Week 2: Understanding Complex, Comorbid & Chronic disoders from a Recovery Perspective Flashcards

Susan Nolen-Hoeksema (2020)

1
Q

Susan Nolen-Hoeksema (2020): “Schizophrenia spectrum and other psychottic disorders”
Core message

A

Informatie overbrengen over het schizofrenie spectrum en andere psychotische stoornissen die op dit spectrum liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Type of text

A

Schoolboek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Audience

A

Psychologie georienteerde studenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Conent of paper “Table of contents”

Continuum

A

Represents wha the DSM-5 calls the schizophrenia spectrum

A set of psychotic disorders that share similarities with schizophrenia but are not as severe or persistent.

O.A.

  • Schizotypical PD
  • Delusional disorder
  • Brief psychotic disorder
  • Schizophreniform disorder
  • Schizoaffective disorder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

All important terms & concepts, incl definiitons

Psychosis

A

Ervaringen en overtuigingen die niet met de realiteit overeenkomen en het onvermogen om de realiteit te scheiden van niet-realiteit

Prevalentie: 0.5 - 2% v/d populatie wereldwijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Positieve symptomen

A

Openlijke uitingen van ongebruikelijke percepties, gedachten en gedragingen

Toevoeging aan gedrag –> bv stemmen horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Negatieve symptomen

A

Verlies van bepaalde kwaliteiten v/d persoon (dus niet openlijk).

  • Zorgen voor slechtere uitkomsten omdat ze doordringend en lastig te behandelen zijn. Komen minder voor

Verlies van bepaald gedrag –> vb een gebrek aan motivatie om dagelijkse taken uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Delusions (wanen)

A

Ideeen waarin iemand geloofd, die hoogst onwaarschijnlijk zijn.

De gefixeerde overtuigingen zijn niet vatbaar voor verandering door bv tegen bewijs.

Verschil met self-deceptions (“ik ga de loterij winnen”) –> self-deceptions kunnen mogelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hallucinations

A

Onrealistische perceptuele overtuigingen die frequent, doordringend, complex en bizar zijn. Zonder externe stimulus.

Vaak gecombineerd met een waan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Disorganized thought and speech

A

De inhoud van gedachten is niet per definitie verstoord (vaak wel), maar vorm van denken is moeilijk te volgen voor de omgeving.

BV heel vaak woorden herhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Disorganized thought and speech

Losse associaties/derailment

A

Neiging om van 1 onderwerp naar een ongerelateerd onderwerp te gaan zonder coherente transitie, woordensalade

Meest voorkomende vorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Disorganized thought and speech

Neologisme

A

Woorden die alleen individu zelf kent/verzint.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Disorganized thought and speech

Clangs

A

Associaties maken tussen woorden op basis van geluiden ipv de inhoud van woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Disorganized thought and speech

Geslachtsverchil

A

Mannen tonen meer verstoring in taal.

Taal wordt meer bilateraal beheerst bij vrouwen; meer compensatie voor gebreken. Bij mannen is taal dus meer gelokaliseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Disorganized or catatonic behavior

A

Moeite met dagelijkse routines omdat aandacht en geheugen beperkt is.

Uit zich in sociaal onacceptabel gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Catatonie

A

Gedesorganiseerd gedrag dat ongevoeligheid voor de omgeving weerspiegelt.

Varieert van negativisme (weigeren van opdrachten),

tot rigide (ongepast en bizar postuur)

tot mutisme (totaal geen verbale of motorresponses)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Catatonic excitement

A

Movement seems pointless and impulsive, seem agitated and delirious.

Zonder duidelijke reden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Restricted affect

A

Minder gezichtsuitdrukkingen, minder oogcontact, minder gebaren voor emotionele informatie en eentonig praten.

Ze ervaren intense emoties, maar kunnen deze niet uiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Avolition/asociality

A
  1. Onvermogen om algemene, doelgerichte activiteiten te ondernemen of vol te houden
  2. Kan zich uiten in: gebrek aan verlangen naar interactie.

Fysiek langzamer, lijkt ongemotiveerd. Sociale isolatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Cognitive deficits

A

Gebreken in basis cognitieve processen, aandacht, werkgeheugen, verwerkingssnelheid.

Zijn al aanwezig voor schizofrenie en verbeteren niet.

