwel nooit necrose gevonden? En bij welke wel?

A

Niet: Sarcoïdose
Wel: tuberculose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschi tussen hemolytische streptokokken en vergroenende streptokokken in de keel?

A

Hemolytisch: kunnen bacteriële tonsillitis veroorzaken
Vergroenend: zijn residente/commensale flora

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarop is de meest effectieve bestrijding van zoönotische infectieziekten bij mensen gericht?

A

Op de geïnfecteerde dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke diagnostische methode wordt bij voorkeur gebruikt voor het aantonen van een virale verwekker van diarree?

A

PCR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 4 pathogenen die bij de mens tumoren kunnen veroorzaken

A
  1. Helicobacter pylori
  2. Schistosoma haematobium
  3. Epstein-Barr virus
  4. HBV/HCV
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Voor bacteriën of deeltjes geldt dat neutrofiele granulocyten een belangrijke bijdrage leveren
aan de fagocytose daarvan?

A

Grampositieve en gramnegatieve bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef aan welke effectorfuncties door IgG kan/kunnen worden uitgeoefend.

A

Complementactivatie en neutralisatie van virusdeeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aanwezigheid van IL-4 zorgt ervoor dat Th0-lymfocyten differentiëren tot __?

A

Th2 lymfocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Aanwezigheid van IL-12 en IFN-gamma zorgt ervoor dat Th0-lymfocyten differentiëren tot __?

A

Th1 lymfocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aanwezigheid van IL-6 en TGF-beta zorgt ervoor dat Th0-lymfocyten differentiëren tot __?

A

Th17 lymfocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Aanwezigheid van IL-6 en IL-21 zorgt ervoor dat Th0-lymfocyten differentiëren tot __?

A

Tfh-lymfocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem drie mechanismen waarmee bacteriën fagocytose en vertering kunnen ontwijken

A
  1. Toxine productie (celdood)
  2. Aanwezigheid bacterieel kapsel
  3. Remmen fago-lysosoom fusi
  4. Catalase productie - breekt H2O2 af
  5. Kunnen
    het APC-vermogen verlagen
  6. Kunnen uit fagosoom ontsnappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke componenten zijn aanwezig in een hepatitis B vaccin?

A
  1. Aluminium hydroxyde
  2. HbsAg eiwit
  3. Pre-S1 en pre-S2 eiwit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem drie manieren om, bij de behandeling van een virusinfectie, antivirale resistentie te voorkomen/tegen te gaan

A
  1. Gebruik de juiste dosering en de juiste behandelduur van het geneesmiddel.
  2. Gebruik een antiviraal geneesmiddel met een hoge genetische barrière tegen resistentie.
  3. Gebruik een combinatie van antivirale geneesmiddelen zodat de genetische barrière tegen resistentie van het regime hoger wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waardoor wordt een septische shock gekenmerkt?

A

Een hoge cardiac output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke combinatie van meningokokkentypes is actueel opgenomen in dit vaccinatieprogramma?

A

Men. A, C, W, Y

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welk van onderstaande kenmerken is het meest karakteristiek voor parasieten ten opzichte van de andere groepen van
ziekteverwekkers, zoals virussen, bacteriën en schimmels?

A

Ze hebben complexe levenscycli met verschillende ontwikkelingsstadia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke VIJF testen moet je aanvragen op de verkregen liquor bij een verdenking bacteriële meningitis?

A
  1. Totaal eiwit
  2. Glucose gehalte
  3. Celgetal en onderverdeling in polymorfe en mononucleaire cellen
  4. Micro-organismen zichtbaar in gram-preparaat
  5. Bacteriële kweek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het gevolg van het tot expressie komen van gemuteerd NOD2 in patiënten met de ziekte van Crohn?

A

Verlaagde expressie van IL-10, daardoor minder remming van pro-inflammatoire activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Leg uit waarom expressie van TLR5 op het apicale oppervlak van darmepitheelcellen niet wenselijk zou zijn

A

Aanwezigheid van TLR5 op het apicale
oppervlak van darmepitheelcellen zou zorgen voor activatie door normale microbiota in de darm

24
Q

Leg uit waarom expressie van TLR5 op het basale oppervlak van darmepitheelcellen juist wel wenselijk is

A

Aanwezigheid van TLR5 op het basale oppervlak maakt herkenning van flagel-houdende, pathogene bacteriën mogelijk die door de epitheelbarrière zijn
gebroken

25
Q

Welke cytokine past bij activatie van macrofagen?

A

IFN-gamma

26
Q

Welke cytokine pas bij weefselschade door induceren van celdood

A

TNF

27
Q

In welke volgorde vinden de onderdelen van de follikelcentrumreactie plaats?

A
  1. Proliferatie en somatische hypermutatie
  2. Isotype switching van B-lymfocyten
  3. Differentiatie van naïeve B-lymfocyten tot B-geheugencellen
28
Q

Noem 4 antibiotica gebruikt in de eerstelijnsbehandeling van tuberculose

A
  1. Isoniazide
  2. Rifampicine
  3. Pyrazinamide
  4. Ethambutol
29
Q

Noem 4 bacteriën die bloed bij de diarree veroorzaken

A
  1. Campylobacter
  2. Salmonella
  3. Yersinia
  4. E. coli
30
Q

Wat mag vanuit de WMO een patiënt met TBC verplicht worden?

A
  1. Gedwongen opname
  2. Gedwongen onderzoek
  3. Verbod op beroepsuitoefening
31
Q

Welke 3 bacteriën die diarree veroorzaken door hun toxines geen bloedbijmening?

