T3.1 Universaliteit: Cognitieve ontwikkeling Flashcards

1
Q

Een van de hardnekkigste misverstanden over de evolutionaire psychologie is dat deze ál ons gedrag verklaart door te wijzen naar onze genen, door te zeggen dat alles is aangeboren. Evolutionair-psychologen zouden het belang van leren, cultuur of opvoeding negeren of ontkennen. Maar zo’n extreem nativistisch standpunt neemt de evolutionaire psychologie zeker niet in.
De evolutionaire psychologie stelt wél dat het tegenovergestelde environmentalistische standpunt – dat alle gedrag is aangeleerd – zeer onwaarschijnlijk is. De evolutionaire psychologie neemt eerder een tussenliggende positie in. Welke?

A

Volgens de evolutionaire psychologie worden wij geboren met een aanleg voor een groot aantal mentale modules die ons in staat stellen de wereld te begrijpen. Deze modules kunnen echter alleen tot expressie komen als wij de juiste omgevingsinput krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoofdstuk 5 is een lastig hoofdstuk. Het gaat over de relatie tussen ‘nature’ (resultaat van evolutie) en ‘nurture’ (resultaat van opvoeding). Dit thema is onderwerp van een complex en wijdvertakt debat, zoals u al hebt gezien in een eerdere studietaak. De belangrijkste boodschap die de auteurs proberen over te brengen is dat ons gedrag het gevolg is van een sterke interactie tussen nature en nurture. Deze boodschap komt tot uitdrukking in drie schijnbaar tegengestelde argumentatielijnen.

Welke 3?

A
  1. Leren is essentieel. Er zijn maar heel weinig gedragingen die tot expressie komen zonder dat daar enige vorm van leren aan te pas komt. Het grootste deel van het hoofdstuk kan vanuit dat perspectief gelezen worden.
  2. Leervermogen is niet onbeperkt. Het leervermogen wordt beperkt door onze evolutionaire make-up. Dit argument is verweven met het eerste en daardoor minder expliciet. Het artikel ‘Biological boundaries of learning’ dient derhalve om dit punt te verhelderen.
  3. Dat mensen worden geboren met een groot aantal domeinspecifieke mentale modules die gedurende de ontwikkeling tot uiting komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Probeer na te gaan welke vaardigheden en gedragingen u in de loop van uw leven verworven hebt. Denk aan wat u als kind hebt geleerd, wat op school hebt geleerd en wat u later hebt geleerd. En denk aan zowel sociale, technische als intellectuele vaardigheden.

Geef een stuk of tien voorbeelden van gedragingen en vaardigheden en categoriseer ze op basis van preparedness en unpreparedness.

A

Voorbeelden van gedragingen en vaardigheden die prepared zijn:

drinken van de moederborst
eten
zindelijkheid
lopen
spreken
seks
verzorgen van je kind na de geboorte
huilen (instinct?)
reflexen (bijvoorbeeld oogknipperen) (instinct)

Voorbeelden van gedragingen en vaardigheden die unprepared zijn:

lezen
schrijven/typen
rekenen
fietsen (begint met zijwieltjes)
autorijden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef ook een aantal voorbeelden van vaardigheden of gedragingen die contraprepared zijn.

A

Voorbeelden van gedragingen en vaardigheden die contraprepared zijn:

vliegen (zonder vliegtuig)
leven in volledige eenzaamheid
omdraaien van dag-en nachtritme
lachen als je bang of verdrietig bent (vooral bij jonge kinderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zojuist hebt u een aantal voorbeelden gegeven van gedrag en deze gecategoriseerd naar de drie categorieën uit het artikel van Seligman en Hager.

Kies nu uit elk van de drie categorieën een voorbeeld en bespreek dit nader. Geef per voorbeeld aan waarom het prepared, unprepared of contraprepared is. Leg ook uit waaruit de omgevingsinput bestaat en in hoeverre het leren beperkt is (constraints on learning).

