T5.1 Cultuur Flashcards
Vanuit evolutionair perspectief is het moeilijk om te spreken over eigenschappen die uniek menselijk zijn, want voor elke eigenschap die daarvoor in aanmerking komt, worden vroeg of laat voorboden of analogieën gevonden in het dierenrijk, zeker onder primaten. Van eigenschappen waarvan we lang dachten dat ze uniek menselijk waren, zoals symbolische communicatie en culturele overdracht, is allang aangetoond dat zij op zijn minst in rudimentaire vorm ook bij primaten aanwezig zijn.
Wat is wel uitermate bijzonder?
De mate waarin juist deze eigenschappen bij de mens zijn ontwikkeld
Een van de dingen die taal mogelijk maakt, is het direct overdragen van informatie. We beschikken niet meer alleen over imitatie als methode om zaken van elkaar te leren, maar we kunnen dingen ook overdragen door ze uit te leggen. Dit maakt het mogelijk om niet alleen handelingen, maar ook ideeën uit te wisselen. Dat vermogen om handelingen en ideeën uit te wisselen heeft ons gebracht naar een manier van aanpassen die vele malen sneller en flexibeler is dan evolutie. Wat is dat?
culturele ontwikkeling.
Het is onbegrijpelijk hoe we in krap tienduizend jaar die sprong hebben kunnen maken van een primitieve natuurtoestand naar onze huidige door geld en technologie voortgedreven samenleving. Eén ding staat daarbij in elk geval vast. Wat?
die periode van tienduizend jaar is veel te kort om langs evolutionaire weg een neurologisch of psychologisch verschil te laten ontstaan dat verantwoordelijk is voor deze bonte verzameling van cultuurverschijnselen.
In het victoriaanse tijdperk werd heel anders gedacht over cultuur en cultuurverschillen.
Leg kort uit hoe de gangbare gedachte was over cultuur in het victoriaanse tijdperk.
In het victoriaanse tijdperk zag men cultuur als een eindproduct, dat gecreëerd werd door mensen. Verschillen tussen culturen – zoals het verschil tussen primitieve volkeren en de westerse beschaving – moesten dus begrepen worden als een uiting van aangeboren verschillen. Sommigen gingen daarin zelfs zover dat zij, op basis van verschillen tussen westerlingen en primitieve volkeren, dachten te maken te hebben met verschillende soorten.
Leg vervolgens kort uit hoe de opvattingen van antropologen als Boas, Kroeber en Mead op dit punt waren.
Aan welke discussie doet dit verschil van mening u denken?
Antropologen als Boas en diens leerlingen draaiden deze redenering om. Het waren niet de aangeboren vermogens die cultuur veroorzaakten. Het was juist de cultuur die individuele verschillen creëerde. Cultuur werd daarmee een soort superorganisme dat als autonome kracht het menselijke leven bestuurde. Consequentie van deze opvatting was bovendien ook dat menselijk gedrag eindeloos variabel zou moeten zijn. Bedenk dat u als evolutionair-psycholoog juist op zoek bent naar universele verschijnselen omdat dat een aanwijzing is dat het een aangeboren eigenschap van de soort is. Aantonen dat menselijk gedrag oneindig variabel is, zou dus een weerlegging betekenen van de opvatting dat menselijke gedrag aangeboren is. Ogenschijnlijk leek dat ook het geval te zijn. Onderzoek van antropologen als Mead toonde aan dat culturele variatie enorm is.
Deze discussie vertoont veel overeenkomsten met de discussie die in dezelfde tijd heerste tussen nativisten en behavioristen. Ook behavioristen beargumenteerden dat menselijk gedrag eindeloos variabel was, dat de mens een onbeschreven blad was en dat gedrag door leren tot stand kwam. Deze algemene empiristische opvatting die ten grondslag ligt aan zowel het behavioristisch als het antropologisch argument tegen nativistische opvattingen, is wat in de jaren negentig door Tooby en Cosmides werd aangeduid als het Standard Social Science Model dat niet strookte met de evolutietheorie.
Als alternatief voor deze slepende discussie over cultuur opperden Boyd en Richerson hun zogeheten dual inheritance-model. Wat bedoelen zij hiermee?
