T3.2 Universaliteit: cognitieve functies Flashcards

1
Q

In deze studietaak wordt gedrag benaderd vanuit de vraag hoe het tot stand komt in het hier en nu. Het gaat dus om proximate verklaringen voor gedrag. Welk idee staat er centraal hierbij?

A

Dat de gedragsreactie de output is van een ‘computational mechanism’.
De input van dit mechanisme wordt gevormd door een prikkel uit de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar is ons waarnemingssysteem voor geëvolueerd?

En waarvoor niet?

A

Het waarnemingssysteem is dus geëvolueerd om situaties te herkennen die relevant zijn voor ons overleven en onze voortplanting; niet zozeer om een waarheidsgetrouw beeld van de wereld te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Proximate mechanismen zijn in de loop van de evolutie ontstaan als reacties op terugkerende uitdagingen uit de omgeving. Dankzij deze mechanismen waren onze voorouders in staat om op een adequate manier op hun omgeving te reageren. Hierdoor stegen hun kansen op overleven en voortplanten. In sommige gevallen leiden proximate mechanismen echter niet tot adequaat gedrag maar tot zogenaamd ‘misplaatst’ gedrag. Deze vraag gaat over de omstandigheden waaronder proximate mechanismen tot adequaat gedrag en tot ‘misplaatst’ gedrag leiden.

Beschrijf schematisch wat een proximaat mechanisme inhoudt.

A

Proximate mechanismen zijn complexe lichamelijke systemen die worden geactiveerd door input vanuit de omgeving. Na complexe bewerkingen op deze input vanuit verschillende systemen (denk aan perceptie, geheugen, aandacht, prioritering in het geval van verschillende prikkels, fysiologie) mondt dit uit in een gedragsreactie. Schematisch ziet dat er zo uit: input —> mechanisme —> output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef drie voorbeelden van een adaptief proximaat mechanisme.

Geef aan wat de relevante input is en wat de output. Het specifieke verwerkingsmechanisme dat tussen input en output ligt hoeft u niet te beschrijven. Omschrijf wel duidelijk de evolutionaire functie die een ultimate verklaring vormt voor het bestaan van het mechanisme in uw voorbeeld.

A

Hieronder zijn drie voorbeelden uitgewerkt. U had hier vele andere kunnen verzinnen en veelal zullen die goed zijn, zolang u maar correct hebt uitgewerkt wat input, output en functie zijn. Input moet zijn geformuleerd in termen van prikkels die via onze zintuigen tot ons komen. Output moet zijn geformuleerd in termen van gedragingen of gedragsveranderingen. De functie, tot slot, moet zijn geformuleerd in termen van een evolutionair voordeel. Het mechanisme moet dus leiden tot een verhoging van overlevings- en of voortplantingskansen.

Angst
Input: onbekende, dreigende geluiden (bijvoorbeeld ’s nachts op straat)
Output: vluchten of verschuilen voor de bron van het geluid
Functie: overleven door te ontsnappen aan mogelijke levensbedreiging

Sociale aanpassing
Input: afwijzend gedrag door mensen uit onze omgeving
Output: gedrag aanpassen; aansluiting zoeken
Functie: ervoor zorgen dat we bij een groep horen – iets wat gedurende onze evolutionaire geschiedenis cruciaal was voor onze overlevingskansen.

Exploratie
Input: onbekende prikkel in combinate met een veilige basisomgeving
Ouput: verkennen van de omgeving en dan met name de bron van die onbekende prikkel
Functie: het vinden van nieuwe voedselbronnen en sociale of seksuele partners.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In box 9.3 (p. 280) wordt een voorbeeld gegeven van een proximaat mechanisme dat door de verkeerde input wordt gestimuleerd en daardoor tot ‘misplaatst’ gedrag leidt: de stekelbaarsjes van etholoog Niko Tinbergen reageerden wel erg agressief op de rode autobus van de postbode. Zijn verklaring hiervoor was dat mannelijke stekelbaarsjes een rode verkleuring hebben. Zo’n grote rode auto werd dus als een enorme bedreiging gezien door de aanwezige mannetjes. De stekelbaarsmannetjes reageerden dus op de input ‘rood iets’ met het gedrag ‘aanvallen en wegjagen’. Het juiste domein (proper domain) van dit proximate mechanisme wijkt in deze omstandigheden af van het feitelijke domein (actual domain) en het resultaat is ‘misplaatst’ gedrag dat geen nut heeft voor het overleven of voortplanten van het individu.

Voor deze opdracht is het de bedoeling dat u nadenkt over een aantal vergelijkbare voorbeelden van misplaatst gedrag als gevolg van proximate mechanismen waarvan het feitelijke domein groter is dan het juist domein. Probeer steeds na te gaan wat de input (feitelijk domein) voor het mechanisme is (het ‘rode iets’ van de stekelbaarsjes) en wat het outputgedrag is (de aanvalsreactie door de stekelbaarsjes). Geef ook aan waarom dit mechanisme zo is ontstaan. Hierbij dient u dus naar het juiste domein van het mechanisme te verwijzen (stekelbaarsmannetjes zijn rood verkleurd en voor een mannetje is het adaptief om andere mannetjes uit zijn territorium te jagen).

Waarom is pornografie zo populair? Specifieker: wat is het mechanisme dat ervoor zorgt dat veel mannen opgewonden raken van de afbeelding van het naakte lichaam van een vrouw?

A

De input (feitelijke domein) is in dit geval ‘beeld van een naakte vrouw in een uitdagende pose’. Deze input leidt tot fysiologische veranderingen die direct gericht zijn op de voortplanting. Het gedrag waartoe dit kan leiden is seksueel gedrag, in dit geval masturbatie. Het juiste domein van dit mechanisme is een echte naakte vrouw in een uitdagende pose. In de aanwezigheid van een echte naakte vrouw in een uitdagende houding zijn lichamelijke veranderingen die het lichaam klaarmaken voor seks natuurlijk zeer adaptief omdat ze direct leiden tot voortplanting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zoek op Wikipedia wat het Westermarck-effect inhoudt en omschrijf het mechanisme.
Waarom voelen mensen zich over het algemeen niet aangetrokken tot de personen met wie ze zijn opgegroeid, zelfs als ze weten dat het geen biologische broers of zussen zijn?