A

Verzorging door moeder van pasgeboren baby
Dit is een gedraging die prepared is: moeders zijn in het begin een beetje onbeholpen met het hanteren van hun baby, maar leren dit heel snel. Omgevingsinput: directe feedback van hun baby (bijvoorbeeld huilen); aanwijzingen van andere vrouwen (vroeger zullen dit vooral oma’s en zusters geweest zijn; tegenwoordig krijgen moeders aanwijzingen van kraamhulpen).
Constraints on learning: niet relevant – het leren zorgen wordt immers vergemakkelijkt door onze biologische make-up.

Autorijden
Autorijden is een vaardigheid die unprepared is. Elke chauffeur weet dat je niet van de ene op de andere dag kunt autorijden, maar dat je een groot aantal trials nodig hebt om het onder de knie te krijgen.
Omgevingsinput: groot aantal handelingen en stimuli die vreemd zijn aan de menselijke natuur: technische handelingen, onnatuurlijk hoge snelheid; stimuli van voor, achter en opzij.
Constraints on learning: de meeste mensen slagen erin om uiteindelijk een auto te besturen, maar in stressvolle situaties (een onbekende drukke stad) merk je dat de cognitive load van het autorijden soms te groot is voor het menselijk brein.

Leven in volledige eenzaamheid
Een voorkeur voor volledige afzondering is contraprepared. Mensen verschillen in hun behoefte aan gezelschap, maar het aantal mensen dat een leven van volledige afzondering nastreeft, is minimaal.
Omgevingsinput: er is een zeer klein aantal voorbeelden van kinderen die in volledige eenzaamheid zijn opgegroeid en deze bleken op latere leeftijd ernstige sociale en cognitieve problemen te hebben. Het ‘leren’ van het desbetreffende gedrag bleek dus weinig succesvol.
Constraints on learning: de basisbehoefte aan liefde en gezelschap.
(Natuurlijk zijn er kluizenaars die zich afzonderen om zich volledig aan God te wijden, maar de vraag is hier of God in zo’n geval niet juist fungeert als surrogaat voor menselijk gezelschap.)

In het geval van gedragingen en vaardigheden die contraprepared zijn, is de desbetreffende vaardigheid of gedraging simpelweg niet compatibel met de menselijke make-up, zij het mentaal, zij het fysiek (denk bijvoorbeeld aan vliegen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In de Leeswijzer hebt u kunnen lezen hoe de stof behorende bij deze studietaak zich concentreert rondom drie argumentatielijnen, namelijk: 1) Leren is essentieel, 2) Leren is niet onbeperkt (constrained learning) en 3) Leren is domeinspecifiek (mental modules).

Geef, op basis van wat u nu hebt geleerd uit het boek en het artikel van Seligman en Hager, kort de bijbehorende drie argumentatielijnen weer. Probeer daarbij voor elke argumentatielijn het verschil te maken tussen de meeste extreme variant van het argument en een meer genuanceerde positie.

A

Leren is essentieel
Het argument dat leren essentieel is zegt dat bijna al onze gedragingen en vaardigheden niet vanaf onze geboorte aanwezig zijn en dus aangeleerd moeten worden. Zelfs op zeer basale vaardigheden zoals drinken aan de moederborst, lopen of zindelijkheid, moeten we oefenen voordat ze probleemloos worden uitgevoerd. De meest extreme variant van deze positie is het behavioristisch argument dat we ter wereld komen als onbeschreven blad en werkelijk alles door middel van associatie moeten leren. Een meer genuanceerde positie is dat we enkele basale aangeboren vaardigheden hebben die alle pas tot expressie komen na input vanuit de omgeving.