Beschrijf beknopt hun model en leg daarbij uit hoe dit een oplossing poogt te bieden voor het natuur-cultuurdebat.
Het dual inheritance-model van Boyd en Richerson beschrijft de ontwikkeling van de mens als een combinatie van twee processen. Het eerste proces is de biologische evolutie, het proces waarlangs ons lichaam is gevormd, en alle neigingen, voorkeuren en vaardigheden die we uit de evolutie hebben meegekregen. Deze eigenschappen worden langs genetische weg doorgegeven. Het tweede proces is de culturele evolutie. Hier gaat het dus niet om ontwikkeling langs biologische weg, maar langs culturele weg. U zou dit kunnen benoemen als ‘transmitted culture’, zoals Tooby en Cosmides dat noemen: het gaat om eigenschappen die worden doorgegeven door middel van imitatie en overdracht van ideeën. Met dit model onderscheiden Boyd en Richerson zich vooral omdat zij ruimte maken voor beide processen. Bovendien interacteren deze twee processen volgens Boyd en Richerson: wat op het ene niveau gebeurt, heeft invloed op het andere niveau en vice versa. Er is dus niet alleen ruimte voor zowel genen als cultuur – zij beïnvloeden beide ons gedrag – maar deze twee factoren beïnvloeden via ons gedrag ook nog eens elkaar.
Van theorieën zoals die van Boyd en Richerson zijn er vele geopperd. Enkele daarvan worden in het boek besproken, bijvoorbeeld de ‘Gene-culture co-evolution’-theorie van Lumsden en Wilson, en de ‘Meme theory’ van Dawkins.
De meme-theorie van Dawkins probeert in wezen te beschrijven hoe het ontwikkelingsproces verloopt op het tweede, culturele niveau in het model van Boy en Richerson.
Wanneer u de opvattingen van Dawkins bekijkt, waarin zijn deze dan gelijk en waarin zijn deze verschillend van het dual inheritance-model van Boyd en Richerson? Probeer in uw antwoord algemeen te blijven. Ga dus niet te veel in op details uit een van beide theorieën, maar leg in grote lijnen uit waar overeenkomsten en verschillen zitten.
In beide theorieën is sprake van twee interacterende ontwikkelingsprocessen: enerzijds de biologische evolutie volgens de principes van erfelijke variatie in genen en natuurlijke en seksuele selectie. Anderzijds is er het proces van culturele ontwikkeling. Elk van beide processen kent zijn eigen dynamiek en ontwikkelingstempo, maar zijn inhoudelijk niet onafhankelijk van elkaar. In beide modellen lopen deze twee ontwikkelingen parallel, waarbij de inhoudelijke ontwikkelingen op het ene niveau begrensd en gestuurd worden door ontwikkelingen op het andere niveau. Het grootste verschil is dat in de theorie van Dawkins het proces van culturele evolutie heel expliciet wordt gemodelleerd volgens een ontwikkelingsprincipe dat vergelijkbaar is met genetische evolutie. Er zijn culturele eenheden – Wilson noemde dat culturegens, Dawkins noemt het memes – die overdraagbaar zijn door middel van imitatie of onderricht. In die culturele eenheden kunnen, net als bij genen, veranderingen optreden waardoor er culturele variatie ontstaat. In die variatie wordt vervolgens geselecteerd door een principe dat vergelijkbaar is met natuurlijke selectie: wanneer een meme nuttig is, raakt hij verspreid, wanneer hij dat niet is, verdwijnt hij. Volgens Dawkins is culturele ontwikkeling dus grotendeels vergelijkbaar met evolutie, er is variatie van overdraagbare eenheden en selectie op basis van het nut van die eenheden. Het enige dat verschilt is de informatiedrager en het kopieermechanisme. Bij evolutie is het gen de informatiedrager die gekopieerd wordt tijdens de voortplanting. Bij culturele evolutie is dat het culturegen of de meme, die gekopieerd wordt door imitatie of overdracht.
Bedenk dat we eerder in de cursus ook al een theorie van Dawkins zijn tegengekomen. De meme-theorie van Dawkins draagt ontegenzeggelijk hetzelfde stempel als die andere theorie.