A

Een weerzin tegen seks met directe verwanten is evolutionair zeer adaptief omdat kinderen die geboren worden uit zulke relaties een grote kans hebben op dodelijke afwijkingen of ziekten. Een weerzin tegen seks met mensen met wie je bent opgegroeid, is echter niet noodzakelijk adaptief omdat niet alle mensen met wie je opgroeit verwanten zijn. Toch blijkt ‘het samen opgegroeid zijn’ de input (feitelijke domein) te zijn voor het mechanisme dat ervoor zorgt dat er geen seksuele relaties worden aangegaan. De reden is dat individuen die samen zijn opgegroeid in de meeste gevallen ook biologische verwanten zijn. Biologische verwantschap is dus het juiste domein, maar aangezien wij geen zintuigen hebben om genetische verwantschap waar te nemen moeten we ons zien te redden met een minder specifiek feitelijk dome

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nog een voorbeeld van een beroemd bioloog: Konrad Lorenz is bekend van zijn onderzoek waarbij hij eieren weghaalde uit het nest van ganzen zodat hij het eerste ‘object’ was dat de net uitgekomen ganzenkuikens zagen. Tot zijn verbazing bleven de ganzenkuikens hem volgen alsof hij hun moeder was.

Wat is het mechanisme achter het gedrag van de kuikens?

A

Imprinting
Het onderzoek van Lorenz liet zien dat de net uit het ei gekomen ganzenkuikens datgene wat ze het eerste zagen inprentten en volgden alsof het hun moeder was. De input (feitelijke domein) is dus ‘datgene wat je het eerste ziet’ en het bijbehorende gedrag is het volgen van datgene wat je als eerste zag. Dit inprentingsmechanisme (imprinting) is zeer adaptief voor vogels. Datgene wat een net uitgekomen kuiken het eerste ziet, is immers vrijwel altijd de oudervogel die op het nest zit. De ouder vormt dus het juiste domein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een van de bekendste proximate mechanismen uit de evolutionaire psychologie is het cheaterdetectiemechanisme. De empirische ondersteuning voor dit mechanisme komt hoofdzakelijk van de experimenten van Cosmides en Tooby met de Wason selection task.

U hebt in de voorbereidende opdracht bij dit thema een experiment uitgevoerd dat vergelijkbaar was met het onderzoek van Tooby en Cosmides. De laatste twee ronden in het experiment waren zelfs identiek aan de vraagstukken die zij gebruikten.

Beschrijf kort het experiment dat u uitvoerde. Beantwoord daarbij voor elk van de drie ronden de onderstaande vragen:

Wat was de opzet van deze specifieke ronde?
Wat zijn de juiste antwoorden in deze ronde en waarom?
Hoe scoren mensen gemiddeld op deze ronde? Gebruik hiervoor de ‘overall scores’ die u aan het eind van het experiment uit de kantlijn hebt overgenomen

A

Ronde 1
Aan de ene kant van de kaarten wordt een kleur gegeven, aan de andere kant een geometrisch figuur. De gebruikte waarden zijn ‘rood’, ‘geel’, ‘rond’ en ‘vierkant’. De bijbehorende regel is: ‘If a card has a circle on one side, then it has the colour yellow on the other side.’; Welke kaarten moet u noodzakelijk omdraaien? De correcte antwoorden zijn:

de ‘cirkel’: als de andere kant niet ‘geel’ is, is de regel geschonden
en ‘rood’: als de andere kant toch een ‘cirkel’ bevat, is de regel geschonden.
Gezien de ‘overall scores’ geeft ongeveer 30 procent van de mensen hier het correcte antwoord, en maakt ongeveer 70 procent minimaal één foutieve keuze.

Ronde 2
Aan de ene kant van de kaarten staat een letter en aan de andere kant een cijfer. De gebruikte tekens zijn S, Q, 3, 7. De bijbehorende regel is: ‘If a card has the letter S on one side, then it has the number 3 on the other side’. De correcte antwoorden zijn in dit geval:

S: als aan de andere kant geen 3 staat, is de regel geschonden
7: als aan de andere kant toch een S staat, is de regel geschonden.
Gezien de ‘overall scores’ geeft ook hier slechts ongeveer 30 procent van de mensen het correcte antwoord, en maakt ongeveer 70 procent minimaal één foutieve keuze.

Ronde 3
In de derde ronde krijgen proefpersonen kaarten met aan de ene kant een drankje en aan de andere kant een leeftijd. De gebruikte waarden zijn ‘cola’, ‘bier’, ‘22 jaar oud’ en ‘17 jaar oud’. De bijbehorende regel is: ‘If a person drinks an alcoholic drink, then they must be over the age of 21 years old’. De correcte antwoorden zijn in dit geval:

bier: wanneer iemand met bier in de hand 17 jaar oud blijkt te zijn, is de regel geschonden
17 jaar oud: wanneer iemand van 17 toch bier drinkt, is de regel geschonden.
De meeste mensen voeren nu de taak correct uit. De ‘overall scores’ laten zien dat de percentages ongeveer tegengesteld zijn. Slechts 40 procent van de mensen maakt hier een fout en 60 procent geeft de juiste antwoorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wason-selectietaak

Leg vervolgens kort uit waarom mensen zo verschillend presteren in deze drie ronden. Geef daarbij aan waarom dit resultaat steun geeft aan een geëvolueerd cheaterdetectiemechanisme.

A

Dit experiment laat zien dat mensen slecht zijn in het toetsen van logische, abstracte regels. Veel mensen hebben de neiging om daarbij te zoeken naar confirmatie van de regel. In de tweede ronde draaien ze bijvoorbeeld de S en de 3 om. Maar het omdraaien van de 3 is niet noodzakelijk: als er een S aan de achterkant staat is de regel inderdaad bevestigd. Maar als er een andere letter staat, schendt dat de regel niet. Of de regel geschonden wordt, kun je pas zien als je de 7 omdraait om te zien of daar niet toch een S verborgen is. Wanneer het gaat om sociale regels zoals: ‘minderjarigen horen geen alcohol te drinken’, dan blijken mensen zo’n taak ineens prima op te kunnen lossen. Het merendeel van de mensen pikt nu de bedriegers er feilloos tussen uit. Cosmides en Tooby interpreteerden dit als steun voor een geëvolueerd cheaterdetectiemechanisme. Dat is geen algemene logische redeneermachine die overal op toepasbaar is, maar een domeinspecifiek mechanisme dat is geëvolueerd om bedriegers te kunnen herkennen. Het herkennen van individuen die zich niet aan afspraken houden en misbruik maken van de generositeit van anderen, is immers van belang wanneer je in hechte sociale groepen leeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In de literatuur richt men zich bij de beschrijving van het cheaterdetectiemechanisme vrijwel uitsluitend op de input van het mechanisme. Het gedrag dat eruit voortvloeit, krijgt niet of nauwelijks aandacht. Probeert u zich voor te stellen hoe bij dit mechanisme de relatie tussen die input en output eruitziet.

