T3.1 Universaliteit: Cognitieve ontwikkeling Flashcards
Een van de hardnekkigste misverstanden over de evolutionaire psychologie is dat deze ál ons gedrag verklaart door te wijzen naar onze genen, door te zeggen dat alles is aangeboren. Evolutionair-psychologen zouden het belang van leren, cultuur of opvoeding negeren of ontkennen. Maar zo’n extreem nativistisch standpunt neemt de evolutionaire psychologie zeker niet in.
De evolutionaire psychologie stelt wél dat het tegenovergestelde environmentalistische standpunt – dat alle gedrag is aangeleerd – zeer onwaarschijnlijk is. De evolutionaire psychologie neemt eerder een tussenliggende positie in. Welke?
Volgens de evolutionaire psychologie worden wij geboren met een aanleg voor een groot aantal mentale modules die ons in staat stellen de wereld te begrijpen. Deze modules kunnen echter alleen tot expressie komen als wij de juiste omgevingsinput krijgen
Hoofdstuk 5 is een lastig hoofdstuk. Het gaat over de relatie tussen ‘nature’ (resultaat van evolutie) en ‘nurture’ (resultaat van opvoeding). Dit thema is onderwerp van een complex en wijdvertakt debat, zoals u al hebt gezien in een eerdere studietaak. De belangrijkste boodschap die de auteurs proberen over te brengen is dat ons gedrag het gevolg is van een sterke interactie tussen nature en nurture. Deze boodschap komt tot uitdrukking in drie schijnbaar tegengestelde argumentatielijnen.
Welke 3?
- Leren is essentieel. Er zijn maar heel weinig gedragingen die tot expressie komen zonder dat daar enige vorm van leren aan te pas komt. Het grootste deel van het hoofdstuk kan vanuit dat perspectief gelezen worden.
- Leervermogen is niet onbeperkt. Het leervermogen wordt beperkt door onze evolutionaire make-up. Dit argument is verweven met het eerste en daardoor minder expliciet. Het artikel ‘Biological boundaries of learning’ dient derhalve om dit punt te verhelderen.
- Dat mensen worden geboren met een groot aantal domeinspecifieke mentale modules die gedurende de ontwikkeling tot uiting komen
Probeer na te gaan welke vaardigheden en gedragingen u in de loop van uw leven verworven hebt. Denk aan wat u als kind hebt geleerd, wat op school hebt geleerd en wat u later hebt geleerd. En denk aan zowel sociale, technische als intellectuele vaardigheden.
Geef een stuk of tien voorbeelden van gedragingen en vaardigheden en categoriseer ze op basis van preparedness en unpreparedness.
Voorbeelden van gedragingen en vaardigheden die prepared zijn:
drinken van de moederborst eten zindelijkheid lopen spreken seks verzorgen van je kind na de geboorte huilen (instinct?) reflexen (bijvoorbeeld oogknipperen) (instinct)
Voorbeelden van gedragingen en vaardigheden die unprepared zijn:
lezen schrijven/typen rekenen fietsen (begint met zijwieltjes) autorijden
Geef ook een aantal voorbeelden van vaardigheden of gedragingen die contraprepared zijn.
Voorbeelden van gedragingen en vaardigheden die contraprepared zijn:
vliegen (zonder vliegtuig)
leven in volledige eenzaamheid
omdraaien van dag-en nachtritme
lachen als je bang of verdrietig bent (vooral bij jonge kinderen)
Zojuist hebt u een aantal voorbeelden gegeven van gedrag en deze gecategoriseerd naar de drie categorieën uit het artikel van Seligman en Hager.
Kies nu uit elk van de drie categorieën een voorbeeld en bespreek dit nader. Geef per voorbeeld aan waarom het prepared, unprepared of contraprepared is. Leg ook uit waaruit de omgevingsinput bestaat en in hoeverre het leren beperkt is (constraints on learning).
Verzorging door moeder van pasgeboren baby
Dit is een gedraging die prepared is: moeders zijn in het begin een beetje onbeholpen met het hanteren van hun baby, maar leren dit heel snel. Omgevingsinput: directe feedback van hun baby (bijvoorbeeld huilen); aanwijzingen van andere vrouwen (vroeger zullen dit vooral oma’s en zusters geweest zijn; tegenwoordig krijgen moeders aanwijzingen van kraamhulpen).
Constraints on learning: niet relevant – het leren zorgen wordt immers vergemakkelijkt door onze biologische make-up.
Autorijden
Autorijden is een vaardigheid die unprepared is. Elke chauffeur weet dat je niet van de ene op de andere dag kunt autorijden, maar dat je een groot aantal trials nodig hebt om het onder de knie te krijgen.