Leren is niet onbeperkt
Het argument dat ons leervermogen niet onbeperkt is zegt dat we niet alles kunnen leren. Ons leervermogen is beperkt door onze evolutionaire make-up. De meest extreme variant van dit argument is het nativistisch argument dat het leren volledig beperkt is door onze aangeboren vaardigheden (biologicaly constrained). Een meer genuanceerde variant is bijvoorbeeld de positie van Seligman en Hager die stellen dat we sommige dingen heel gemakkelijk leren, daarvoor zijn we namelijk evolutionair voorbereid (prepared). Andere dingen leren we met enige moeite (unprepared) en sommige dingen kunnen we helemaal niet leren (contraprepared).

Domeinspecifieke mentale modules
Het argument dat mensen worden geboren met een een groot aantal domeinspecifieke mentale modules zegt dat er vanaf onze geboorte bepaalde mentale modules (‘processing units’) aanwezig zijn. Deze mentale modules zijn specialistisch; ze zijn gekoppeld aan specifieke gedragingen of vaardigheden. In zijn meest extreme vorm leidt ook dit argument tot een nativistische positie. Een meer genuanceerde variant is de huidige positie binnen de evolutionaire psychologie, dat deze mentale modules weliswaar vanaf de geboorte aanwezig zijn, maar dat dit niet betekent dat wij alle vaardigheden waarvoor ze verantwoordelijk zijn vanaf onze geboorte al beheersen. De feitelijke expressie van deze mentale modules is namelijk afhankelijk van de omgevingsinput.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef van de zojuist besproken drie argumentatielijnen aan in hoeverre deze met elkaar samenhangen.

1) Leren is essentieel, 2) Leren is niet onbeperkt (constrained learning) en 3) Leren is domeinspecifiek (mental modules).

Spreken ze elkaar tegen, of komen zij overeen? Zijn zij verenigbaar of niet? Wanneer zij met elkaar overeenkomen, zijn het dan vergelijkbare posities, of is de één een verbijzondering van de ander?

A

Het ‘leren is essentieel’- en het ‘leren is niet onbeperkt’-argument lijken op het eerste gezicht aan elkaar tegengesteld te zijn. De een benadrukt het belang van leren, de ander juist het belang van dat wat aangeboren is. Zeker in hun meest extreme vorm - ‘alles is aangeleerd’ versus ‘alles is biologisch beperkt’ - zijn zij onverenigbaar. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de eerste positie juist een reactie was op het extreem nativisme dat hoogtij vierde aan het eind van de negentiende eeuw. De extreem environmentalistische, behavioristische positie die daaruit voortvloeide, lokte vervolgens het tweede argument uit. Wanneer we beide argumenten echter wat nuanceren zijn zij prima verenigbaar.

Het feit dat leren biologisch beperkt is, wil nog niet per definitie zeggen dat leren niet essentieel is, terwijl het feit dat leren essentieel is niet betekent dat het niet ook biologisch beperkt zou kunnen zijn. Ons brein is in de evolutie zo gevormd dat we sommige dingen wel en andere niet kunnen leren, maar voor de zaken die we wel kunnen leren, is het leerproces essentieel. Deze combinatie van beide argumenten vormt de gematigde ‘beyond-nature-nurture’-positie die de huidige generatie evolutionair-psychologen aanhangt.

Het idee van domeinspecifieke mentale modules past perfect binnen deze gematigde positie. Immers: vanuit extreem nativistisch perspectief zou je verwachten dat al onze gedragingen vaststaan in onze genen en tot expressie komen zonder dat daar omgevingsinput bij komt kijken. Vanuit extreem environmentalistisch perspectief zou je verwachten dat het menselijk brein een onbeschreven blad is, dat hooguit een domeingenerale leermodule bevat die het mogelijk maakt om alles, maar dan ook alles, te leren. Het idee van mentale modules staat midden tussen deze twee posities en stelt juist dat ons brein bestaat uit een groot aantal domeinspecifieke mechanismen die ons in staat stellen om specifieke dingen te leren. Om die ook daadwerkelijk te leren is het leerproces echter wel essentieel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nu we voldoende zicht hebben op de drie argumentatielijnen, kunnen we proberen de grote hoeveelheid concepten die gebruikt worden in de literatuur een plek te geven in dat kader. De opdracht luidt dan ook: probeer samenhang aan te brengen in de volgende verzameling termen.

instinct
imprinting
preparedness
unpreparedness
contrapreparedness
predispositions
critical/sensitive period
equipotentiality premise
developmental timetable
epigenetic landscape

Maak een overzicht waarbij u elk van deze termen plaatst onder een van de drie argumentatielijnen. Omschrijf vervolgens van elke term kort wat deze betekent en geef daarbij aan of er relevante samenhang is met andere termen.

