Unit Five Flashcards

1
Q

eergisteren

A

the day before yesterday|Eergisteren had ik een sollicitatiegesprek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gisteren

A

yesterday|Gisteren heb ik mijn contract getekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vandaag

A

today|Vandaag begin ik met mijn nieuwe baan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

morgen

A

tomorrow|Morgen heb ik een afspraak met de huisarts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

overmorgen

A

the day after tomorrow|Overmorgen komen de verhuizers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ochtend/morgen

A

morning|Ik begin elke ochtend met een kop koffie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

middag

A

afternoon|In de middag heb ik een vergadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

avond

A

evening|Vanavond gaan we uit eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nacht

A

night|Ik werk soms ‘s nachts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vanmorgen

A

this morning|Vanmorgen was er veel verkeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vanmiddag

A

this afternoon|Vanmiddag moet ik naar de bank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vanavond

A

this evening|Vanavond komen vrienden op bezoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vannacht

A

tonight|Vannacht wordt het koud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

’s morgens

A

in/every morning|’s Morgens neem ik altijd de trein van 8 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

’s middags

A

in/every afternoon|’s Middags werk ik thuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

’s avonds

A

in/every evening|’s Avonds sport ik meestal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

’s nachts

A

at night/every night|’s Nachts is het rustig in de stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

half

A

half past (30 minutes before the next hour)|De winkel sluit om half zes (5:30)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

kwart over

A

quarter past|De afspraak is om kwart over drie (3:15)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

kwart voor

A

quarter to|De bus vertrekt om kwart voor negen (8:45)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

altijd

A

always|Ik kom altijd op tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

meestal

A

usually|Ik neem meestal de fiets naar werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

vaak

A

often|We gaan vaak naar de markt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

regelmatig

A

regularly|Ik sport regelmatig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

soms

A

sometimes|Soms werk ik thuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

zelden

A

seldom|Ik kom zelden te laat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

nooit

A

never|Ik neem nooit de auto naar de stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

eerst

A

first|Eerst moeten we een huis vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

dan

A

then (present tense)|Dan kunnen we verhuizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

toen

A

then (past tense)|Toen zijn we naar Nederland verhuisd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

daarna

A

afterwards|Daarna gaan we meubels kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

vervolgens

A

next|Vervolgens moeten we ons inschrijven bij de gemeente

33
Q

tenslotte

A

finally|Tenslotte kunnen we settelen

34
Q

net

A

just|Ik ben net aangekomen

35
Q

pas

A

only/just|Ik woon pas drie maanden in Nederland

36
Q

al

A

already|Ik kan al een beetje Nederlands

37
Q

straks

A

later (same day)|Ik zie je straks bij de vergadering

38
Q

binnenkort

A

soon|Binnenkort krijg ik mijn verblijfsvergunning

39
Q

vorig

A

last/previous|Vorig jaar woonde ik nog niet in Nederland

40
Q

volgend

A

next|Volgende week begin ik met Nederlandse les

41
Q

elke

A

every|Ik heb elke maandag een teamoverleg

42
Q

om de andere

A

every other|Ik ga om de andere dag naar de sportschool

43
Q

sollicitatiegesprek

A

job interview|Ik heb volgende week een sollicitatiegesprek bij een bedrijf

44
Q

contract

A

contract|Ik moet mijn arbeidscontract nog ondertekenen

45
Q

huisarts

A

family doctor|Je moet je eerst inschrijven bij een huisarts

46
Q

verhuizers

A

movers|De verhuizers komen om 9 uur

47
Q

verkeer

A

traffic|Er was veel verkeer op de snelweg

48
Q

vergadering

A

meeting|De vergadering duurt twee uur

49
Q

trein

A

train|De trein naar Amsterdam vertrekt van spoor 5

50
Q

sportschool

A

gym|Ik ga drie keer per week naar de sportschool

51
Q

gemeente

A

municipality|We moeten ons inschrijven bij de gemeente

52
Q

verblijfsvergunning

A

residence permit|Je hebt een verblijfsvergunning nodig om hier te werken

53
Q

teamoverleg

A

team meeting|We hebben elke maandag teamoverleg

54
Q

bank

A

bank|Ik moet een Nederlands bankrekening openen

55
Q

winkel

A

shop/store|De winkels zijn op zondag vaak gesloten

56
Q

markt

A

market|Op zaterdag ga ik naar de markt voor verse groenten

57
Q

afspraak

A

appointment|Ik heb een afspraak gemaakt bij de tandarts

58
Q

tandarts

A

dentist|De tandarts zit in het centrum

59
Q

boodschappen

A

groceries|Ik doe meestal boodschappen bij Albert Heijn

60
Q

meubels

A

furniture|We moeten nog meubels kopen voor ons nieuwe huis

61
Q

inschrijven

A

to register|Je moet je inschrijven bij de gemeente

62
Q

settelen

A

to settle|Het duurt even voor je helemaal gesetteld bent

63
Q

overleg

A

consultation/meeting|Kan ik even overleg hebben met mijn manager?

64
Q

spoor

A

platform (train)|De trein vertrekt vanaf spoor 3

65
Q

snelweg

A

highway|Er staat file op de snelweg

66
Q

ondertekenen

A

to sign|Je moet het contract eerst ondertekenen

67
Q

werken

A

to work|Ik werk 40 uur per week

68
Q

wonen

A

to live|Ik woon in Amsterdam

69
Q

verhuizen

A

to move house|We gaan volgende maand verhuizen

70
Q

inschrijven

A

to register|Je moet je inschrijven bij de gemeente

71
Q

vers

A

fresh|Op de markt koop je verse groenten

72
Q

nieuw

A

new|We hebben een nieuw huis gekocht

73
Q

druk

A

busy|Het is altijd druk in de spits

74
Q

rustig

A

quiet/calm|’s Avonds is het rustig in de buurt

75
Q

op tijd

A

on time|In Nederland moet je altijd op tijd komen

76
Q

te laat

A

too late|Sorry dat ik te laat ben

77
Q

in de buurt

A

in the neighborhood|Er is een supermarkt in de buurt

78
Q

in het centrum

A

in the city center|We wonen in het centrum