Omgevingsinput: groot aantal handelingen en stimuli die vreemd zijn aan de menselijke natuur: technische handelingen, onnatuurlijk hoge snelheid; stimuli van voor, achter en opzij.
Constraints on learning: de meeste mensen slagen erin om uiteindelijk een auto te besturen, maar in stressvolle situaties (een onbekende drukke stad) merk je dat de cognitive load van het autorijden soms te groot is voor het menselijk brein.
Leven in volledige eenzaamheid
Een voorkeur voor volledige afzondering is contraprepared. Mensen verschillen in hun behoefte aan gezelschap, maar het aantal mensen dat een leven van volledige afzondering nastreeft, is minimaal.
Omgevingsinput: er is een zeer klein aantal voorbeelden van kinderen die in volledige eenzaamheid zijn opgegroeid en deze bleken op latere leeftijd ernstige sociale en cognitieve problemen te hebben. Het ‘leren’ van het desbetreffende gedrag bleek dus weinig succesvol.
Constraints on learning: de basisbehoefte aan liefde en gezelschap.
(Natuurlijk zijn er kluizenaars die zich afzonderen om zich volledig aan God te wijden, maar de vraag is hier of God in zo’n geval niet juist fungeert als surrogaat voor menselijk gezelschap.)
In het geval van gedragingen en vaardigheden die contraprepared zijn, is de desbetreffende vaardigheid of gedraging simpelweg niet compatibel met de menselijke make-up, zij het mentaal, zij het fysiek (denk bijvoorbeeld aan vliegen).
In de Leeswijzer hebt u kunnen lezen hoe de stof behorende bij deze studietaak zich concentreert rondom drie argumentatielijnen, namelijk: 1) Leren is essentieel, 2) Leren is niet onbeperkt (constrained learning) en 3) Leren is domeinspecifiek (mental modules).
Geef, op basis van wat u nu hebt geleerd uit het boek en het artikel van Seligman en Hager, kort de bijbehorende drie argumentatielijnen weer. Probeer daarbij voor elke argumentatielijn het verschil te maken tussen de meeste extreme variant van het argument en een meer genuanceerde positie.
Leren is essentieel
Het argument dat leren essentieel is zegt dat bijna al onze gedragingen en vaardigheden niet vanaf onze geboorte aanwezig zijn en dus aangeleerd moeten worden. Zelfs op zeer basale vaardigheden zoals drinken aan de moederborst, lopen of zindelijkheid, moeten we oefenen voordat ze probleemloos worden uitgevoerd. De meest extreme variant van deze positie is het behavioristisch argument dat we ter wereld komen als onbeschreven blad en werkelijk alles door middel van associatie moeten leren. Een meer genuanceerde positie is dat we enkele basale aangeboren vaardigheden hebben die alle pas tot expressie komen na input vanuit de omgeving.
Leren is niet onbeperkt
Het argument dat ons leervermogen niet onbeperkt is zegt dat we niet alles kunnen leren. Ons leervermogen is beperkt door onze evolutionaire make-up. De meest extreme variant van dit argument is het nativistisch argument dat het leren volledig beperkt is door onze aangeboren vaardigheden (biologicaly constrained). Een meer genuanceerde variant is bijvoorbeeld de positie van Seligman en Hager die stellen dat we sommige dingen heel gemakkelijk leren, daarvoor zijn we namelijk evolutionair voorbereid (prepared). Andere dingen leren we met enige moeite (unprepared) en sommige dingen kunnen we helemaal niet leren (contraprepared).
Domeinspecifieke mentale modules
Het argument dat mensen worden geboren met een een groot aantal domeinspecifieke mentale modules zegt dat er vanaf onze geboorte bepaalde mentale modules (‘processing units’) aanwezig zijn. Deze mentale modules zijn specialistisch; ze zijn gekoppeld aan specifieke gedragingen of vaardigheden. In zijn meest extreme vorm leidt ook dit argument tot een nativistische positie. Een meer genuanceerde variant is de huidige positie binnen de evolutionaire psychologie, dat deze mentale modules weliswaar vanaf de geboorte aanwezig zijn, maar dat dit niet betekent dat wij alle vaardigheden waarvoor ze verantwoordelijk zijn vanaf onze geboorte al beheersen. De feitelijke expressie van deze mentale modules is namelijk afhankelijk van de omgevingsinput.
Geef van de zojuist besproken drie argumentatielijnen aan in hoeverre deze met elkaar samenhangen.