A
  1. Shigella
  2. Clostridium
  3. Vibrio
32
Q

Welk deel van een immunoglobulinemolecuul heeft de grootste invloed op de effectorfunctie?

A

alleen de constante domeinen van de zware ketens

33
Q

Plaats de immunoglobulines, met SARS-CoV-2 specificiteit, in de volgorde van meest naar minst waarschijnlijke bijdrage aan bescherming tegen een herinfectie.

A
  1. IgA-dimeer
  2. IgA-monomeer
  3. IgG
  4. IgM
  5. IgE
34
Q

Welke virussen kunnen als enige in het cytoplasma repliceren?

A

Pokvirussen

35
Q

Wat voor bacteriën bevinden zich het meeste op de huid?

A

Grampositieve bacteriën, zoals staphylokokken. Ook gisten

36
Q

Noem drie redenen waarom de PCR in de diagnostiek van virale infecties niet altijd kan worden gebruikt.

A
  1. Virus kan al verdwenen zijn als er nog symptomen zijn.
  2. Plaats van virus is niet altijd (makkelijk) bereikbaar.
  3. Detectie limiet.
  4. Mutaties in de primer binding site voor PCR/probe
37
Q

Met welke methode kan indirect een virale infectie worden aangetoond?

A

HIV antistoffen op bloed

38
Q

Welke virale verwekker veroorzaakt vrijwel uitsluitend bij immuungecompromitteerde patiënten een meningo-encefalitis?

A

Epstein Barr virus

39
Q

Welke 2 processen vinden plaats bij rijpe lymfocyten die dubbelstrengs DNA breuken nodig hebben? En wat wordt verstoord als dit niet meer werkt?

A
  1. Somatische hypermutatie. Als verstoord: geen affiniteitsmaturatie
  2. Isotype switching. Als verstoord: afwezigheid IgG en IgA
40
Q

Welke 3 testen kun je gebruiken voor HIV, van kleinste naar langst window fase?

A
  1. Detectie van HIV genoom
  2. Detectie van HIV p24 antigeen
  3. Detectie van antistoffen gericht tegen HIV
41
Q

Noem de twee routes waarbij activatie van de complementcascade plaatsvindt zonder betrokkenheid van antilichamen.

A
  1. Lectine route
  2. Alternatieve route
42
Q

Leg aan de hand van de genetische evolutie van het influenzavirus uit waarom het jaarlijks aanpassen van het vaccin nodig is.

A
  • Influenzavirus is gesegmenteerd RNA virus
  • Bij de replicatie geen proof reading van RNA afhankelijke RNA polymerase waardoor mutaties in het virale genoom kunnen ontstaan
  • Deze zogenoemde antigene drift maakt dat elk jaar het vaccin iets moet worden aangepast om voldoende bescherming te bieden
43
Q

Wat is de belangrijkste functie van interdigiterende cellen in de lymfeklier?

A

Antigeen presenteren aan T-cellen

44
Q

In welke volgorde vinden de volgende processen plaats tijdens de ontwikkeling van T- en B-lymfocyten?

  1. translatie
  2. splicing
  3. recombinatie
  4. transcriptie
A
  1. recombinatie
  2. transcriptie
  3. splicing
  4. translatie
45
Q

Welke mediatoren worden tijdens infectie nieuw gesynthetiseerd en direct na synthese uitgescheiden?

A
  1. acute-fase eiwitten
  2. stikstofoxide
  3. complementfactoren
46
Q

Welke moleculen zijn onmisbaar in de immunologische synaps?

A
  1. HLA-moleculen
  2. LFA-1
  3. T-celreceptoren
47
Q

Noem 3 virulentiefactoren die een bacterie kan gebruiken

A
  1. Een kapsel (bescherming tegen fagocytose)
  2. Eiwitten die binding faciliteren
  3. Complement inhibitie
48
Q

Bij welke verwekkers van virale meningo encephalitis is immuunsupressie een belangrijke risicofactor voor het ontwikkelen van ernstige ziekte?

A

HIV, JC virus, CMV

49
Q

Geef 3 redenen waarom real-time PCR beter is

A
  1. Real-time PCR gives faster results
  2. It is easier to evaluate the quality of the results of a Real-time PCR
  3. Real-time PCR makes it easier to quantify DNA in a sample
50
Q

Noem 3 redenen waarom RNA PCR van een RNA virus anders is dan DNA PCR

A
  1. The isolation procedure must be adapted to the isolation of RNA
  2. The RNA strands need to be copied to generate DNA strands and
  3. The RNA strands have to be degraded.
51
Q

Wat is de plek van de lymfeklier waar plasmacellen vooral aanwezig zijn, en
welk immunoglobuline-isotype produceren deze plasmacellen vooral?

A

Medulla van de lymfeklier, IgM

52
Q

Welke rol spelen cytotoxische T-cellen bij de afweer tegen intracellulaire
bacteriën?

A
  1. Activeren van macrofagen
  2. Doden van geïnfecteerde cellen
53
Q

Welke systemische effecten heeft IL-1?

A
  1. koorts
  2. cachexie
  3. leukocytose
54
Q

Aan welk soort cel is de folliculair dendritische cel het meeste verwant?

A

De fibroblast

55
Q

Waar komen V-delta1+ cellen voor en wat doen ze?

A

In bloed, ze herkennen fosfo-antigenen van micro-organismen of dode cellen en scheiden pro-inflammatoire cytokines uit

56
Q

Waar komen V-delta2+ cellen voor en wat doen ze?

A

In weefsels, ze herkennen stress-geïnduceerde MHC-achtige moleculen

57
Q

Wat is bijzonder aan TCR(gamma)(delta)+ T-cellen?

A

Ze herkennen antigenen zonder klassiek MHC molecuul