Wat is in alledaagse termen nu precies de input van zo’n mechanisme?

Wat zijn de mogelijke conclusies die een individu kan trekken op basis van het mechanisme?

Wat zijn voor elk van die conclusies de gedragsconsequenties die daar voor het individu uit volgen?

A

De input is in eerste instantie een ambigue situatie waarin de mogelijkheid bestaat dat een bedrieger misbruik van u zal maken. U geeft bijvoorbeeld een feestje waar onder andere ook Anton op bezoek komt. Veel van uw bezoekers nodigen u na verloop van tijd ook uit voor een feestje bij hen thuis.

Vervolgens zijn er twee situaties mogelijk. Of u wordt ook door Anton uitgenodigd. In zo’n geval is de sociale regel niet geschonden en is er dus niets aan de hand, of een uitnodiging van Anton blijft uit. In dat laatste geval zal uw cheaterdetectiemechanisme constateren dat er een sociale regel geschonden is. Met als gevolg dat u Anton beter in de gaten gaat houden.

In eerste instantie zal er waarschijnlijk geen concreet gedrag volgen, behalve dan dat uw aandacht voor het gedrag van Anton zal toenemen: toont Anton bijvoorbeeld meer tekenen van cheater-gedrag? Zijn er signalen dat Anton u wel graag wil terugbetalen maar dat hij dat niet kan? Op het moment dat er opnieuw sprake is van een gunst van uw kant, bijvoorbeeld omdat Anton u daarom vraagt of omdat u overweegt om nog een feestje te geven, zult u waarschijnlijk concreter gedrag gaan vertonen. In zo’n geval weigert u bijvoorbeeld Antons verzoek, of zult hem in het vervolg niet meer uitnodigen. Op de lange termijn is het waarschijnlijk dat u Anton zelfs volledig gaat mijden, en dat hij langzaamaan uit uw sociale kring zal verdwijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Deze opdracht gaat over het artikel ‘Enhanced memory for faces of cheaters’ van Mealey en collega’s (1996). Mealey et al. laten in hun artikel zien dat niet alleen het logisch redeneren, maar ook het geheugen en het visuele systeem een belangrijke rol spelen in het detecteren van cheaters.

Wat laten de resultaten van hun experiment zien? Beschrijf kort hun experiment en de belangrijkste uitkomsten daarvan. Het is niet nodig om hierbij in detail in te gaan op hun resultaten; richt u op de hoofdverbanden.

A

Mealey en collega’s lieten aan proefpersonen 36 foto’s van gezichten zien. Aan elk van die gezichten koppelden zij tegelijkertijd een kort verhaaltje. Uit die verhaaltjes bleek dat de desbetreffende persoon zich in het verleden als een cheater had gedragen, of zich juist als een betrouwbaar persoon had bewezen, of geen van beide. Een week later moesten de proefpersonen terugkomen en kregen ze opnieuw een groot aantal foto’s te zien, waaronder de foto’s van de week daarvoor. Gemeten werd in hoeverre proefpersonen zich de foto’s van de vorige week konden herinneren. Uit het experiment bleek dat proefpersonen zich de foto’s van de cheaters beter wisten te herinneren, vooral vergeleken met de foto’s van betrouwbare individuen. Deze resultaten ondersteunen het idee van een cheaterdetectiemechanisme: mensen blijken immers niet alleen in hun redeneervermogen, maar ook bij visuele herkenning van anderen meer aandacht te schenken aan gedragingen of andere aanwijzingen dat er mogelijk op duidt dat ze te maken hebben met een cheater.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Probeer op basis van wat u nu geleerd hebt te beschrijven hoe het mechanisme werkt dat we op basis van de experimenten van Tooby en Cosmides en van Mealey et al. kunnen opstellen.

Geef beknopt aan wat de input voor het mechanisme is en probeer te bedenken wat de output ervan is. Ga ook specifiek in op de cognitieve systemen die liggen tussen deze input en output. U kunt zich bij dit alles beperken tot een korte schets.

A

Mealey et al. (1996) laten met hun experiment zien dat een cheaterdetectiemechanisme zich niet beperkt tot ons redeneervermogen, maar dat daar ook andere systemen bij betrokken zijn, zoals ons visuele systeem en vooral ook het geheugen. De input van dat mechanisme bestaat dus uit een veelheid aan specifieke visuele informatie over het uiterlijk van de desbetreffende persoon, en dan met name diens gezicht. Deze informatie wordt, samen met informatie over eventuele schending van sociale regels zoals we die zagen in het experiment van Tooby en Cosmides, opgenomen door ons brein en als het ware op een goed toegankelijk plek opgeslagen in ons geheugen. Wanneer we dezelfde persoon nogmaals tegenkomen dan wordt deze, dankzij ons visuele systeem en geheugen, moeiteloos herkend als een potentiële cheater, zodat we snel en adequaat op diens aanwezigheid kunnen reageren. De output van het mechanisme zal in dat geval waarschijnlijk bestaan uit een gereserveerde en wantrouwende houding naar die persoon. We zullen bijvoorbeeld geen afspraken meer met hem of haar willen maken, geen spullen meer willen uitlenen en hem of haar niet meer uitnodigen voor feestjes, enzovoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De centrale boodschap van deze studietaak luidt dat ons geheugen, visuele systeem en redeneervermogen ons niet zozeer ware informatie opleveren over ons verleden en de wereld om ons heen, maar wel belangrijke informatie. Daarover gaat deze opdracht.

Leg uit wat er bedoeld wordt met de uitspraak dat ons cognitieve systeem zodanig is ingericht dat het ons niet van ware informatie voorziet, maar van relevante informatie.