1) Leren is essentieel, 2) Leren is niet onbeperkt (constrained learning) en 3) Leren is domeinspecifiek (mental modules).
Spreken ze elkaar tegen, of komen zij overeen? Zijn zij verenigbaar of niet? Wanneer zij met elkaar overeenkomen, zijn het dan vergelijkbare posities, of is de één een verbijzondering van de ander?
Het ‘leren is essentieel’- en het ‘leren is niet onbeperkt’-argument lijken op het eerste gezicht aan elkaar tegengesteld te zijn. De een benadrukt het belang van leren, de ander juist het belang van dat wat aangeboren is. Zeker in hun meest extreme vorm - ‘alles is aangeleerd’ versus ‘alles is biologisch beperkt’ - zijn zij onverenigbaar. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de eerste positie juist een reactie was op het extreem nativisme dat hoogtij vierde aan het eind van de negentiende eeuw. De extreem environmentalistische, behavioristische positie die daaruit voortvloeide, lokte vervolgens het tweede argument uit. Wanneer we beide argumenten echter wat nuanceren zijn zij prima verenigbaar.
Het feit dat leren biologisch beperkt is, wil nog niet per definitie zeggen dat leren niet essentieel is, terwijl het feit dat leren essentieel is niet betekent dat het niet ook biologisch beperkt zou kunnen zijn. Ons brein is in de evolutie zo gevormd dat we sommige dingen wel en andere niet kunnen leren, maar voor de zaken die we wel kunnen leren, is het leerproces essentieel. Deze combinatie van beide argumenten vormt de gematigde ‘beyond-nature-nurture’-positie die de huidige generatie evolutionair-psychologen aanhangt.
Het idee van domeinspecifieke mentale modules past perfect binnen deze gematigde positie. Immers: vanuit extreem nativistisch perspectief zou je verwachten dat al onze gedragingen vaststaan in onze genen en tot expressie komen zonder dat daar omgevingsinput bij komt kijken. Vanuit extreem environmentalistisch perspectief zou je verwachten dat het menselijk brein een onbeschreven blad is, dat hooguit een domeingenerale leermodule bevat die het mogelijk maakt om alles, maar dan ook alles, te leren. Het idee van mentale modules staat midden tussen deze twee posities en stelt juist dat ons brein bestaat uit een groot aantal domeinspecifieke mechanismen die ons in staat stellen om specifieke dingen te leren. Om die ook daadwerkelijk te leren is het leerproces echter wel essentieel.
Nu we voldoende zicht hebben op de drie argumentatielijnen, kunnen we proberen de grote hoeveelheid concepten die gebruikt worden in de literatuur een plek te geven in dat kader. De opdracht luidt dan ook: probeer samenhang aan te brengen in de volgende verzameling termen.
instinct imprinting preparedness unpreparedness contrapreparedness predispositions critical/sensitive period equipotentiality premise developmental timetable epigenetic landscape
Maak een overzicht waarbij u elk van deze termen plaatst onder een van de drie argumentatielijnen. Omschrijf vervolgens van elke term kort wat deze betekent en geef daarbij aan of er relevante samenhang is met andere termen.
Betekenen zij bijvoorbeeld hetzelfde, of zijn zij juist tegenovergesteld? Zijn sommige termen verbijzonderingen van andere termen?
Leren is essentieel
- Imprinting: het proces van hechting aan een object gedurende een kritieke periode. Het object van hechting is volledig afhankelijk van de omgevingsinput
- Critical/sensitive period: de specifieke periode waarin bepaalde gedragingen of vaardigheden geleerd kunnen worden. Het object van leren is afhankelijk van omgevingsinput, zoals bij het leren van taal, of hechting aan de ouder (imprinting).
- Equipotentiality premise: behavioristische veronderstelling dat er geen grenzen zijn aan het leervermogen. Deze opvatting is in wezen in strijd met alle andere concepten die hier besproken worden, omdat die allemaal een bepaalde mate van biologische beperking veronderstellen.
Leren is niet onbeperkt
- Prepared: het aanleren van een bepaalde eigenschap of vaardigheid wordt vergemakkelijkt door ons biologisch ontwerp.
- Unprepared: het aanleren van een bepaalde eigenschap of vaardigheid is mogelijk, maar wordt niet vergemakkelijkt door ons biologisch ontwerp.
- Contraprepared: het aanleren van een bepaalde eigenschap of vaardigheid is onmogelijk vanwege ons biologisch ontwerp.
