Thema 2 - Vetstofwisseling (hc3 + wc2/3) Flashcards

1
Q

wat vormt lipiden metabolisme

A
  • TAG
  • fosfolipiden
  • cholesterol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

endogeen

A

zelf gemaakt in lever, vetcel of melkklieren.

- uit AcCoA
lever: TAG > VLDL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

exogeen

A

voeding > chylomicronen > vetcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe worden vetten uit AcCoA gemaakt?

A

Via citraat > AcCoA (buiten mito) > malonyl-CoA door acetyl-CoA carboxylase (ACC) > aceto-acetyl FAS > palmitaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe wordt FAS synthese gereguleerd?

A

Hormonaal gereguleerd:

  • INS +
  • GCN -
  • ADR -
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe geschiedt transport van lipoproteine deeltjes?

A

dit gebeurt via galzouten (monoacylglycerol), micel met vrije VT of vrij cholesterol. Daarna worden deze delen opgenomen door de darmcel. Hier worden de vetten opgenomen door chylomicronen en zo getransporteerd via ductus thoracicus naar bloedbaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

chylomicron

A

zijn dragers van “dieetvet”. Goede afspiegeling van VT in dieetvet. Er zitten TAG en cholesterol esters in de chylomicron. De chylomicron is opgebouwd uit een monomoleculaire laag: eiwit, fosfolipiden en cholesterol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

metabolisme chylomicron

A

vanuit de darm wordt de chylomicron getransporteerd naar de bloedbaan. De chylomicron bevat apoproteine of de celwand. door HDL worden Apo E en Apo C op de micron gezet. Lipoproteine lipase snoept telkens een beetje van de chylomicron af en laat daarbij asceet HDL, vetzuren + glycerol los. Daarnaast blijft alleen Apo E over op de micron. Deze bindt op de receptor op de lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verschil VLDL en chylomicron

A

Het verschil zit hem in de grootte van de vesicle. Dit wordt beïnvloed door het eiwit wat op het blaasje zit.
VLDL = B100
Chylomicron = B48

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat doet LPL

A

O.i.v. INS komt er meer LPL in het bloed en wordt GLUT-4 geactiveerd op de adipocyt. Hierdoor kan de VLDL of chylomicron binnen aan de endotheelcel om de vrije VT los te laten. De LPL zorgt ervoor dat TAG afgebroken in glycerol en 3 VT zodat de VT opgenomen kunnen worden door de adipocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar zit LPL

A

oppervlak endotheelcellen (capillairen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wanneer is LPL actief

A

tijdens gevoede toestand: LPL vetweefsel actief.

Bij post-absorptieve staat, vasten en lactatie is LPL laag (terwijl spieren en melkklier juist wel actiever zijn).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Opbouw TAG adipocyt

A

VT (via VLDL uit lever OF chylomicron uit darm) en glucose komen cel in.

a. VT > Acyl-CoA FAS
b. Glucose > glycerol-3-P
- -> vormt TAG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Afbraak TAG adipocyt

A

TAG wordt afgebroken door Hormoon sensitive Lipase > glycerol en VT.

a. glycerol naar lever
b. VT gebonden aan albumine naar lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe wordt HSL geactiveerd?

A

M.b.v. ATP > cAMP > PK A > fosforylering HSL (activatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

VLDL synthese

A

afhankelijk van voeding:

  • koolhydraatrijk: TAG synthese lever stijgt > uitscheiding VLDL stijgt (o.a. naar vetweefsel: opslag weer als TAG)
  • vasten: VZ aanvoer uit vetweefsel stijgt > TAG synthese lever stijgt > uitscheiding VLDL stijgt (nu naar andere weefsels dan vet (bijv. spier) voor energie (dit is incl. VZ/albumine complexen uit adipocyt).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

LDL transport

A

Receptor-gemedieerde endocytose:

  1. LDL bindt aan LDL-receptor op celmembraan
  2. Receptor-LDL complex wordt opgenomen = endocytose (clathrin-coated pit)
  3. LDL wordt afgebroken in lysosoom, terwijl LDL-receptor terug naar celmembraan wordt gebracht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

LDL

A

low density lipoprotein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In wat wordt LDL afgebroken in lysosoom?