Betekenen zij bijvoorbeeld hetzelfde, of zijn zij juist tegenovergesteld? Zijn sommige termen verbijzonderingen van andere termen?

A

Leren is essentieel

  1. Imprinting: het proces van hechting aan een object gedurende een kritieke periode. Het object van hechting is volledig afhankelijk van de omgevingsinput
  2. Critical/sensitive period: de specifieke periode waarin bepaalde gedragingen of vaardigheden geleerd kunnen worden. Het object van leren is afhankelijk van omgevingsinput, zoals bij het leren van taal, of hechting aan de ouder (imprinting).
  3. Equipotentiality premise: behavioristische veronderstelling dat er geen grenzen zijn aan het leervermogen. Deze opvatting is in wezen in strijd met alle andere concepten die hier besproken worden, omdat die allemaal een bepaalde mate van biologische beperking veronderstellen.

Leren is niet onbeperkt

  1. Prepared: het aanleren van een bepaalde eigenschap of vaardigheid wordt vergemakkelijkt door ons biologisch ontwerp.
  2. Unprepared: het aanleren van een bepaalde eigenschap of vaardigheid is mogelijk, maar wordt niet vergemakkelijkt door ons biologisch ontwerp.
  3. Contraprepared: het aanleren van een bepaalde eigenschap of vaardigheid is onmogelijk vanwege ons biologisch ontwerp.
  4. Developmental timetable: tijdschema waarin de waarschijnlijkheid is aangegeven van de leeftijd waarop een kind bepaalde vaardigheden en gedragingen ongeveer zal leren. Het biologisch ontwerp dat het leren mogelijk maakt, is aangeboren, maar het moment waarop het wordt geleerd, is afhankelijk van omgevingsinput. Sommige delen van het tijdschema zijn kritieke perioden voor bepaalde gedragingen (na een bepaalde leeftijd is het vloeiend leren spreken van een taal bijvoorbeeld onmogelijk). Een volstrekt lege timetable waarin alles altijd geleerd zou kunnen worden, zou overeenkomen met de equipotentiality premise; een timetable waarin alle vaardigheiden vanaf nul aanwezig zijn, komt overeen met extreem nativisme.
  5. Epigenetic landscape: een grafische metafoor waarbij de ontwikkeling van een kind wordt voorgesteld als een knikker in een heuvellandschap. De meest voor de hand liggende paden zijn aangegeven door diepe dalen en de minst voor de hand liggende paden door hoge bergen. Deze metafoor laat zien dat de ontwikkeling gedeeltelijk beperkt is. Een volledig plat landschap waarin de knikker alle kanten op kan rollen komt overeen met de equipotentiality premise; een landschap met maar één mogelijk pad komt overeen met extreem nativisme.

Mentale modules

  1. Instinct: gedraging of vaardigheid die extreem ‘prepared’ is en dus met zeer beperkte oefening aan te leren is (bijvoorbeeld het drinken van de borst) of waar helemaal geen leren voor nodig is (bijvoorbeeld reflexen).
  2. Predisposition: aangeboren predispositie om een bepaalde eigenschap of vaardigheid te ontwikkelen. Een predispostion is dus hoog in preparedness, maar wel afhankelijk van omgevingsinvloed.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fylogenetische verklaring theory of mind

Het ontwikkelen van een theory of mind, oftewel het vermogen om te begrijpen dat anderen een eigen belevingswereld hebben, is een van de meest essentiële stappen in de menselijke ontwikkeling. In deze opdracht probeert u te ontleden hoe deze theory of mind tot stand komt. Daartoe poogt u op basis van de informatie uit het boek en een videofragment de vier vragen van Tinbergen te beantwoorden ten aanzien van dit onderwerp.