- Developmental timetable: tijdschema waarin de waarschijnlijkheid is aangegeven van de leeftijd waarop een kind bepaalde vaardigheden en gedragingen ongeveer zal leren. Het biologisch ontwerp dat het leren mogelijk maakt, is aangeboren, maar het moment waarop het wordt geleerd, is afhankelijk van omgevingsinput. Sommige delen van het tijdschema zijn kritieke perioden voor bepaalde gedragingen (na een bepaalde leeftijd is het vloeiend leren spreken van een taal bijvoorbeeld onmogelijk). Een volstrekt lege timetable waarin alles altijd geleerd zou kunnen worden, zou overeenkomen met de equipotentiality premise; een timetable waarin alle vaardigheiden vanaf nul aanwezig zijn, komt overeen met extreem nativisme.
- Epigenetic landscape: een grafische metafoor waarbij de ontwikkeling van een kind wordt voorgesteld als een knikker in een heuvellandschap. De meest voor de hand liggende paden zijn aangegeven door diepe dalen en de minst voor de hand liggende paden door hoge bergen. Deze metafoor laat zien dat de ontwikkeling gedeeltelijk beperkt is. Een volledig plat landschap waarin de knikker alle kanten op kan rollen komt overeen met de equipotentiality premise; een landschap met maar één mogelijk pad komt overeen met extreem nativisme.
Mentale modules
- Instinct: gedraging of vaardigheid die extreem ‘prepared’ is en dus met zeer beperkte oefening aan te leren is (bijvoorbeeld het drinken van de borst) of waar helemaal geen leren voor nodig is (bijvoorbeeld reflexen).
- Predisposition: aangeboren predispositie om een bepaalde eigenschap of vaardigheid te ontwikkelen. Een predispostion is dus hoog in preparedness, maar wel afhankelijk van omgevingsinvloed.
Fylogenetische verklaring theory of mind
Het ontwikkelen van een theory of mind, oftewel het vermogen om te begrijpen dat anderen een eigen belevingswereld hebben, is een van de meest essentiële stappen in de menselijke ontwikkeling. In deze opdracht probeert u te ontleden hoe deze theory of mind tot stand komt. Daartoe poogt u op basis van de informatie uit het boek en een videofragment de vier vragen van Tinbergen te beantwoorden ten aanzien van dit onderwerp.
In hoeverre zijn er aanwijzingen dat onze voorouders een theory of mind bezaten, oftewel de gedachten van anderen konden inschatten?
Fylogenetische verklaring
Op basis van archeologische en paleontologische bronnen weten we dat onze voorouders in relatief kleine, hechte groepen samenleefden. De barre omstandigheden van de savanne maakten namelijk een solitair leven vrijwel onmogelijk. Deze omstandigheden zullen het ontstaan hebben bevorderd van vaardigheden die het leven in groepen vergemakkelijken, zoals een theory of mind. Een theory of mind lijkt namelijk essentieel voor individuen die in sociale groepen leven waarin moet worden samengewerkt.
Een andere bron van gegevens die we kunnen gebruiken bestaat uit aanwijzingen voor de aanwezigheid van een theory of mind bij andere dieren. Zeker als het om dieren gaat die nauw met ons zijn verwant, levert dat een goede ondersteuning. Een groot aantal biologen doet onderzoek naar de aanwezigheid van een theory of mind bij dieren, met behulp van tests die vergelijkbaar zijn aan de tests die gebruikt worden bij kinderen. Zo zijn er aanwijzingen gevonden voor een theory of mind bij een groot aantal diersoorten, waaronder apen, olifanten, dolfijnen en vogels.
Ontogenetische verklaring theory of mind
Hoe ontwikkelt de theory of mind zich bij kinderen? Zijn er verschillende stadia aan te wijzen waarin voorboden van de aanwezigheid van een theory of mind zich voordoen? Wat is de rol van omgevingskenmerken bij de ontwikkeling van een theory of mind?
Ontogenetische verklaring
Een theory of mind ontwikkelt zich tijdens de kindertijd. Heel jonge kinderen zijn nog niet in staat zich te verplaatsen in een ander, zo blijkt uit een groot aantal experimenten zoals de false belief task, de deceptive box task en de Sally-Anne task. Vanaf het vierde of vijde levensjaar kunnen de meeste kinderen dit echter wel.