A

Ons geheugen, visuele systeem en redeneervermogen zijn ontstaan gedurende een miljoenen jaren durend proces van evolutie. Hierbij werden individuen voortdurend geconfronteerd met uitdagingen vanuit de omgeving, bijvoorbeeld voedsel zoeken, roofdieren vermijden, potentiële partners aantrekken, coalities smeden, vijanden het hoofd bieden, enzovoort. Ons geheugen, visuele systeem en redeneervermogen zijn dus afgestemd op dat soort uitdagingen vanuit de omgeving. Niet het verkrijgen van ware informatie of het trekken van logisch geldige conclusies was dus belangrijk, maar het verkrijgen van relevante informatie en het trekken van conclusies die ons hielpen bij het adequaat reageren op die problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Illustreer uw antwoord op de eerste vraag aan de hand van onderzoek op het gebied van het visuele systeem. U hoeft daarbij niet in details te treden. Het is belangrijk dat u duidelijk maakt wat er in het algemeen geconcludeerd kan worden uit het desbetreffende onderzoek naar ons visuele systeem zoals beschreven in het boek.

(Vorige vraag: Leg uit wat er bedoeld wordt met de uitspraak dat ons cognitieve systeem zodanig is ingericht dat het ons niet van ware informatie voorziet, maar van relevante informatie.)

A

Uit onderzoek naar visuele illusies blijkt dat mensen tijdens het waarnemen zelf al betekenis toekennen aan de objecten die zij waarnemen: losse objecten worden gegroepeerd, irrelevante informatie wordt wegehaald, perspectief wordt toegevoegd, er wordt gecorrigeerd voor verschillen in belichting, enzovoort. Op die manier zijn wij in staat om objecten niet alleen te herkennen wanneer zij geïsoleerd en in hun volledigheid op ons netvlies vallen. Door deze inrichting kunnen we ze ook herkennen onder suboptimale condities waarbij bijvoorbeeld lichtinval te wensen over laat, of wanneer zij deels verborgen zitten achter andere objecten. Uit het besproken onderzoek naar visuele illusies blijkt dus dat mensen geen waarheidsgetrouwe representatie zien van hoe de wereld werkelijk is, maar dat ons visuele systeem ons een geïnterpreteerde representatie van de wereld levert die relevant en goed genoeg is om ons het handelen mogelijk te maken in ons dagelijks leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tot slot illustreert u uw antwoord op de eerste vraag aan de hand van onderzoek op het gebied van ons redeneervermogen. Maak ook daarbij weer in algemene lijnen duidelijk wat er uit het desbetreffende onderzoek kan worden geconcludeerd.

(Eerste vraag: Leg uit wat er bedoeld wordt met de uitspraak dat ons cognitieve systeem zodanig is ingericht dat het ons niet van ware informatie voorziet, maar van relevante informatie.)

A

Het onderzoek naar base-rate neglect heeft laten zien dat maar heel weinig mensen in staat zijn om rekening te houden met base rates bij het verwerken van percentuele informatie (Casscells, Schoenberger & Grayboys, 1978). Wanneer dezelfde informatie in termen van frequenties wordt gepresenteerd geeft de meerderheid van de respondenten wel het juiste antwoord. Hieruit kan geconcludeerd worden dat ons redeneervermogen niet is geëvolueerd voor het oplossen van complexe statistische problemen, maar wel voor het oplossen van alledaagse problemen waarbij we gewoon kunnen tellen. Bovendien laat een grote hoeveelheid van het onderzoek naar ons redeneervermogen zien dat we allerlei ingebouwde beslisregels bezitten die ons in staat stellen om op adequate wijze snel te reageren op onze omgeving. Onze cognitie is dus zodanig ingericht dat we snel overweg kunnen met het beperkte beeld dat het visuele systeem of het geheugen ons kan bieden. We beredeneren dus niet voortdurend hoe de wereld om ons heen precies is, zodat we op basis van al die informatie en rationele beslissing nemen. Met behulp van heuristieken beslissen we wat waarschijnlijk de meest relevante actie zal zijn, op basis van de beperkt informatie waarover we beschikken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een belangrijk uitgangspunt van het materialisme wat de psyche betreft?

A

Wat er ook in de psyche is, dat is ook in het brein.

Men gaat ervan uit dat alles uiteindelijk voortkomt uit materie en materiële processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De menselijke psyche heeft enorme vermogens en complexiteit, het resultaat van krachtige hersenen. Maar daarmee gaan ook kosten gepaard: een hoog energieverbruik, risico op nekletsel vanwege het relatief grote gewicht van het hoofd, en een voor moeder en baby moeizame geboorte. Dat de hersenen zich ondanks deze kosten zo ontwikkelde, is bewijs van de voordelen ervan.

Wat die voordelen precies zijn is onderwerp van discussie, maar over het algemeen denkt men dat onze voorouder wat ontwikkelden?

Waarom ontwikkelden ze die?

A

‘computational mechanisms’ (rekenmechanismen) ontwikkelden

Om effectief te kunnen omgaan met de eisen van hun omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de computational theory of mind?

A

Het concept ‘computation’ is de hoeksteen van de cognitieve wetenschap, die het brein als letterlijk een computer ziet. Dit komt voort uit de oorspronkelijke betekenis van ‘computers’: mensen die berekeningen maken. Later werd het de term voor machines die berekeningen maakten (de ‘analytical engine’ van Babage was de eerste). Door het brein een
computer te noemen, verwijzen we dus naar het abstracte proces van berekeningen, met input en een output.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is naast de computational theory of mind een ander belangrijk uitgangspunt van de cognitieve wetenschap?

A

Substraatneutraliteit: voor de berekeningen maakt het niet uit welke hardware er wordt gebruikt.

NB. Als we de menselijke psychologie goed willen begrijpen, willen we uiteraard ook het substraat begrijpen: hoe neuronen informatie verwerken. Theorieën op biologisch niveau kunnen theorieën op berekeningsniveau aanvullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De evolutionaire psychologie is op de ‘goede’ manier reductionistisch; het verklaart gedrag op verschillende niveaus, waarbij de lagere niveaus bijdragen aan de beschrijvingen op hogere niveaus (i.p.v. ze te vervangen). In lijn hiermee heeft David Marr (1982) voorgesteld om complexe organismen of artefacten op drie niveaus te beschrijven en verklaren.

Welke 3?

A
  1. Het niveau van ‘computational theory’: waar is het voor en wat is de functie ervan?
  2. Het niveau van representatie en algoritme: hoe wordt bovenstaande bereikt op abstract berekeningsniveau?
  3. Het niveau van hardware-implementatie: hoe wordt dit geïmplementeerd op fysiek niveau?