Welk punt zou dit zijn, dat zeer kenmerkend is voor het gedachtegoed van Dawkins? Wees kritisch over deze theorie. Welk gevaar ligt er op de loer als je redeneert zoals Dawkins doet?
De meeste theorieën over de culturele evolutie gaan ervan uit dat cultuureenheden geselecteerd raken omdat zij de ‘fitness’ verhogen van het individu dat de meme hanteert: wanneer een idee of stuk gereedschap of een sociale norm ons helpt beter te overleven en voort te planten, dan raakt deze geselecteerd. Dawkins stelt echter dat dit niet altijd het geval hoeft te zijn. Memes hoeven niet alleen gespaard te blijven omdat zij onze fitness verhogen, maar ook omdat zij in staat zijn hun eigen fitness te verhogen. Herinnert u zich dat Dawkins iets vergelijkbaars beweerde over genen? Hij had het over ‘selfish genes’: bij evolutie draait het niet om voortplanting van het individu, maar om voortplanting van de genen, daarbij is het individu alleen maar een toevallige drager, een tijdelijk vehikel van die genen. Datzelfde is volgens Dawkins ook aan de hand met culturele ontwikkeling. Memes ontstaan als variatie op bestaande memes. Of zij vervolgens ook geselecteerd raken, hoeft helemaal niet van voortplantings- of overlevingsvoordelen voor het individu af te hangen. Het gaat er gewoon om dat zo’n meme het voor elkaar krijgt om zich te verspreiden. Dawkins heeft het dan ook over ‘selfish memes’. Het probleem met zo’n opvatting is dat je snel geneigd bent om memen of genen te antropomorfiseren (te vermenselijken). Je schrijft ze als het ware een actieve geest toe door te stellen dat zij ‘zelfzuchtig’ zijn en vooral gericht zijn op hun eigen verspreiding. Natuurlijk doet zo’n meme helemaal niets, net zomin als een gen. Het is gewoon een culturele eenheid zoals een stuk gereedschap, een goed idee, een pakkend melodietje dat toevallig verspreid raakt omdat mensen het gaan gebruiken. Een dergelijke meme kan bijvoorbeeld ook een sociale norm inhouden die, weliswaar beperkend is voor het individu, maar een sterke groepscohesie teweegbrengt. Door die cohesie verspreidt de meme zich gemakkelijker over de groep. In zo’n geval is de meme niet goed voor de fitness van het individu, maar wel voor zijn eigen verspreiding.
In het boek wordt een discussie besproken tussen Wilson en Dennett over de relatie tussen cultuur en natuur.
Geef in het kort beide posities weer.
Wilson stelt dat de menselijke natuur een beperking betekent voor wat er cultureel gezien mogelijk is. Hij stelt letterlijk dat cultuur door onze genen aan een lijntje wordt gehouden. Cultuur kent variatie, maar alleen in zoverre als onze genetische make-up dat toelaat. Dennett is het hier niet mee eens. Hij gebruikt juist de metafoor van de springplank. De invloed van de menselijke natuur op het culturele domein is eigenlijk vrij beperkt. Onze instincten vormen niet meer dan een springplank. Vanaf die springplank is het mogelijk om via culturele ontwikkeling vrijwel elk denkbaar punt te bereiken. Cultuur wordt dus niet zozeer beperkt door de menselijke natuur, maar wordt daardoor juist gefaciliteerd.
Wanneer u kijkt naar het meningsverschil tussen Wilson en Dennett, welke van de twee posities komt volgens u dan het dichtst bij de waarheid?
Probeer kort te verwoorden welke van de twee posities het meest plausibel is.