Hoewel alle normaal opgroeiende kinderen de vaardigheid ontwikkelen – het is dus een voorbeeld van een predispositie met een hoge mate van preparedness – zijn er wel degelijk omgevingskenmerken die een invloed uitoefenen op de ontwikkeling ervan. Zo blijken kinderen met oudere broertjes en zusjes het sneller te leren. Ook blijkt de opvoedingsstijl van de ouders een rol te spelen. Kinderen van ouders die tijdens de opvoeding veel aandacht schenken aan wat anderen zien, voelen en denken, ontwikkelen eerder een theory of mind. Bovendien blijken deze kinderen vaak populairder en sociaal vaardiger te zijn en meer vriendjes te hebben. Kinderen van ouders die tijdens de opvoeding meer aandacht besteden aan feitelijkheden, ontwikkelen pas later een theory of mind, staan vaak meer op zichzelf, zijn minder sociaal vaardig en hebben een grotere kans om het slachtoffer te worden van pesterijen.
Mechanistische verklaring Theory of Mind
In wat voor contexten is het belangrijk om een theory of mind te hebben? Welke stimuli vanuit de omgeving zullen dus leiden tot het gebruik van een theory of mind?
Is er iets bekend over de lichamelijke en neurologische processen die eraan ten grondslag liggen, bijvoorbeeld op basis van onderzoek naar aandoeningen waarbij het vermogen zich te verplaatsen in anderen wordt aangetast?
Mindreading is bij uitstek een sociale vaardigheid en zal dus worden gestimuleerd in een sociale context. In elk gesprek – of het nu een persoonlijk gesprek is met een goede vriend of een zakelijk gesprek met een concurrent – moeten de gesprekspartners inschatten wat de behoeften of de belangen van de ander zijn; anders is zinvolle communicatie simpelweg niet mogelijk.
Om meer te weten te komen over de neurologische mechanismen die een rol spelen bij de vaardigheid om zich in anderen te verplaatsen, is het zinvol om naar patiënten met een autistische stoornis te kijken. Autisten zijn bijzonder slecht in het zich inleven in andere mensen. Omdat autisme een neurologische stoornis is, zouden de hersengebieden die bij autisme een rol spelen, ook een rol kunnen spelen in de fysiologische grondslag van een theory of mind.
Functionele verklaring theory of mind
Waarom is het belangrijk om je te kunnen verplaatsen in anderen? Welk voordeel heeft een theory of mind onze voorouders opgeleverd, waardoor deze heeft kunnen evolueren?
Kortom: wat zou de functie van een theory of mind kunnen zijn?
Functionele verklaring
Een theory of mind is zeer voordelig in sociale groepen waarin individuen moeten samenwerken om te overleven. Een individu dat niet in staat is om zichzelf te verplaatsen in de ander, in wat hij ziet, wat hij weet en wat hij voelt, zal onmogelijk een gezamenlijk doel kunnen bereiken. Bedenk bijvoorbeeld dat het tijdens de jacht vrijwel onmogelijk is om gezamenlijk een groot dier te omsingelen als je niet begrijpt dat de andere jagers iets anders zien dan jij.
Daarnaast is een theory of mind essentieel voor het aangaan van sociale en romantische relaties. Een partner zonder enig empathisch vermogen vormt geen prettig gezelschap. Ook blijken kinderen die relatief gevorderde mindreaders zijn een sociale voorsprong te hebben.
Kortom, een theory of mind kan duidelijk overlevingsvoordelen en voortplantingsvoordelen opleveren in situaties waarin hechte samenwerking met groepsgenoten of levenspartners noodzakelijk is.
Volgens enkele theorieën verloopt de ontwikkeling in stadia, en verandert de kennis van een kind op een aantal momenten in de
ontwikkeling drastisch. De theorie van Piaget gaat uit van grote (kwalitatieve/kwantitatieve) veranderingen, die een merkbaar effect op het gedrag
hebben, i.p.v. (kwalitatieve/kwantitatieve) verandering. In stadiatheorieën hebben veranderingen meestal gevolgen voor meerdere domeinen. Meer
domeinspecifieke theorieën worden vaak aangeduid als fasetheorieën. Veranderingen kunnen plotseling optreden. Het kinderlijke
begrip van de wereld kan in een paar weken tijd merkbaar veranderen, gevolgd door een meer geleidelijke toename in kennis.
kwalitatieve
kwantitatieve
Wat betekent epigenetisch landschap?
hoewel ervaring van invloed is op de psychologische ontwikkeling, wordt die
invloed ingeperkt door de structuur van wat al aanwezig is. Die inperking dient als buffer, en kinderen zullen zich
ongeveer hetzelfde ontwikkelen, ondanks dat ze verschillende leerervaringen opdoen.
Inmiddels kunnen we de gedachteprocessen van kinderen op een systematische manier
onderzoeken met methoden gebaseerd op….
gewenning
Met gewenningsprocedures krijgen we inzicht in het hoofd van kinderen door gebruik te maken van het feit dat kinderen, net als
volwassenen, herhaling saai vinden