In hoeverre zijn er aanwijzingen dat onze voorouders een theory of mind bezaten, oftewel de gedachten van anderen konden inschatten?

A

Fylogenetische verklaring

Op basis van archeologische en paleontologische bronnen weten we dat onze voorouders in relatief kleine, hechte groepen samenleefden. De barre omstandigheden van de savanne maakten namelijk een solitair leven vrijwel onmogelijk. Deze omstandigheden zullen het ontstaan hebben bevorderd van vaardigheden die het leven in groepen vergemakkelijken, zoals een theory of mind. Een theory of mind lijkt namelijk essentieel voor individuen die in sociale groepen leven waarin moet worden samengewerkt.

Een andere bron van gegevens die we kunnen gebruiken bestaat uit aanwijzingen voor de aanwezigheid van een theory of mind bij andere dieren. Zeker als het om dieren gaat die nauw met ons zijn verwant, levert dat een goede ondersteuning. Een groot aantal biologen doet onderzoek naar de aanwezigheid van een theory of mind bij dieren, met behulp van tests die vergelijkbaar zijn aan de tests die gebruikt worden bij kinderen. Zo zijn er aanwijzingen gevonden voor een theory of mind bij een groot aantal diersoorten, waaronder apen, olifanten, dolfijnen en vogels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontogenetische verklaring theory of mind

Hoe ontwikkelt de theory of mind zich bij kinderen? Zijn er verschillende stadia aan te wijzen waarin voorboden van de aanwezigheid van een theory of mind zich voordoen? Wat is de rol van omgevingskenmerken bij de ontwikkeling van een theory of mind?

A

Ontogenetische verklaring

Een theory of mind ontwikkelt zich tijdens de kindertijd. Heel jonge kinderen zijn nog niet in staat zich te verplaatsen in een ander, zo blijkt uit een groot aantal experimenten zoals de false belief task, de deceptive box task en de Sally-Anne task. Vanaf het vierde of vijde levensjaar kunnen de meeste kinderen dit echter wel.

Hoewel alle normaal opgroeiende kinderen de vaardigheid ontwikkelen – het is dus een voorbeeld van een predispositie met een hoge mate van preparedness – zijn er wel degelijk omgevingskenmerken die een invloed uitoefenen op de ontwikkeling ervan. Zo blijken kinderen met oudere broertjes en zusjes het sneller te leren. Ook blijkt de opvoedingsstijl van de ouders een rol te spelen. Kinderen van ouders die tijdens de opvoeding veel aandacht schenken aan wat anderen zien, voelen en denken, ontwikkelen eerder een theory of mind. Bovendien blijken deze kinderen vaak populairder en sociaal vaardiger te zijn en meer vriendjes te hebben. Kinderen van ouders die tijdens de opvoeding meer aandacht besteden aan feitelijkheden, ontwikkelen pas later een theory of mind, staan vaak meer op zichzelf, zijn minder sociaal vaardig en hebben een grotere kans om het slachtoffer te worden van pesterijen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Mechanistische verklaring Theory of Mind

In wat voor contexten is het belangrijk om een theory of mind te hebben? Welke stimuli vanuit de omgeving zullen dus leiden tot het gebruik van een theory of mind?

Is er iets bekend over de lichamelijke en neurologische processen die eraan ten grondslag liggen, bijvoorbeeld op basis van onderzoek naar aandoeningen waarbij het vermogen zich te verplaatsen in anderen wordt aangetast?