NB. Omdat het begrijpen van de psyche in termen van neuronengedrag moeilijk is, richten de meeste cognitieve theorieën zich op het tweede niveau: representatie en algoritme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de cognitieve tak waarop het evolutionaire denken met de minste controverse wordt toegepast?

A

Visuele perceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

David Marr: ontketende een revolutie door te vragen waarvoor het visuele systeem eigenlijk is ontworpen. Het lijkt logisch dat dat is zodat we de wereld kunnen zien zoals die is, maar er zijn veel situaties waarin we de wereld niet zien zoals die is, zoals bij optische illusies. En dat gaat niet alleen over vormen, maar bv. ook over kleur.

Volgens Marr gaat het bij optische illusies niet om uitzonderingen of ontwerpfouten.
Waarom dacht hij dat het visuele systeem is ontworpen?

Wat is vervolgens het primaire doel van perceptie?

A

het visuele systeem is niet enkel ontworpen om de dingen weer te geven zoals ze zijn, maar is ‘een proces dat op basis van beelden van de werkelijkheid een voor de waarnemer zinvolle en van irrelevante informatie ontdane beschrijving maakt’.

Actie.

23
Q

Voor welk doel is het geheugen geëvolueerd?

Wat is een analogie voor het geheugen?

A

het ondersteunen van complex gedrag en voor het besluitingsvormingsproces (voor veel beslissingen is meer informatie nodig dan in de omgeving beschikbaar is).

Een analogie is een bibliotheek: veel informatie in een archief en waardoor je de bibliothecaris moet vragen om het op te halen. Als er veel vraag naar is, kan dat snel, terwijl informatie waar weinig vraag naar is, op een moeilijk toegankelijke plek ligt. Om te bepalen hoe toegankelijk iets moet zijn, kun je informatie over de leners gebruiken.

24
Q

Is het universum een deterministisch systeem volgens de quantumfysica?

A

Nee. Quantumfysici stellen dat er onzekerheid is, en dat de natuurkunde niet als klokwerk werkt, maar willekeurig is. Dit indeterminisme maakt het universum onvoorspelbaar.

25
Q

Psychologen zien het geheugen als een systeem dat uit een aantal subsystemen bestaat, elk met hun eigen functie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen episodische en semantische geheugensystemen.
Wat houden de twee systemen in?

Verwarrend is dat blijkt dat iemand ook semantische feiten over zichzelf kan onthouden, dus semantische episodische herinneringen kan hebben. Daarom stelde Klein een verdere onderscheiding voor. 2x

Waarom zijn de subsystemen geëvolueerd?

A

Episodisch geheugen is de opslag van specifieke ervaringen we hebben gehad en het semantisch geheugen bevat algemene feiten over de wereld.

  1. Oorspronkelijke herinneringen (‘inceptive memories’) zijn werkelijk
    episodisch: informatie die oorspronkelijk en zonder verdere verwerking is
    opgeslagen. Ze bevatten allerlei verschillende soorten informatie. Deze
    oorspronkelijke herinneringen worden verwerkt tot afgeleide herinneringen.
  2. Afgeleide herinneringen (‘derived
    memories’) kunnen worden gezien als
    samenvattingen van concrete ervaringen.

Sommige snel te nemen beslissingen vereisen volgens Klein informatie in een gedistilleerde en abstracte vorm. De subsystemen voor afgeleide herinneringen kunnen zijn geëvolueerd om de snelheid te kunnen verhogen, ten koste van precisie. Oorspronkelijke herinneringen komen juist van pas in situaties waarin precisie belangrijker is dan snelheid.

26
Q

Er wordt wel gesteld dat ook stereotypen een voorbeeld zijn van de poging van het cognitieve systeem om snelheid en rekengemak te maximaliseren ten koste van nauwkeurigheid. Stereotypen – of eigenlijk prototypen – worden gevormd
omdat ze voor een snelle verwerking zorgen en in de meeste gevallen goed werken.
Een categorie als vogels niet controversieel, maar dat ligt anders bij categorieën van bepaalde groepen mensen, gebaseerd op sekse, geaardheid of etniciteit. Die zijn om twee redenen controversieel.

Welke 2?

A
  1. Omdat ze geen recht doen aan de diversiteit van mensen in deze groepen
  2. Omdat ze tot vooroordelen kunnen leiden.
27
Q

Zijn categorieën accuraat?

A

Er is wel evidentie die hierop wijst. Categorieën van mensen geven, op enkele
uitzonderingen na, het gemiddelde van een groep met een zekere mate van precisie weer. Daarvoor is wel nodig dat de informatie uit de eerste hand komt, en niet is gebaseerd op horen zeggen of propaganda. Categorieën zijn ethisch gezien misschien niet altijd fijn, maar ze zijn wel efficiënt en dat is reden genoeg voor natuurlijke selectie

28
Q

Daniel Schacter: geeft een adaptieve verklaring voor het feit dat herinneringen feilbaar zijn, m.b.v. de ‘zeven zonden’ van geheugen. Belangrijk hierbij is dat hij het woord ‘adaptief’ gebruikt in de betekenis van zinvol in de omgeving waarin we ons bevinden, en niet zozeer als een evolutionaire adaptatie. Wat zijn de 7 zonden?

A
  1. Vergankelijkheid (geleidelijk geheugenverlies):
    Adaptief omdat niet alle ervaringen en informatie in de toekomst nut hebben. Alles bewaren is onmogelijk en onwenselijk. Meestal wordt voor verwijdering de informatie goed beoordeeld, en ben je je niet bewust van de afwezigheid ervan.
  2. Verstrooidheid (tekort op snijvlak van aandacht en geheugen):
    Adaptief omdat we niet voortdurend op alles kunnen letten. Aandacht is de belangrijkste
    vereiste om iets te onthouden. Onze cognitie beslist waarop we wel en niet letten, en daarmee wat we opslaan.
  3. Blokkade (informatie niet kunnen ophalen):
    Wordt op dezelfde manier verklaard als vergankelijkheid. Blokkeren kan te maken hebben met het geleidelijk vergaan van herinneringen, of onbedoeld gevolg van inhibitie – onderdrukking. Dat is een bijwerking van priming: doordat er woorden geprimed zijn, worden andere woorden onderdrukt. Het nadeel daarvan is dat juist datgene wat we zoeken onderdrukt wordt.
  4. Onjuiste attributie (vergeten van de informatiebron):
    Ontstaat doordat we in het noodzakelijke abstractieproces tot eenvoudige, afgeleide
    herinneringen, onbelangrijke details vergeten. Het nadeel daarvan is dat we vergeten waar we het oorspronkelijk vandaan hadden of ons dingen ‘herinneren’ die niet zijn gebeurd.
  5. Beïnvloedbaarheid (onjuiste herinneringen door externe invloed):
    Zelfde als bij onjuiste attributie.
  6. Bias (onbewust aanpassen van gebeurtenissen):
    Ontstaat doordat we onszelf graag in een positief licht zien, waardoor onze eigen bijdrage
    overschatten bij successen en onderschatten bij falen → cognitieve dissonantie. Functie is het bevorderen van psychologisch welbevinden, maar kan ook zelfbedrog zijn om te voorkomen dat je als leugenaar wordt ontmaskerd.
  7. Persistentie (herhaalde herinnering):
    Veroorzaakt doordat één van de functies van geheugen is om te leren van negatieve
    gebeurtenissen, en niet nog eens dezelfde fout te maken.