A

cholesterol, fungeert volgende rol:

  • cel membraan steroide hormonen of galzouten
  • d.m.v. ACAT (cholesterol acyltransferase) opslag van cholesterol esters
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurt er bij een overvloed van cholesterol?

A
  1. inhibitie HMG CoA reductase voor synthese cholesterol
  2. activatie ACAT voor opslag cholesterol esters
  3. inhibitie DNA/RNA synthese van LDL receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

afvoer cholesterol uit cellen

A
  • afgifte uit celmembraan aan (nascent) HDL

- nascent HDL (schijfvorm) wordt geleidelijk HDL (bolvorm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Structuur (nascent) HDL

A
lipide bilaag (fosfolipide)
Eiwit + cholesterol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

HDL

A

High density lipase = o.a. voor opslag cholesterol esters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

waar vorming (nascent) HDL

A
  1. lever
  2. darm
    - -> o.i.v. LCAT (uit plasma).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Cholesterol en HDL

A
  1. buitenkant HDL
  2. binnenkant HDL als cholesterol esters.
    Cholesterol uit HDL afgegeven aan VLDL, IDL, LDL –> o.a. afvoer naar lever.
26
Q

Hoe wordt cholesterol uit HDL afgegeven aan lever?

A
  1. direct (HDL receptoren)

2. via LDL

27
Q

opbouw TAG

A

brandstof-reserve. Glycerolskelet met daarna 3 VT (ester-binding)

28
Q

Opbouw fosfolipiden

A

bouwmateriaal voor membranen. Glycerolskelet en 2 VT en fosfaatgroep met daaraan een organische alcohol.

29
Q

Opbouw cholesterol

A

in gal, bio-membraan en als steroidprecursor en cholesterol-ester. VZ gekoppeld aan vrije hydroxylgroep van cholesterol.

30
Q

Voornaamste functie vetten en vetzuren

A
  1. energievoorziening; via B-oxidatie of via mobilisatie uit opgeslagen reserves (TAG adipocyt)
  2. bouwmateriaal biomembranen en lipiden-monolagen
  3. Signaal-overdracht: intra- en intercellulair
  4. grondstof voor diverse biosynthese-routes (zoals gal en steriod hormonen)
  5. opname van lipofiele vitaminen zoals vit. A, D, E en K.
31
Q

eindproduct vetzuursynthase

A

palmitaat (C16:0)

32
Q

belangrijkste lipogene organen

A

lever, vetweefsel en melkklieren van lacterende dieren.

33
Q

3 verschillen lever en vetweefsel

A
  1. lever kan ook glycerol-3-P maken uit glycerol (onaf. van glycolyse) door bepaalde enzym. Dit enzym ontbreekt in adipocyt.
  2. lever kan mitochondriaal AcCoA gebruiken voor zowel vetzuursynthase als ketogenese. Adipocyt geen mito.
  3. lever exporteert endogeen gevormd TAG als VLDL naar het bloed, slaat TAG alleen op onder pathologische condities (lever-vervetting).
34
Q

wanneer is vetzuursynthese maximaal?

A

bij koolhydraatrijke voeding.

35
Q

sleutel-enzym vetzuursynthese

A

Acetyl-CoA Carboxylase (ACC)

36
Q

hoe wordt TAG in darmlumen gesplitst?

A

door pancreas lipase gesplitst in een molecuul 2-monoacylglycerol en 2 moleculen VZ.

37
Q

Waar wordt TAG zoal uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet?

A

Darmlumen = afgebroken door pancreas lipase
Darmmucosacellen = opgebouwd
–> geïncorporeerd in lipoproteines = chylomicronen.
- Bloed = afgebroken door LPLase
- Adipocyt = opgebouwd m.b.v. glucose

38
Q

LPLase

A

Lipoproteine lipase = LPLase komt tot expressie in vetcellen (geïnduceerd door INS) en wordt daarna gebonden aan de endotheelcellen van het capillair. LPLase wordt geactiveerd wanneer een chylomicron bindt aan een receptor met apoproteine C.
LPLase hydrolyseert TAG tot vrije vetzuren en glycerol.

39
Q

Wat gebeurt er met TAG wanneer chylomicron in bloedbaan is?