A

Mindreading is bij uitstek een sociale vaardigheid en zal dus worden gestimuleerd in een sociale context. In elk gesprek – of het nu een persoonlijk gesprek is met een goede vriend of een zakelijk gesprek met een concurrent – moeten de gesprekspartners inschatten wat de behoeften of de belangen van de ander zijn; anders is zinvolle communicatie simpelweg niet mogelijk.

Om meer te weten te komen over de neurologische mechanismen die een rol spelen bij de vaardigheid om zich in anderen te verplaatsen, is het zinvol om naar patiënten met een autistische stoornis te kijken. Autisten zijn bijzonder slecht in het zich inleven in andere mensen. Omdat autisme een neurologische stoornis is, zouden de hersengebieden die bij autisme een rol spelen, ook een rol kunnen spelen in de fysiologische grondslag van een theory of mind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Functionele verklaring theory of mind

Waarom is het belangrijk om je te kunnen verplaatsen in anderen? Welk voordeel heeft een theory of mind onze voorouders opgeleverd, waardoor deze heeft kunnen evolueren?

Kortom: wat zou de functie van een theory of mind kunnen zijn?

A

Functionele verklaring

Een theory of mind is zeer voordelig in sociale groepen waarin individuen moeten samenwerken om te overleven. Een individu dat niet in staat is om zichzelf te verplaatsen in de ander, in wat hij ziet, wat hij weet en wat hij voelt, zal onmogelijk een gezamenlijk doel kunnen bereiken. Bedenk bijvoorbeeld dat het tijdens de jacht vrijwel onmogelijk is om gezamenlijk een groot dier te omsingelen als je niet begrijpt dat de andere jagers iets anders zien dan jij.

Daarnaast is een theory of mind essentieel voor het aangaan van sociale en romantische relaties. Een partner zonder enig empathisch vermogen vormt geen prettig gezelschap. Ook blijken kinderen die relatief gevorderde mindreaders zijn een sociale voorsprong te hebben.

Kortom, een theory of mind kan duidelijk overlevingsvoordelen en voortplantingsvoordelen opleveren in situaties waarin hechte samenwerking met groepsgenoten of levenspartners noodzakelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Volgens enkele theorieën verloopt de ontwikkeling in stadia, en verandert de kennis van een kind op een aantal momenten in de
ontwikkeling drastisch. De theorie van Piaget gaat uit van grote (kwalitatieve/kwantitatieve) veranderingen, die een merkbaar effect op het gedrag
hebben, i.p.v. (kwalitatieve/kwantitatieve) verandering. In stadiatheorieën hebben veranderingen meestal gevolgen voor meerdere domeinen. Meer
domeinspecifieke theorieën worden vaak aangeduid als fasetheorieën. Veranderingen kunnen plotseling optreden. Het kinderlijke
begrip van de wereld kan in een paar weken tijd merkbaar veranderen, gevolgd door een meer geleidelijke toename in kennis.

A

kwalitatieve

kwantitatieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekent epigenetisch landschap?

A

hoewel ervaring van invloed is op de psychologische ontwikkeling, wordt die
invloed ingeperkt door de structuur van wat al aanwezig is. Die inperking dient als buffer, en kinderen zullen zich
ongeveer hetzelfde ontwikkelen, ondanks dat ze verschillende leerervaringen opdoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Inmiddels kunnen we de gedachteprocessen van kinderen op een systematische manier
onderzoeken met methoden gebaseerd op….

A

gewenning

Met gewenningsprocedures krijgen we inzicht in het hoofd van kinderen door gebruik te maken van het feit dat kinderen, net als
volwassenen, herhaling saai vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Konrad Lorenz: ontdekte een vroeg hechtingsproces dat hij inprenting noemde: nestvlieders, dieren die redelijk
volwassen geboren worden, komen na hun geboorte in een kritieke periode waarin zij de visuele en andere kenmerken
van hun moeder snel kunnen leren.
Ethologen hebben later aangetoond dat dit vroege leerproces minder afgebakend is dan Lorenz dacht. Wat zeggen zij?

A

Ethologen hebben later aangetoond dat dit vroege leerproces minder afgebakend is dan Lorenz dacht

17
Q

Uit welke 2 processen bestaat gezichtsherkenning?

A
  1. CONSPEC: een aangeboren gespecificeerde set principes die
    verantwoordelijk zijn voor het sturen van de aandacht richting
    stimuli die op gezichten lijken. Dit kan echter geen onderscheid
    maken tussen primitieve en gedetailleerde gezichten.
  2. CONLERN: geeft invulling aan de primitieve
    representatie op basis van ervaring met het kijken
    naar gezichten en vormt een meer realistische
    weergave van hoe een gezicht is.
18
Q

Wat is machiavellistische intelligentie?

A

Als iemand de gedachten
van een ander zou kunnen lezen, zou dit hem en zijn nageslacht een enorm competitief voordeel geven. Hij zou anderen ook kunnen manipuleren en misleiden.
Misleiding en manipulatie zijn, cognitief gezien, complexe en veeleisende processen. Eerlijk zijn is eenvoudiger

19
Q

Wat is de toets voor het aanwezig zijn van theory of mind?

A

testen van valse overtuigingen: een overtuiging die iemand
kan hebben die afwijkt van de realiteit of van wat je zelf denkt dat waar is. Als iemand die test haalt, kunnen we ervan
uitgaan dat diegene de mentale toestand van anderen begrijpt.

20
Q

Onderzoek heeft overtuigend aangetoond dat mensen met autisme moeite hebben de standaard tests voor theory of mind
te halen. Er is goede evidentie dat autisten belemmerd zijn in hun vermogen om de mentale toestand van anderen te
begrijpen, terwijl andere cognitieve vermogens intact zijn.

Met welke theory kwam Simon Baron-Cohen over autisme?

Baron-Cohen stelt twee dimensies waarmee we het verschil tussen mensen met autisme en klinisch normale personen,
en tussen mannen en vrouwen, beter kunnen begrijpen. Welke 2?

A

dat sommige kenmerken van autisme meer als een ‘cognitieve stijl’ dan als een
tekortkoming gezien moeten worden – als een extreme versie van de cognitieve stijl van klinisch normale mannen

  1. Empathizing: komt overeen met theory of mind; neiging
    entiteiten te verklaren in termen van mentale toestanden.
  2. Systemizing: neiging entiteiten te zien als onderdeel
    van een systeem en preoccupatie met classificatie.
21
Q

Wat is het syndroom van Williams?

A

Het syndroom van Williams is een relatief zeldzame ontwikkelingsstoornis, met symptomen als overgevoeligheid voor
geluid, snellere veroudering van de huid en cardiovasculaire problemen door vernauwing van de grote slagaders. Het
meest kenmerkend is het gezicht, met een brede neus, volle lippen, grote oren en een stervormige iris.
Ze hebben vaak een laag IQ, en hun gebrekkige ruimtelijke vermogens leiden tot veel problemen in het dagelijks leven.
De taalontwikkeling is goed en mensen met het syndroom van Williams hebben zeer goed ontwikkelde sociale
vaardigheden in verhouding tot hun intelligentie. Wordt wel het spiegelbeeld van autisme genoemd.

22
Q

Er is ook evidentie die de theorie van aangeboren modulen lijkt te weerspreken. Hoewel kinderen met het syndroom van
Williams goed zijn in het herkennen van gezichten, doen zij dat anders dan klinisch normale personen. Hoe doen zij het dan?

A

Zo blijkt dat ze
beter zijn in het herkennen van omgekeerde gezichten dan klinisch normale controles, mogelijk omdat ze een andere
strategie volgen. Waar het normale gezichtsherkenningsproces holistisch plaatsvindt, lijken mensen met het syndroom
van Williams gezichten kenmerk voor kenmerk te verwerken. Ze gebruiken ook andere hersengebieden.
Iets vergelijkbaars geldt voor de taalverwerking. Naast een voorkeur voor barokwoorden, vinden ze het bv. moeilijk om
zinnen te herhalen met ingesloten relatieve clausules. Dit suggereert dat het te simplistisch is om te stellen dat de
taakmodule gespaard is gebleven. Het laat zien dat de ontwikkeling een complexer is dan de modulaire verklarin

23
Q

Wat is neuroconstructivisme?