NB. Schacters betoog van de zeven zonden van het geheugen laat zien dat veel zwakheden in feite de keerzijde van een gunstige eigenschap zijn. Zijn gebruik van adaptatie betekent niet noodzakelijk dat hij in natuurlijke selectie gelooft, maar het past in elk geval goed bij de evolutionaire benadering van cognitie.

29
Q

De adaptieve verklaringen van geheugen richten zich op opslag, ophalen en abstractie. Maar de enige evolutionaire criteria voor een geheugensysteem zijn dat het… 2x

A
  1. De toekomst kan voorspellen op basis van ervaringen in het verleden.
  2. Snelle en betrouwbare beslissingen op basis van beperkte informatie mogelijk maakt.
30
Q

Wat houdt de adaptief geheugen benadering in?

Hoe kan het geheugen verbeterd worden volgens deze benadering?

Hoe verandert deze nieuwe benadering het onderzoeksveld?

A

onderzoekers claimen dat geheugen niet alleen is geëvolueerd om een efficiënt beslissingsmechanisme te zijn, maar vooral om voor de ene inhoud gevoeliger te zijn dan
voor de andere, vooral voor dingen die belangrijk waren voor onze voorouders. Zij stellen een extra variabele voor, bovenop de gebruikelijke (zoals concreetheid, voorstelbaarheid en frequentie) en noemen die de s-waarde (‘s’ = survival). Begrippen met hoge s-waarde houden verband met overleving, voortplanting, navigatie, seks en verwantschap.

In een reeks experimenten toont Nairne dat geheugen verbeterd kan worden in situaties met een hoge s-waarde.

Het ‘adaptief geheugen’ biedt overtuigend bewijs voor domeinspecifieke geheugenprocessen die relevant waren voor onze voorouders. De benadering staat nog in de kinderschoenen, maar kan invloed hebben op de manier waarop de cognitieve psychologie geheugen onderzoekt, die voorheen meer gericht was op inhoudsneutrale processen.

31
Q

Amos Tversky en Daniel Kahneman: stelden dat mensen nogal slecht zijn in het nemen van beslissingen in situaties die in bepaalde mate onzeker zijn. Bij onzekerheid gaat ons redeneren vaak gepaard met het gebruik van heuristieken. Wat zijn dit?

Waar staan heuristieken tegenover?

Welke 2 heuristieken onderzochten Tversky en Kahneman?

A

vuistregels voor een snelle, maar niet altijd juiste, oplossingen

Heuristieken staan tegenover algoritmen, die rekenkundig gezien duur zijn, maar een correct antwoord garanderen.

  1. Representatitiviteitsbias
  2. Base-rate negelect
32
Q

Wat zijn 2 voorbeelden van representatitivteitsbias?

A
  1. Conjunctiefout

2. Gokkersfout

33
Q

Wat is een conjunctiefout?

A

als mensen moeten kiezen uit twee stellingen, waarbij de tweede een uitbreiding is van de eerste, gaan ze er vaak vanuit dat de condities A en B beide van toepassing zijn, maar realiseren zich niet dat A eerst van toepassing moet zijn. Als de uitbreiding meer stereotype is te zijn dan de eerste, gaat men ervan uit dat de eerste ook wel waar zal zijn. De verklaring van Tversky en Kahneman is dat mensen op het verkeerde been worden gezet door wat representatief lijkt voor de echte wereld. Ze overschatten daardoor de kans op een specifiek geval.

34
Q

Wat is een gokkersfout?

A

een ander voorbeeld van een bias als gevolg van representativiteitsheuristiek gaat over het meerdere keren opwerpen van een munt: mensen denken dat bepaalde patronen vaker voorkomen dan andere, zoals KMMKKM i.p.v. KKKMMM (K = kop, M = munt), terwijl de kans op beiden even groot is. De verklaring van Tversky en Kahneman is dat de ene reeks meer representatief lijkt voor willekeurige uitkomsten dan de andere. Hieraan verwant is de gedachte dat, als een reeks van worpen steeds dezelfde uitkomst had, bv. kop, de volgende worp dan wel munt moet opleveren.

35
Q

Wat is base-rate neglect?

A

In de echte wereld is er vrijwel nooit sprake van ‘kop of munt’. De kans dat iets gebeurt hangt af van datgene wat eraan voorafgaat en dat ook niet zeker is. Voor de kans op de tweede gebeurtenis moet rekening worden gehouden met de kans op de eerste gebeurtenis. Tversky en Kahneman deden daarmee een experiment. Daaruit bleek dat mensen vaak geen
rekening te houden met het voorafgaande (base-rate), en de kans op iets groter voorstelden dan het in werkelijkheid was.
Het is duidelijk dat zelfs hoog opgeleide mensen vergeten om rekening te houden met de base-rate.

36
Q

Wat is de ‘heuristieken en biases’-benadering?

A

De traditionele benadering van redeneren in onzekere omstandigheden.

Vanuit dit perspectief gezien maken mensen veel fouten bij het redeneren, omdat ze een snelle inschatting maken wat leidt tot ‘cognitieve illusies’: iets op een andere manier ‘zien’ dan wat objectief juist is.

37
Q

Recent zijn ook evolutionair-psychologen ook geïnteresseerd geraakt in dergelijke fouten. Als biases als illusies gezien kunnen worden, zijn het wellicht geen systeemfouten, maar adaptaties – net als visuele illusies. Of misschien leggen we mensen wel problemen voor waarop hun psyche niet is aangepast, zoals het onthouden van reeksen lettergrepen.

