Studietaak 8, H18 Flashcards
Het model van Looper en Kirmayer is minder goed toepasbaar op de functioneel-neurologische symptoomstoornis. Waarom niet? En wat is dan wel een verklaring voor het ontstaan van deze stoornis?
Het model van Looper en Kirmayer is minder goed toepasbaar op de functioneel-neurologische symptoomstoornis omdat het model niet uitgaat van conflicten of andere stressfactoren. Juist deze aspecten worden verondersteld bij te dragen aan het ontstaan van de functioneel-neurologische symptoomstoornis. Volgens de psychodynamische visie hebben stressvolle ervaringen en herinneringen invloed op motorische en sensorische functies, ondanks dat ze door verdringing buiten het bewustzijn gehouden kunnen worden. Daar ontbreekt nog empirisch bewijs voor, maar er zijn wel aanwijzingen voor gevonden. Een compleet netwerk van verschillende hersengebieden blijkt afwijkingen te vertonen bij symptomen, en die afwijkingen zouden de ontkoppeling van expliciete en impliciete perceptie en motoriek kunnen verklaren. Mensen met blindheid rapporteren geen visuele waarneming, maar de niet-bewust visuele waarnemingen beïnvloeden wel hun gedrag.
Noem en beschrijf enkele behandelinterventies die toegepast worden bij de somatisch-symptoomstoornis en de ziekteangststoornis.
Verschillende cognitief-gedragstherapeutische technieken zijn effectief in de behandeling van de somatisch-symptoomstoornis en de ziekteangststoornis.
Zo worden ontspanningsoefeningen vaak toegepast wanneer er sprake is van veel lichamelijke symptomen en autonome arousal. Voorbeelden zijn buikademhaling, suggestieve ontspanning en progressieve relaxatie waarbij mensen aangeleerd wordt het contrast te voelen tussen gespannen en ontspannen spieren. Bij applied relaxation worden mensen aangeleerd zich in steeds kortere tijd te ontspannen.
De mindfulness-based training leert mensen een meer accepterende houding aan te nemen ten aanzien van lichamelijke sensaties, gedachten en gevoelens en bewuster stil te staan bij ervaringen in het hier en nu, zonder deze te veroordelen.
Cognitieve technieken kunnen worden gebruikt om ideeën over een klacht en ‘niet-helpende’ gedachten te onderzoeken. Voor het uitdagen van die ideeën en ‘niet-helpende’ gedachten worden gedragsexperimenten gebruikt waarmee geprobeerd wordt om ervaringen op te doen die de disfunctionele ideeën en de ‘niet-helpende’ gedachten ontkrachten.
Bij exposure worden mensen blootgesteld aan de angst-veroorzakende factoren zodat er gewoontes of correcties van beangstigende cognities optreden en de angst vermindert. Wanneer angst voor letsel een belangrijke reden is om beweeggedrag te vermijden, dan worden juist de lichamelijke activiteiten die angst oproepen geleidelijk weer uitgevoerd, waardoor de bewegingsvrees vermindert. Exposure wordt vaak gecombineerd met responspreventie, waarbij mensen geen angstreducerend gedrag mogen uitvoeren zoals geruststelling zoeken. Door de exposure en de responspreventie zal de angst in eerste instantie toenemen, maar na verloop van tijd merken de mensen dat er geen catastrofes plaatsvinden.
Graded activity is een behandeling die gericht is op de stapsgewijze toename van het niveau van functioneren, waardoor de belasting langzaam wordt opgevoerd.
Systeeminterventies rond de klacht zijn inzetbaar wanneer mensen veel praten over hun klachten en/of geruststelling zoeken in hun naaste omgeving. Vaak wordt dan ook de directe omgeving van de cliënt bij de behandeling betrokken. Er wordt dan afgesproken dat er minder gecommuniceerd wordt over de ervaren last van de symptomen en dat er andere gespreksonderwerpen aan bod komen.
Welke van de volgende beweringen over de functioneel-neurologische symptoomstoornis (conversiestoornis) is niet juist?
A. Uit klinisch onderzoek moet blijken dat het symptoom incompatibel is met een bekende neurologische of andere somatische aandoening.