A
De psyche (het brein) vormt zichzelf aan de 
hand van een genetisch beïnvloed ‘ontwikkelingsprogramma’ en zintuiglijke informatie
24
Q

Wat is de equipotentialiteitspremisse?

A

Leertheoretici denken dat het betrekkelijk onbelangrijk is wat een dier leert. Volgens hen kunnen vrijwel alle stimuli,
responsen en bekrachtigers in gelijke mate gekoppeld kunnen worden, als ze maar de juiste methode gebruiken.
Bovendien hebben we algemene wetmatigheden die de verwerving, inhibitie of extinctie van deze koppelingen
beschrijven. De onderliggende psychologische wetten zijn in alle de gevallen gelijk.
Deze overtuiging – de equipotentialiteitspremisse – is het fundament van de huidige leertheorie en wordt gesteund
door eminente leertheoretici als Ivan Pavlov en B.F. Skinner. Maar deze premisse klopt niet. Er zijn grenzen aan het
leren, grenzen die evolutie en natuurlijke selectie aan elke soort stellen.

25
Q

Wordt het begrip preparedness als een continuum gezien?
Welke 3 dimensies heeft het?

Hoe wordt instinct gezien?

Hoe meet je de mate van voorbereidheid?

A

Ja

Prepared (voorbereid)
De biologie en genetica van het dier
dragen in sterke mate bij aan zijn
vermogen om de koppeling te maken.

Unprepared (onvoorbereid)
Niets in de natuurlijke historie van het dier draagt bij aan het leren van de associatie. Het dier leert na vele pogingen echter wel.

Contraprepared (contravoorbereid)
Het dier is biologisch en genetisch in het
geheel niet geschikt om de koppeling te
maken. Het dier zal het nooit leren.

instinct in feite een extreem geval van
voorbereidheid is.

door het bepalen van het aantal vereiste
pogingen om de associatie te leren

26
Q

Hoe wordt het probleem van specifieke honger verklaard?

A

één mechanisme – de biologische voorbereidheid om smaken met maagdarmproblemen te associëren –
vervangt de tientallen mechanismen die nodig zouden zijn om specifieke honger te verklaren.

27
Q

om een dier te trainen om een pijnlijke stimulus te vermijden, moeten kiezen uit
het soortspecifieke repertoire van XXX acties, niet uit zijn XXX repertoire.

A

defensieve

appetitieve

28
Q

De vraag is wat het voor verschil maakt als er biologische en genetische beperkingen zijn aan wat we wel en niet kunnen
leren. We hebben nu tentatief bewijs dat aan voorbereid en onvoorbereid leren verschillende leerwetten, verschillende
fysiologische bases en verschillende cognitieve mechanismen ten grondslag liggen. Welke?

A
  1. Verschillende leerwetten. Onvoorbereide associaties verdwijnen snel als ze niet voortdurend worden bekrachtigd.
    Voorbereid leren is veel robuuster. Inprentingen, fobieën en smaakaversies blijven ook bestaan zonder bekrachtiging, en
    zelfs als ze geen enkel doel meer dienen.
  2. Verschillende fysiologische bases. Voorbereide associaties zijn niet fragiel of plastisch. Smaakaversies kunnen onder
    verdoving geleerd worden, en worden zelfs niet worden doorbroken bij deactivering van de cerebrale cortex.
    Onvoorbereid leren is veel fragieler en plastischer.
  3. Verschillende cognitieve mechanismen. Onvoorbereid leren is voor een groot deel cognitief, en omvat verwachtingen,
    selectieve aandacht en intentie. Voorbereid leren lijkt niet-cognitief.