Als de vraagstukken worden geformuleerd in termen van frequenties (‘hoeveel van de 100 mensen die aan de beschrijving voldoen wordt bankbediende en hoeveel wordt bankbediende en feminist?’), geven de meesten wel het goede antwoord.

Maar waarom gaat het wel goed bij frequenties en niet bij een enkel geval?
Cosmides en Tooby verklaren dat omdat mensen beter kunnen omgaan met frequentiegegevens: als je de verkeerde vraag stelt, krijg je ook het verkeerde antwoord. Maar dat is het niet alleen, want waarom heeft er zich dan geen mechanisme ontwikkeld waardoor we ook kunnen omgaan met de kans op een enkel geval? Cosmides en Tooby hebben hiervoor twee verklaringen.

Welke 2?

A
  1. In de eerste plaats kunnen mensen en dieren wel hun kans op succes bepalen als ze een beslissing moeten nemen, bv. over
    waar ze gaan jagen. Ze zijn ook in staat om de daarvoor benodigde informatie over frequenties op te slaan. Het beoordelen
    van de kans op een enkel geval is niet geëvolueerd, omdat die kansen in essentie geen betekenis hebben. Om een kans in
    te schatten hebben we altijd een referentieklasse nodig, maar het probleem met een enkel geval is dat de referentieklasse
    oneindig kan zijn. Bovendien heeft de kans op een enkel geval eigenlijk helemaal geen betekenis. Onze voorouders
    hebben wel belang gehad bij frequentiegevoelige mechanismen, maar een mechanisme gebaseerd op een enkel geval zou
    hen weinig voordeel hebben gebracht.
    Er is echter wel discussie over dit punt. Statistici mogen dan beweren dat we irrationeel redeneren als we de kansen op een
    enkel geval gebruiken, maar vaak vormen die een verkorte versie van frequenties of zijn ze een manier om uit te drukken
    dat we er vertrouwen in hebben dat een bepaalde gebeurtenis zich zal voordoen.
  2. Hun andere punt is dat bij het vraagstuk met twee stellingen technisch gezien sprake is nesting. Geneste vragen zijn voor
    ons heel ongebruikelijk. Als we mensen laten kiezen uit twee opties waarvan er een is genest binnen de andere (‘wil je
    pasta of spaghetti?’) schenden we de conversatieregels – pragmatiek – die van belang zijn om elkaar goed te kunnen
    begrijpen. Het negeren van de problemen die gepaard gaan met nesting kan de onjuiste antwoorden van mensen op een
    aantal vragen verklaren. Enkele onderzoekers hebben erop gewezen dat het formuleren van een probleem in termen van
    frequenties, de aandacht richt op de geneste structuur van het probleem. Als een probleem wordt geformuleerd in termen
    van een enkel geval, maar zo ontworpen is dat de aandacht wordt gericht op de geneste structuur van het probleem, is het
    succespercentage vergelijkbaar met dat bij het gebruik van frequenties.
38
Q

Meestal worden de evolutionaire visie en de traditie van heuristieken en biases als tegenstrijdig gezien, maar dat is niet altijd het geval. Dat mensen bias vertonen in hun redeneren wordt niet bestreden, en ook niet dat mensen vaak correct redeneren onder gunstige omstandigheden. De schijnbare tegenstelling ligt in een verschil in nadruk. Wat is dat verschil?

Wat is een tweede verschil?

A

de traditie van heuristieken en biases benadrukt vooral de irrationaliteit in het menselijk redeneren, maar de evolutionaire richting meer de adaptieve rationaliteit.

Een ander verschil is dat de evolutionaire benadering meer de nadruk legt op ultimate verklaringen, en de andere traditie verklaringen zoekt in termen van proximate mechanismen.

39
Q

Wat is conditioneel redeneren?

A

vraagstukken in ALS/DAN-vorm, gebruikt in sociale interacties bij het maken van afspraken
of beloften.

Daarnaast worden conditionele formuleringen ook gebruikt voor het beschrijven van causale relaties. De vraag is wanneer er sprake is van schending van causale regels.

40
Q

Er zijn vele verklaringen bedacht voor het feit dat mensen soms logische redeneren, en andere keren niet (Watson’s selectietaak). Twee daarvan zijn:

A
  1. De verklaring van Cosmides en Tooby was dat de concrete versie darwinistische algoritmen voor cheater detection (ontmaskeren van bedriegers) in gang zet, terwijl de abstracte versie dat niet doet.
    NB. in het geval van bedrog, maar ook bij besmettingsgevaar.
  2. De verklaring van Oaksford en Chater is dat de reacties op de abstracte taak wel rationeel zijn als we ervan uitgaan dat mensen niet in logische termen maar in kansen denken.
41
Q

Een van de belangrijkste claims van de synthese van evolutionaire psychologie en modulariteit is dat modulen kunnen reageren op zaken waarvoor ze oorspronkelijk niet waren aangepast. Sperber maakt onderscheid tussen het werkelijke en het juiste domein. Wat houden die 2 in?

A
Het werkelijke (actual) domein van een module is alles 
wat aan de ingangsvereisten voldoet.
Het juiste (proper) domein is de stimulus die, op grond van het feit 
dat hij de module in werking zet, adaptieve waarde heeft.
42
Q

Oaksford en Chater: kwamen met een heel andere verklaring voor verschil in prestatie op de Watson-taak en alcohol-taak. Welke?

Hierbij is de zeldzaamheidsassumptie van toepassing. Wat houdt dit in?

Wat is de expected information gain?

A

Optimale Data Selectie: een oorzaak voor het verschil in prestaties op de Wason-taak en de alcohol-taak ligt in het feit dat ze betrekking hebben op verschillende domeinen. Bij de abstracte taak wordt gevraagd om de (on)juistheid van een regel te bepalen – een indicatieve taak – terwijl het bij de alcohol-taak niet gaat om juistheid maar om verplichtingen – een deontische taak.

vaststellen dat iets waar is, is meestal informatiever is dan vaststellen
dat iets niet waar is. Meestal is de kans dat iets het geval is veel kleiner is dan de kans dat iets niet het geval is. Positieve informatie is daarom bruikbaarder om tot een oplossing te komen dan negatieve.