B. De prognose lijkt gunstiger voor kinderen en adolescenten dan voor volwassenen, gunstiger wanneer de symptomen minder lang bestaan en gunstiger wanneer de diagnose geaccepteerd wordt.
C. Het is bekend dat vroegtijdige onderkenning en behandeling van de conversiestoornis tot betere behandelresultaten leidt.
D. Veel patiënten met een conversiestoornis veroorzaken met opzet hun lichamelijke symptomen.
D
Mevrouw Meijer is een jaar geleden naar de huisarts gegaan vanwege vage pijnklachten in haar rug, die naar haar zeggen uitstraalden naar haar linkerbeen. De huisarts heeft haar toen naar een fysiotherapeut verwezen, die de klachten met succes behandelde. Drie maanden geleden heeft mevrouw Meijer zich weer bij de huisarts gemeld, nu met acute verlammingsverschijnselen. Uitgebreid neurologisch onderzoek heeft uitgewezen dat zij een kleine vergroeiing heeft bij haar onderste ruggenwervels, maar volgens de neuroloog kan dat onmogelijk de oorzaak zijn van het verlamde been. Sinds enkele weken vertoont ook de linkerarm van mevrouw Meijer lichte verlammingsverschijnselen; de arm voelt ‘dood’ aan en ze kan deze soms niet bewegen. Afgezien van de verlammingsverschijnselen aan haar linkerbeen en -arm heeft mevrouw Meijer geen lichamelijke klachten.
Welke van de volgende diagnosen is op grond van deze informatie het meest waarschijnlijk?
A. stoornis in de lichaamsbeweging
B. psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden
C. ziekteangststoornis
D.conversiestoornis
C
In het model van Looper en Kirmayer (2002) wordt een overzicht gegeven van factoren die een rol spelen bij het ontstaan en voortduren van de somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen.
Welke van onderstaande factoren hoort daar niet bij?
A. catastroferen
B. geruststelling zoeken
C. negatieve bekrachtiging
D. vermijden
C
Welke van de volgende beweringen over de behandeling van de somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen is juist?
A. Cognitieve gedragstherapie blijkt effectiever te zijn dan geen behandeling of een placebo-behandeling.
B. De derde generatie cognitieve gedragstherapeutische technieken, waaronder mindfulness based-therapie, blijken niet zo effectief te zijn.
C. De (guided) eHealth-CGT blijkt minder effectief te zijn dan de reguliere face-to-face-CGT.
D. Antidepressiva hebben een gunstiger effect op de conversiestoornis dan op de somatisch-symptoomstoornis.
A
Ziekteangstoornis
Ernstige bezorgdheid over het hebben van een ernstige niet-gediagnostiseerde somatische aandoening gepaard met aanzienlijke angst.
-> Geen of milde lichamelijke klachten.
-> Minstens 6 maanden.
Functioneel-neurologische symptoomstoornis
-> conversiestoornis
Een of meer symptomen van verandering in willekeurige of sensorische functies. Met veel lijdensdruk.
-> 6 maanden, korter valt onder een acute episode.
Zie model van Looper en Kirmayer!!
-> blz 436
.
Nagebootste stoornis
-> Pathomimie
Recidiverende episoden: eerder ook we; het Munchausen-syndroom (bij letstel aan zichzelf) of het Munchausen bij proxy-syndroom (bij letstel aan anderen) genoemd.
-> confrontatie is mogelijk contraproductief.
_> effectiever (als het bij henzelf gebeurd) 1. achterhalen wat de winst is. 2, bespreking negatieve gevolgen en 3. zoeken naar een gezonde manier om die winst te behalen.
Differentiele diagnostiek
In het geval van daadwerkelijke somatische aandoeningen spreek je niet van een stoornis, als de angst buiten proporties zijn dan spreek je eerder over een aanpassingstoornis.
Etiologische neutraliteit
Classificatie die plaatsvindt op basis van symptomen, zonder uitspraken te doen over het (ontbreken van) mogelijke oorzakelijke factoren.
-> In de DSM 5 hoeft niet niet perse een onderliggende somatische ziekte uitgesloten te worden; minder scheiding tussen lichaam en geest.