Thema 12: Biosynthese melk (hc16 + wc12) Flashcards

1
Q

wat zit er in melk?

A

46 gr/L koolhydraat (lactose)
35 gr/L eiwit (vnl. caseine)
39 gr/L TAG
Mineralen (Ca2+, PO4(3-))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

melk belangen

A
  • voor het jonge zoogdier:
    a. garantie voor instant voedsel (optimale samenstelling, T, steriel)
    b. aangepast aan digestie van zuigeling (caseïne als eiwitbron
    c. bescherming tegen infecties (gammaglobuline in biest)
  • voor de mens:
    a. intensieve melkvee-houderij (witte motor is hoogwaardige voedselbron)
    b. zuivelindustrie (kaas, boter & diverse zuivelproducten)
    c. bio-technologie (stier Herman > rec DNA > humaan lactoferrine)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Melk samenstelling

A
  • melk van diverse zoogdieren is kwalitatief overeenkomst (TAG, caseïne, lactose)
  • melk is iso-osmolair met bloed
  • kwantitatief zijn er grote verschillen in melksamenstelling bij verschillende zoogdieren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Osmotisch actieve delen melk

A
osmotisch actief zijn:
- lactose (disaccharide: Glu-Gal)
- kationen (Ca2+, Mg2+, K+, Na+)
- Anionen (Cl-, nitraat, fosfaat)
> stofje wordt makkelijk opgenomen, net als elektrolyten drankje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe komt het dat melk wit en ondoorzichtig?

A

Suiker is oplosbaar in water > geeft geen witte kleur.
Eiwit opgelost in water > helder.
TAG opgelost in water > dit lost niet op.
–> de TAG wordt in het lichaam een VLDL omdat het omringt wordt door fosfolipiden. Toevoeging van fosfolipiden in melk (PC = phoshatidyl choline) leidt tot vorming van vesicles gevuld met TAG die het licht verstrooien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Osmotisch inactieve delen melk

A

Osmotisch inactief zijn:

  • vet (= TAG) “druppeltjes”
  • eiwit
    1. fosfocaseine-micellen
    2. melkserum-eiwitten
  • Sporenelementen, vitamines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

melksamenstelling en relatieve groeisnelheid

A

De stoffen in melk is over het algemeen hetzelfde, maar de samenstelling is heel verschillend. Je hebt snelle en langzame groeiers. Je ziet dat snelle groeiers heel veel vet en eiwitten hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

indeling uier-kwartier

A
  • klierweefsel
  • ducten
  • cistern
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

opbouw melkblaasje

A
  • capillairen omgeven het blaasje.
  • het blaasje is hol van binnen.
  • er bevinden zich lacterende cellen (= melkkliercel) onder het oppervlak van het blaasje.
  • het blaasje is omgeven met myoepitheliale cellen
    > het geproduceerde vloeistof wordt afgegeven aan de ductus.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4 processen van belang alveolaire melk-klier-cel

A

Deze processen zorgen ervoor dat stofjes in melk terechtkomen.

  1. Vet druppeltjes worden uitgescheiden.
  2. Exocytose = melkeiwit
  3. Transcytose = andere eiwitten (vanuit bloed)
  4. Secretie = mineralen en water
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Lipid droplets

A

het membraan van de vesicle is opgebouwd uit lipide bilaag i.p.v. een monolaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

TAG lipid droplet

A

koe krijgt geen glucose binnen, maar wel propionaat, acetaat en butyraat. Om te voorkomen dat TAG stijf wordt, bouwt de koe korte vetketens in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

synthese lactose

A

synthese van N-acetyl-lactosamine (NAL) verloopt traag in niet-acterende (melkklier)cellen. NAL: voor glucosilering van eiwitten.
Glucose + Galactose = Lactose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar gebeurt synthese lactose?

A

Golgi-lumen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Koemelk afbraak

A

Koemelk (100%) > stremmen (m.b.v. renine) of schiften door pH.

a. melkserum (20%) = albumines (lactalbumine & serumalbumine); globulines; pepton.
b. aggregaat (80%) = caseïne (a, B of k)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe wordt melk gestremd?

A

d.m.v. k-caseine. k-Caseine orienteert zich vooral aan de buitenkant van de micellaire klusters zodat de polaire peptide “staart” in de waterfase steekt –> voorkomt dat klusters aggregeren.
Als de “staarten” erafknipt worden door renine dan wordt het melk gestremd. > aggregatie van micellen.

17
Q

Belang stremmen melk

A

langere passagetijd van melk in de maag/dam tractus van het kalf –> betere vertering

18
Q

prolactine

A

hypofysevoorkwab (pulsatief afgegeven aan de circulatie) > gereguleerd vanuit de hypothalamus, goed gereguleerd balans tussen stimulerende factoren (vooral serotonine) en de belangrijkste remmende factor (dopamine.

19
Q

rol prolactine

A

speelt een rol bij voortplanting en de ontwikkeling van melklierweefsel. Niet alleen de ontwikkeling van melkklieren maar oo het op gang komen en het onderhouden van de melkproductie.

20
Q

activatie prolactine

A

prolactine bindt aan receptoren > conformatieverandering > vorming dimeer > de tyrosine kinase fosforfleren elkaar > de signaal transducers en activatoren wordt gefosforyleerd en geactiveerd > transcriptie van melkeiwitgenen.