Probeer in uw antwoord de opvattingen van Seligman te betrekken die aan de orde zijn geweest in eerdere studietaken
Voor beide posities is wat te zeggen. Enerzijds heeft Wilson gelijk dat er inderdaad allerlei culturele universalia zijn die duidelijk gekoppeld zijn aan evolutionaire belangen. Voedsel, seksualiteit en kinderzorg zijn bijvoorbeeld thema’s die leidend zijn in elke cultuur ter wereld. Menselijk gedrag concentreert zich nu eenmaal rondom zulke evolutionaire belangen. Anderzijds heeft Dennett gelijk dat er op cultureel niveau veel meer variatie mogelijk is dan op evolutionair niveau. Culturele aanpassing gebeurt immers sneller en is daardoor een stuk flexibeler. Het is echter zeker niet zo dat op cultureel niveau zonder meer alles mogelijk is. Er zijn wel degelijk biologische grenzen aan wat cultureel kan. Je kunt het vergelijken met het onderscheid dat Seligman maakte tussen prepared, unprepared en contraprepared.
Voor sommige dingen zijn we prepared. Mensen hebben vergelijkbare hersenen, zullen dus vergelijkbare gedragingen vertonen en ook vergelijkbare culturele eenheden produceren en reproduceren. Het zijn nu eenmaal de dingen die elk mens is en doet. Op dit domein zullen we dus ook de culturele universalia aantreffen. Dit is meer het domein waar Wilson het over heeft, het gebied waarop cultuur vooral gedreven wordt richting evolutionaire belangen.
Voor andere dingen zijn we unprepared. Het zijn gedragingen waar we niet toe neigen en die niet zijn aangeboren, maar die we wel kunnen vertonen, simpelweg omdat onze fysiologische en psychologische make-up het toestaat. Dit is het terrein waar een enorme culturele variatie mogelijk is en waarover Dennett het met name heeft. Ons geëvolueerde lichaam en brein sturen hier niet in een bepaalde richting maar staan vooral een grote variatie toe.
Tot slot zijn er dingen waarvoor we contraprepared zijn. Net zo goed als we nooit zullen leren vliegen, zullen we ook niet een culturele norm kunnen aanhangen die een praktisch verbod op seks zou voorschrijven. Zo’n norm zou binnen één generatie uitsterven omdat haar dragers zich letterlijk niet meer kunnen voortplanten. Dit is dus het domein van culturele vormen die zich nooit zullen kunnen ontwikkelen. Dit is wat Wilson bedoelt als hij zegt dat cultuur aan de leiband van onze natuur ligt.
Het feit dat cultuur zo’n grote invloed heeft, kan leiden tot de gedachte dat het niets te maken heeft met evolutie en
biologie, en dat begrip van de biologie ons niet kan helpen om cultuur te begrijpen. Twee reden waarom dat niet zo is:
- Culturele praktijken zijn niet zo arbitrair als ze soms
lijken; ze worden beïnvloed door mensen die weer
gevormd zijn door natuurlijke selectie. - Het proces van culturele transmissie is gebaseerd op
gespecialiseerde neurale mechanismen die geproduceerd
zijn door evolutie.
Wat is uitgelokte cultuur?
En overgedragen cultuur?
Uitgelokte cultuur
Culturele gebruiken die kunnen voortvloeien uit mentale modulen die omgevingsafhankelijk zijn.
Overgedragen cultuur
Culturele gebruiken die het resultaat zijn van factoren als imitatie, modelling en ideeëndiffusie.
Culturele overdracht werkt echter alleen onder bepaalde voorwaarden. Wat stellen wiskundige modellen?
Wiskundige modellen stellen dat de omgeving in
een bepaald tempo moet veranderen; bij te snelle verandering heeft overdracht aan een volgende generatie weinig zin,
bij te langzame verandering zou genetische verandering het tempo zelf bij kunnen houden.
Wat is een meme volgens Dawkins?
‘een eenheid van culturele erfenis, natuurlijk geselecteerd dankzij zijn ‘fenotypische’ consequenties voor de eigen
overleving en replicatie’
Een van de verschillen tussen memes en genen is dat…
Een ander
verschil is dat..
mutatie van genen willekeurig is, en die van memes over het
algemeen niet.
genen via het lichaam worden overgedragen, terwijl memes gedrag voortbrengen dat door iemand anders
wordt waargenomen, die daar een onderliggende representatie van afleidt waardoor hij dat gedrag kan kopiëren. Dit proces van observatie en inferentie kan leiden tot meer variatie, bedoeld of onbedoeld.