Draagt bij aan de positieve en negatieve symptomen

Familieleden tonen ook cognitieve gebreken (mindere maten), ook als ze geen symptomen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Boek bouwt voort op DSM-5 criteria van schizofrenie spectrum

Wat weerspiegelen de symptomen van A?

A

Een psychose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Boek bouwt voort op DSM-5 criteria van schizofrenie spectrum

Wat is de acute fase?

A

1 maand lang voldoen aan criteria A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Boek bouwt voort op DSM-5 criteria van schizofrenie spectrum

Prodomal symptoms

A

Symptomen voor de acute fase

24
Q

Boek bouwt voort op DSM-5 criteria van schizofrenie spectrum

Residual symptoms

A

Na de acute fase

25
Medicatie schizofrenie | Negatieve vs positieve symptomen
Negatieve symptomen reageren minder dan positieve symptomen. Dus wanen, hallucinaties en gedesorganiseerde gedachte en gedrag kunenn wel verminderd worden. Maar het individu blijft onresponsief, ongemotiveerd en geisoleerd.
26
# Boek bouwt voort op DSM-5 criteria van schizofrenie spectrum Subtypen
BV paranoide schizofrenie. Uit DSM-5 gehaald, slechte validiteit etc.
27
# Prognose Levensverwachting
10-20 jaar korter. 5-10% pleegt zelfmoord (vooral na recente diagnose/eerste periode)
28
# Prognose Geslacht
Vrouwen hebben betere prognose: minder/kortere opnames, mildere nega symptomen, betere sociale aanpassing, minder cognitieve gebreken. *Reden onduidelijk*: wellicht oestrogeen als beschermende factor.
29
# Prognose Leeftijd
Functioneren verbetert met leeftijd (behandeling of erkenning symptomen)
30
# Prognose Sociaal-culturele factoren
Je kan beter schizofrenie hebben in ontwikkelingslanden. *Door hechtere familienetwerken en lagere kritiek, vijandigheid etc.*
31
Andere stoornissen op het spectrum | 5 ## Footnote Hoef niet heel goed te kennen
1. **Schizoaffective**: mix van schizofrenie en stemmingsstoornis 2. **Schizofreniforme**: Schizofrenie voor > 1 maand, maar < 6 maanden 3. **Korte psychotische**: Schizofrenie < 1 maand 4. **Waanstoornis**: geen andere symptomen van schizofrenie 5. **Schizotypical PD**
32
# Biologische theorieen Genetische transmissie | Familieonderzoeken en adoptieonderzoeken
**Familieonderzoeken**: Risk of developing schizophrenia substantially decreases as one's genetic relationship to a person with schizo becomes more distant. **Adoptieonderzoeken**: Genen spelen grotere rol dan omgeving. *Stress en negatieve gebeurtenissen vergroten het risico*
33
# Biologische theorieen Structurele en functionele breinabnormaliteiten | Grijze massa cortex, activiteit in PFC en Hippocampusactiviteit
**Grijze massa cortex** = minder. **Activiteit in PFC** = abnormaal --> dit is vervonden met *corticale* gebieden (cognitie en emotie) en de *basale ganglia* (motoriek) **Hippocampusactiviteit (LTG)** = abnormaal bij taken die *coderen* i/h geheugen vereisen of informatie *ophalen*. Ook abnormaliteit in volume en vorm.
34
# Biologische theorieen Structurele en functionele breinabnormaliteiten | Witte massa en Ventrikels
**Witte massa**= vermindering/abnormaal --> vóór schizofrenie al. **Ventrikels**= Groot --> sociale, emotionele en gedragsgebreken.
35
# Biologische theorieen Geboortecomplicaties of prenatale blootstelling aan virussen
**Geboortecomplicaties**= grotere kans schizo --> 30% van schizo hebben *prenatala hypoxie* (zuurstoftekort) gehad. Meeste mensen ontwikkelen geen schizo. **Prenatale virusblootstelling**= vooral 2e trimester --> ontwikkeling van czs en kan dus structurele breingebreken veroorzaken.
36
# Biologische theorieen Neurotransmitters: overmatige niveaus van dopamine
Symptomen door overmatige niveaus van dopamine, vooral in de PFC en het limbische systeem | Kaartje hierna: door welke 3 punten wordt dit ondersteund
37