A

CM bindt aan receptor endotheelcel. Hierdoor LPLase vrij, die TAG afbreekt in FFA en glycerol. VZ worden door vetcellen opgenomen en glycerol en “leeggezogen” lipoproteine blijven achter in het bloed.

40
Q

Apoprotreïne C

A

zowel CM als VLDL bezitten apoproteïne C en brengen op deze manier hun TAG over aan het vetweefsel (en de perifere organen).

41
Q

Apoprotreïne C

A

zowel CM als VLDL bezitten apoproteïne C en brengen op deze manier hun TAG over aan het vetweefsel (en de perifere organen).

42
Q

regulatie LPLase

A

hormonaal gereguleerd door INS. Insuline stimuleert aanmaak van LPLase van vetweefsel, waardoor circulerende CM en VLDL versneld afgebroken worden.

43
Q

Hoe kan werking INS versterkt worden?

A

glucocorticoiden.

44
Q

werking INS adipocyt

A
  • stimulatie aanmaak LPLase
  • stimulatie opname van glucose (GLUT-4) en afbraak glycolyse
  • verlaagt [cAMP] in adipocyt, waardoor activiteit van intra-cellulair hormoongevoelig lipase (HSL) afneemt.
45
Q

werking INS adipocyt

A
  • stimulatie aanmaak LPLase
  • stimulatie opname van glucose (GLUT-4) en afbraak glycolyse
  • verlaagt [cAMP] in adipocyt, waardoor activiteit van intra-cellulair hormoongevoelig lipase (HSL) afneemt.
46
Q

ATGL

A

adipose triglyceride lipase

47
Q

HSL

A

hormoon sensitive lipase

48
Q

Wat doen ATGL en HSL

A

breken TAG in de vetcel af tot glycerol en vrije VZ.

49
Q

wat gebeurt met de VZ als ze adipocyt verlaten?

A

binden aan plasma-eiwit albumine en worden vervoerd naar verschillende organen.

50
Q

LDL

A

low density lipiden = chylomicronen

51
Q

transport cholesterol

A

LDL vervoert naar extra-hepatisch weefsel en organen en HDL vervoert het overschot aan cholesterol juist weer terug naar lever.

52
Q

ontstaan LDL

A

Ontstaat uit VLDL wanneer deze zijn TAG aan de weefsels heeft afgestaan en in de kern met name cholesterol is overgebleven.

53
Q

opname cholesterol LDL

A

endocytose van het LDL deeltje door de cel. Herkenning van apoB100.

54
Q

nascent HDL

A

precursor HDL komt uit lever en darm, en bestaat uit een jasje van fosfolipiden, eiwitten en cholesterol.

55
Q

LCAT

A

lecithine-cholesterol-acyltransferase = veresterd cholesterol zodat het opgenomen wordt in de kern van HDL.

56
Q

Functie apoproteine op de verschillende lipoproteines

A
  • als herkenning voor receptoren (zoals LDL/HDL receptor)

- activering van de enzymen LPLase en LCAT.

57
Q

de novo synthese v. cholesterol

A
  • cholesterol uit voedsel opgenomen > darmcellen en lever.
  • mevalonaat (sleutel enzym) > omgezet in isopentenyl pyrofosfaat > x6 maakt squaleen > cyclische verbinding cholesterol.
58
Q

LDL vs. HDL cholesterol

A

LDL - bad guy

HDL - good guy.

59
Q

Vetvoorraad vogels

A

opslaan van vet door vogels is groot (buikholte, onderhuidsvetweefsel, spieren en lever) en vet kan efficiënt gemobiliseerd worden.

60
Q

2 redenen opslag vet economischer dan koolhydraat

A
  1. vetten zijn apolair, terwijl glycogeen per gram twee gram water aantrekt.
  2. VZ zijn gereduceerde dan koolhydraten en leveren bij oxidatie dus meer energie.
61
Q

lipidentransport ei-leggende vogels

A

massaal transport van lipiden - waaronder zeer veel cholesterol - van de plaats van aanmaak (lever) naar plaats van verbruik (ovarium).

62
Q

transport vet vogels

A

d.m.v. VLDL en VTG (vitellogenine)
Omdat vogels geen goed ontwikkeld lymfatische systemen hebben, worden er geen chylomicronen aangetroffen maar portomicronen (transport via bloed in de poortader naar lever).