Oaksford en Chater stellen dat gedrag bij indicatieve problemen verklaard kan worden door ervan uit te gaan dat deelnemers hun Expected Information Gain (EIG, verwachte informatiewinst) willen verhogen. Het kiezen van de q-kaart is meer informatief dan het kiezen van de niet-q-kaart en verhoogt daarom het EIG.

43
Q

Wat is een deodontische taak?

A

Bepalen of iemand een bepaalde verplichting wel nakomt.
Vaststellen of er aan de verplichting voldaan wordt.
Zoeken naar negatief bewijs (cheaterdetection)

44
Q

Wat is een indicatieve taak?

A

Bepalen van de juistheid of onjuistheid van een bepaalde regel.
Vaststellen of een regel verworpen moet worden.
Zoeken naar positief bewijs (Expected Information Gain).

45
Q

Wat zijn informavoren?

A

informatiezoekend gedrag als het eten van voedsel; een adaptatie gericht op maximalisering van informatiewinst

46
Q

Optimale dataselectie kan de verschillen tussen indicatieve taken en tussen indicatieve en deontische taken verklaren, maar niet de verschillen tussen verschillende soorten deontische taken. Om dit te begrijpen, is het belangrijk om eerste te begrijpen waarom we deontische taken hebben. Deontische regels bestaan vermoedelijk om stabiliteit en harmonie in
een gemeenschap te bewaren, zoals geldt voor de regel dat we niet méér moeten nemen dan ons toekomt. Bestond deze regel niet, dan zouden bestaansmiddelen al gauw uitgeput raken – de ‘tragedie van de gemeenschap’. Volgens Cosmides moeten schendingen van dergelijke regels alleen worden blootgelegd als…3x

A
  1. Een bedrieger er voordeel van heeft.
  2. Als hij het met opzet deed.
  3. Als bedrog mogelijk is.

Als aan die voorwaarden wordt voldaan, wordt het algoritme om bedriegers te ontmaskeren geactiveerd en wordt de deontische regel correct opgelost. Zo niet, dan wordt het systeem niet geactiveerd en ontstaan redeneerfouten zoals bij de Wason-taak. In een reeks experimenten heeft Cosmides laten zien dat dit inderdaad het geval is.
De bevinding was dat mensen vaker correct redeneren in omstandigheden waarin sprake was van motivatie, voordeel en mogelijkheid van bedrog, dan in omstandigheden waarin dit ontbrak

47
Q

Er zijn vele pogingen gedaan om te begrijpen waarom mensen in sommige situaties logisch redeneren en in andere niet. De cheater-detectiontheorie is een van de meest succesvolle, niet alleen omdat het verschillen tussen conditionele en deontische taken en tussen verschillende deontische taken verklaart, maar ook omdat….

A

het een goede evolutionaire verklaring geeft voor het bestaan van die verschillen: ze zetten mentale processen in werking voor het ontmaskeren van profiteurs, wat evolutionair noodzakelijk is.

48
Q

Wat is de foerageertheorie?

A

een gedragsecologisch model om te voorspellen hoe een dier zich gedraagt bij het zoeken naar voedsel.

Hoewel het verkrijgen van voedsel energie geeft, kost het vinden van het voedsel tijd en energie. Daarom adopteert een dier een foerageerstrategie die het meeste voordeel (energie) oplevert tegen de laagste kosten.

49
Q

het proces van redeneren en besluitvorming is niet ontworpen zodat we de juiste antwoorden geven, maar om XXX beslissingen mogelijk te maken, zodat we kunnen vluchten van roofdieren, een partner kunnen aantrekken of bedriegers kunnen ontmaskeren.

A

Snelle

50
Q

Niet alle input wordt gelijk behandeld door de geest, hoe (minder/meer) de stimulus ecologisch en evolutionair relevant is, hoe (minder sterk/sterker) de verwerking is geautomatiseerd en gespecialiseerd.

Wat is evolutionair het meest relevant en het best bestudeerde mechanisme?

A

meer
sterker

Gezichtsherkenning

51
Q

Welke 2 processen zijn betrokken bij gezichtsherkenning?

A
  1. Eén om in te gaan op ruimtelijke statische kenmerken van het generieke menselijke gezicht.
  2. Eén om identificatie van gezichten van bepaalde individuen mogelijk te maken (met verschillende relaties tot de observator).
52
Q

Er wordt verwacht dat ‘potentiële bedreiging’ het meest belangrijke element van de subjectieve perceptie van een nieuw gezicht is: is de persoon te vertrouwen in toekomstige interacties? Onderzoek heeft laten zien dat men het bij taken waarbij het erom gaat mensen te ontmaskeren als cheater beter doet dan bij abstracte taken. Dit suggereert twee dingen. Welke 2?

A
  1. Zelfs cognitieve processen op het hoogste niveau (redeneren) kunnen stimulus- of domeinspecifiek zijn.
  2. Evolutionair gezien was het één van de belangrijkste taken het ontmaskeren van bedriegers in de groep.

Er wordt verwacht dat gezichten die gepresenteerd worden als ‘hoge status’ en ‘bedreigend’ meer aandacht krijgen en beter opgeslagen en herinnerd worden dan mensen met lage status.

53
Q

124 studenten werd gevraagd 36 foto’s van mannen op hun aantrekkelijkheid te beoordelen. Bij elke foto was een fictieve beschrijving gevoegd met informatie over de sociale status (hoog of laag) en het karakter (geschiedenis van bedrog, irrelevante informatie of geschiedenis van betrouwbaarheid) van de betreffende persoon. Een week later beoordeelden de deelnemers 72 foto’s, waarvan de helft nieuwe, maar zonder beschrijvingen. Aan de deelnemers werd gevraagd te rapporteren welke foto’s zij zich herinnerden.

Wat lieten de resultaten zien? 3x

A

De voorspelde bias, namelijk dat de deelnemers vooral gezichten zouden herkennen die waren gepresenteerd als die van cheaters, werd bevestigd.

Er was ook sprake van twee belangrijke interacties: de bias was minder als het gezicht werd gepresenteerd als van iemand met een hoge status, en de bias was sterker voor mannen dan voor vrouwen.

Deze resultaten geven steun aan het idee dat (1) zowel status als karakter belangrijke eigenschappen zijn in onze sociale omgeving, en (2) we onbewuste biases hebben in onze perceptuele en cognitieve processen, die specifiek gericht zijn op individuen die gezien worden als potentiële dreiging.