# Neurotransmitters: overmatige niveaus dopamine door welke 3 punten wordt dit ondersteund?
1. Symptoom verminderende medicatie blokeert de heropname van dopamine. 2. Drugs die het *functionele* niveau verhogen van dopamine verhogen de positieve symptomen. 3. Meer dopaminereceptoren en hogere niveaus van dopamine in sommige breingebieden bij individuen met schizofrenie.
38
# Neurotransmitters: overmatige niveaus van dopamine Waarom is deze theorie te simpel?
Dopamine-uitputting verklaart negatieve symptomen niet.
39
# Neurotransmitters: overmatige niveaus van dopamine Davis et al. kwam met een herziene theorie van verschillende dopaminereceptoren en -niveaus... | 2 punten
1. **positieve symptomen**= overmatige activiteit in mesolimbische pad; verwerking van beloning --> hierdoor wordt salience toegeschreven aan betekenisloze stimuli. 2. **negatieve symptomen**= lage activiteit in PFC; aandacht, motivatie, gedragsorientatie. Hierdoor heeft medicatie die activiteit vermindert dus weinig invloed op de negatieve symptomen
40
Sociale driftverklaring
Schizofrenen gaan omlaag in sociale klasse omdat hun symptomen interfereren met het vermogen om educatie/werk etc. te voltooien. Het kan ook zo zijn dat sociale status en omgeving het juist beïnvloeden.
41
Stadsgeboorte en schizofrenie
Mensen die in een stad geboren worden, hebben 5x zo vaak schizofrenie of psychose. Dit kan komen door grotere kans op virussen, stress, armoede, discriminatie en sociale factoren.
42
Stress en terugval bij schizofrenie
Hoge stressniveaus verhogen het risico op een nieuwe episode. Grote stressoren zoals immigratie (financiële stress, taalbarrières, gebrek aan comfort) verhogen het risico. Echter, schizofrenie kan ook optreden zonder een negatieve gebeurtenis.
43
Schizofrenie en familie-invloed
Hoge geuite emotie (lage warmte, hoge kritiek) binnen families verhoogt schizofrenie. Families zijn vaak overbeschermend én kritisch tegelijk. In ontwikkelingslanden, waar minder geuite emotie voorkomt, is de terugval lager.
44
Cognitieve conceptualisatie van schizofrenie
Problemen in aandacht, inhibitie en naleving van normen zorgen ervoor dat patiënten hun beperkte hulpbronnen proberen te behouden met cognitieve bias.
45
Wanen en cognitieve verklaring
Patiënten proberen perceptuele ervaringen te verklaren op basis van beperkt bewijs, wat leidt tot wanen.
46
Hallucinaties en cognitieve verklaring
Hypergevoeligheid voor externe input, wat patiënten toeschrijven aan externe bronnen, leidt tot hallucinaties.
47
Negatieve symptomen en cognitieve verklaring
Ontstaan doordat patiënten verwachten dat interacties negatief zullen zijn, wat leidt tot sociale terugtrekking.
48
Dopaminetheorie en waarom die te simpel is
Dopamine-uitputting verklaart negatieve symptomen niet.
49
Typische antipsychotica
Beheersen positieve symptomen van schizofrenie, maar werken slechts bij 25% en veroorzaken veel bijwerkingen. Maintenance dosing kan bijwerkingen verminderen, maar symptomen blijven aanwezig.
50
Atypische antipsychotica
Verminderen zowel positieve als negatieve symptomen van schizofrenie, met minder bijwerkingen dan typische antipsychotica.
51
Gedrags-, cognitieve en sociale behandelingen
Hebben een klein langetermijneffect, maar helpen bij functioneringsverbetering door conditionering, modelling en steun.
52
Familietherapie bij schizofrenie
Richt zich op educatie over de aandoening voor familieleden om negatieve interacties te verminderen.
53
Assertieve community behandelingsprogramma’s
Wordt weinig in geïnvesteerd, waardoor 40-60% van de patiënten weinig of geen zorg krijgt.
54
Structureel model in cross-culturele behandelingen
Richt zich op re-integratie van lichaam, emotie en cognitie door verandering in dieet of omgeving (bijvoorbeeld kruiden, rituelen).
55
Sociaal steunmodel in cross-culturele behandelingen
Richt zich op het opbouwen van een positief sociaal steunnetwerk om conflicterende sociale relaties te verminderen.
56
Persuasief model in cross-culturele behandelingen
Maakt gebruik van rituelen om psychologische effecten teweeg te brengen.
57
Klinisch model in cross-culturele behandelingen
Het vertrouwen van de patiënt in de genezer speelt een helende rol.