Thema 6: Metabole adaptaties (hc7 + wc6) Flashcards

1
Q

glucostase

A

homeostase van [glucose] in bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gevoede (absorptief) fase

A

0 tot 4 uur na de maaltijd. MDK is actief. Anabole staat, omdat [glucose] stijgt > afgifte insuline.
–> verhoging [ins]/[gcn] en beschikbaarheid substraten stimuleren synthese glycogeen, TAG en eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Post-absorptieve fase

A

4 tot 12 uur na de laatste maaltijd. Inhoud van dunne darm geabsorbeerd.

a. mobilisatie van glycogeen uit lever
b. (bescheiden) mobilisatie van FFA uit TAG-reserves in vetweefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Honger-fase I

A

12 uur tot 1 a 2 weken na de laatste maaltijd. Glycogeenvoorraad daalt, steeds meer gluconeogenese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Honger-fase II

A

1 a 2 weken na de laatste maaltijd. Door te laag niveau aan eiwitten, worden eiwitten in andere organen afgebroken zoals myofibrillair eiwit van het diafragma of circulerende A, verlaagde aanmaak albumine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

post-absorptieve fase & [ins]/[gcn]

A

concentraties INS en GCN zullen geleidelijk zakken dat glycogeensynthase wordt geremd en de activiteit van glycogeenfosforylase wordt gestimuleerd in de lever. Glycogeen wordt dan meer afgebroken en zal er meer glucose in bloed aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vanaf welke fase komen FFA uit adipocyt?

A

Begin periode van vasten = post-absorptieve fase.
Door gestegen [gcn]/[ins] ratio. > stimuleert snelheid van vetzuur-oxidatie in spieren en andere weefsels > automatische vermindering glucoseverbruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Begin periode vasten

A
  • meer FFA uit adipocyt
  • eerst meeste weefsels glucose gebruiken, daarna alleen nog hersenen en anaeroob functionerende weefsels.
  • -> reguleert door kleine verlaging in [glucose] en [ins].
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Startpunt gluconeogenese

A

vanaf honger fase I. Snelheid van GNG begint eerste sterk, maar begint later weer te dalen > toename KL-spiegel bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Afzonderlijke glucogene substraten

A

glycerol (uit TAG)
lactaat
AZ (vnl. spier-eiwit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

anaeroob functionerende weefsels

A

Bij erytrocyten. Zetten lactaat anaeroob om vanuit pyruvaat > lactaat wordt via cori-cyclus in lever omgezet in glucose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

AZ tijdens vasten

A

Een aantal AZ, afkomstig van spierafbraak wordt omgezet in alanine en glutamine > afgegeven aan bloedbaan > groot gedeelte wordt gebruikt voor GNG in lever en nieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vasten en het brein

A

De hersenen hebben altijd glucose nodig, maar wanneer er drastische toename van de [KL]-spiegel in het bloed is door vasten, dan zal het brein overgaan van glucose-verbranding naar KL-verbranding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Alanine en glutamine tijdens vasten

A

In lange periode van vasten vindt in het begin GNG plaats van alanine en andere AZ in de lever. Eind van deze periode gaan de nieren meedoen door meer protonen uit te scheiden vanwege een acidose (toename KL).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Glucosevoorziening bij hongeren

A

[ins]/[gcn] ratio daalt:

  1. glucose uit voeding (ca. 4 uur)
  2. glycogeen (ca. 12 uur)
  3. gluconeogenese (ca. dagen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Brandstoffen tijdens vasten

A
  1. Glucose - daling
  2. FFA - stijging
  3. KL - sterke stijging
17
Q

uitputting leverglycogeen vasten

A

Beperking glucoseverbruik + nieuwe bron glucose: spiereiwit (Ala, Gln) + beperking eiwitafbraak.

18
Q

Beperking glucoseverbruik (algemeen)

A

lipidmobilisatie en ketonlichaamvorming:

  • Glucagon omhoog / insuline omlaag
  • Glycogeen-afbraak omhoog
  • GNG omhoog
  • Lipolyse omhoog
  • Ketogenese omhoog
  • Proteolyse omhoog
19
Q

Beperking glucoseverbruik: spieren en hersenen

A

lipidmobilisatie en ketonlichaamvorming:

  • Glucagon omhoog / insuline omlaag
  • lipolyse omhoog
  • ketogenese omhoog
20
Q

glucose vetzuur/KL interactie

A

acetyl-CoA remt glucose-oxidatie en glucose opname bij hoge [NEFA] (spier) en [KB] (spier, brein)

21
Q

Meten beperking spiereiwit-afbraak

A

daling stikstofexcretie via urine tijdens vasten –> gluconeogenese in lever > in lever + nieren!

22
Q

mechanisme beperking spiereiwit-afbraak

A

rol schildklierhormoon T3 en reverse-T3, de rol van deiodeinase enzym.
T3 daalt tijdens vasten:
- UCP daalt in skeletspier en hartspier, dus BMR daalt (basale metabole snelheid)
- minder eiwit-afbraak

23
Q

metabole adaptaties tijdens inspanning

A
  • veel extremer dan hongeren: sneller adaptatie, grotere rol (sympathisch) ZS en stress hormonen.
  • spier: glycolyse-snelheid sterk omhoog
24
Q

sprint vs. marathon

A

maximale snelheid is afhankelijk van de duur van de loop.

25
Q

Energie voorziening inspanning: vorming ATP

A

Seconden: (voorraad) ATP als energiebron daalt, toename creatine fosfaat.
Minuten: stijging anaerobe glycolyse/spier glycogeen
Uren: aerobe metabolisme = spierglycogeen/plasma glucose/lever glycogeen & plasma FFA/TAG.

26
Q

Energievoorziening van spieren tijdens maximale inspanning

A

Spiercontractie verviervoudigt tijd voor snelle contractie > glycogenolyse en anaerobe glycolyse: ATP uit omzetting spierglycogeen naar lactaat.

27
Q

Mechanisme coordinatie glycogenolyse en stimulatie spiercontractie

A

door Ca2+ ionen (activeren fosforylase kinase b).
Afbraak glycogeen kan pas starten nadat:
- glycogeenfosforylase is geactiveerd
- voldoende Pi beschikbaar is.> vanuit omzetting ATP –> ADP +Pi > Pi wordt gebruikt bij glycogeenfosforylase.

28
Q

Eindsubstraten glycolyse sprint vs. marathon

A

Sprint: lactaat
Marathon: CO2 + H2O

29
Q

Stimulatie vorming glucose tijdens inspanning

A
  • Glucagon en adrenaline in lever voor omzetting lactaat en glycogeen in glucose.
  • Adrenaline op spiercel voor afbreken spierglycogeen & glucose (vanuit lever) naar lactaat en CO2 + H2O.