Studietaak 2, H12 Flashcards

1
Q

Geef een definitie van wanen

A

Wanen zijn vaststaande overtuigingen die niet veranderen, ook al is er bewijsmateriaal dat duidelijk in strijd is met die overtuigingen.

Hoe onterecht of vergezocht ook, de persoon houdt vast aan deze denkbeelden. Het onderscheid tussen wanen en sterke overtuigingen is niet altijd duidelijk. Een combinatie van factoren, zoals de mate van de overtuiging, de preoccupatie en impact op emotie en gedrag is een indicatie of iemand meer of minder richting waan gaat. Bekende wanen zijn de achtervolgingswanen, waarbij mensen denken dat ze worden achtervolgd of vergiftigd. Ook grootheidswanen zijn vrij bekend. Mensen die daaraan lijden, denken bijvoorbeeld dat ze afgezant van God zijn of de president van de Verenigde Staten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef een definitie van hallucinaties

A

Hallucinaties zijn zintuiglijke waarnemingen zonder corresponderende bron. Mensen die hallucineren, zien, horen, ruiken, proeven of voelen dingen die anderen niet waarnemen.

Het horen van stemmen komt het meest voor. Soms voelen mensen van alles aan of in het lichaam. Bijvoorbeeld dat ze door onzichtbare handen naar achter worden geduwd, of dat er beestjes over hun heenlopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een psychotisch symptoom?

A

Als er disfunctionele betekenisgevingen en gedragingen aan gekoppeld worden, als de persoon eronder gaat lijden, als de ervaring vaker en intenser wordt en de behoefte groeit aan zorg of hulp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de positieve, negatieve symptomen en de affectieve en cognitieve problemen van psychoses?

A

-Positieve: wanen, hallucinaties en desorganisatie.

-Negatieve: Weinig motivatie en minder expressie.

-Affectieve problemen: manie, depressie en angst.

-Cognitieve problemen: geheugen, denken, aandacht/concentratie en planning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 7 factoren maken van een overtuiging een waan als ze gecombineerd worden?

A
  1. De mate van overtuiging.
  2. Preoccupatie.
  3. Lijdensdruk.
  4. Impact van de opvatting op emotie en gedrag.
  5. Alleen staan in de opavatting.
  6. Voor anderen onlogische, onbegrijpelijke rederneringen.
  7. Niet open staan voor tegengestelde feiten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ideaties

A

Waanachtige ideeën: voorstadium van wanen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Idee fixen

A

Overwaardige ideeën. Hardnekkige, vrijwillige en met grote overtuiging aangehangen opvattingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Obsessies

A

Hardnekkige, intrinsieke en onvrijwillige gedachten en beelden.
-> Er is geen volledige overtuiging, maar wel angst, wat aanzet tot dwangmatig gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hallucinaties

A

Zintuigelijke waarnemingen, zonder corresponderende externe bron.
-> 50% ervaart meerdere typen hallucinaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pseudohallucinaties

A

Wel echte hallucinaties, maar de persoon is zich bewust ervan dat het een hallucinatie is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Desorganisatie

A

Wanneer het denken )aandacht, concetratie, geheugen en gedachtegangen) zijn samenhang en logica verliezen.
_. Uit zich ook vaak in oordeel- of kritiek stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Katatonie

A

Syndroom dat wordt gekenmerkt door motorische symptomen, zoals stilvallen (terugtrekking; hypokatatonie), opwinding (hyperkatatonie0 of bizarre herhalingen.
Diagnose bij 3 of meer symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Demoralisatie

A

Gevoelens van hopeloosheid, hulpeloosheid, moedeloosheid en falen.
-> Door wisselwerking tussen beperkingen, verlieservaringen, teleurstellingen en stigamatisering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly