Studietaak 10, H20 Flashcards

1
Q

In hoofdstuk 20 staat dat er in de DSM-5-TR tien slaapstoornissen worden onderscheiden. Welke zijn dat?

A
  1. insomniastoornis
  2. slaapapneu
  3. hypersomnolentiestoornis
  4. narcolepsie
  5. circadianeritme- slaap- waakstoornis
  6. non-remslaap- arousalstoornis
  7. nachtmerriestoornis
  8. remslaapgedragsstoornis
  9. rustelozebenensyndroom
  10. slaapstoornis door een middel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beschrijf heel in het kort de specifieke kenmerken van de in het boek genoemde eerste negen slaapstoornissen.

A
  1. Bij een insomniastoornis is er sprake van klachten over hoeveelheid of de kwaliteit van slaap zoals moeite met inslapen, meerdere langdurige slaaponderbrekingen (moeite met doorslapen) en/of te vroeg wakker worden.
  2. Slaapapneu is een ademhalingsgerelateerde slaapstoornis. De drie meest voorkomende stoornissen binnen deze groep zijn het obstructieve slaapapneusyndroom (OSAS) of het hypopneusyndroom, het centrale slaapapneusyndroom (CSAS) en de slaapgerelateerde hypoventilatie. Tijdens de slaap is er bij deze stoornissen sprake van meerdere ademhalingsstops die steeds enkele seconden aanhouden.
  3. Bij een hypersomnolentiestoornis is er sprake van een excessieve slaperigheid overdag en een sterke neiging om overdag in slaap te vallen.
  4. Narcolepsie is een neurologische aandoening die wordt gekenmerkt door onbedwingbare slaapaanvallen en een onweerstaanbare slaperigheid overdag, die gepaard kunnen gaan met hallucinaties en slaapparalyse.
  5. De circadianeritme- slaap-waakstoornis wordt gekenmerkt door een afwijkend 24-uurspatroon in de slaap-waakafwisseling zoals te laat inslapen (verlate slaapfase), te vroeg inslapen (vervroegde slaapfase) en een onregelmatig slaap-waakpatroon.
  6. Bij de non-remslaap-arousalstoornissen is er sprake van terugkerende episoden van incompleet ontwaken, zoals bij slaapwandelen en nachtelijke paniekaanvallen, die bij het wakker worden vergeten zijn.
  7. De nachtmerriestoornis wordt gekenmerkt door lange dromen die beangstigend reëel lijken en steeds meer emotionele inhoud krijgen, en het dagelijks functioneren verstoren.
  8. Bij de remslaapgedragsstoornis is er ook sprake van ontwaken uit een droom evenals bij de nachtmerriestoornis, maar treedt er geen spierverslapping tijdens de slaap op en is er sprake van heftige, vaak agressieve bewegingen.
  9. Het rustelozebenensyndroom leidt tot moeilijk in- en/of doorslapen door een onprettig gevoel in de benen en een drang om de benen te bewegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Insomniastoornis

A

Klachten over de slaapkwaliteit ondanks dat er voldoende tijd en gelegenheid is om te slapen. Moeite met inslapen, meerdere langdurige slaaponderbrekingen en/of te vroeg in de ochtend ontwaken.
Het treft ook het dagelijks functioneren. de mate van het disfunctioneren wordt gezien als de graadmeter voor de ernst van de insomnia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Slaapapneu

A

Ademhalings gerelateerde slaapstoornis. Het wordt gekenmerkt door slaperigheid en slaapaanvallen overdag.
-> Minimaal 5 ademhalings-stops per uur van minimaal 10 seconden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de drie meest voorkomende vormen van slaapapneu?

A
  1. OSAS: obstructieve slaaapneusyndroom: te slap strottenhoofd.
  2. CSAS: centrale slaapapneusyndroom: regeling hersenstam.
  3. Slaapgerelateerde hyporentilatie: polysomnografie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hypersomnolentiestoornis

A

Bovenmatige slaperigheid overdag, moeite met wakker worden en vaak meer dan 1 uur slapen overdag.
Soms ook slaapinertie-> slaapdronkenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Narcolepsie

A

Neurologische aandoening die wordt gekenmerkt door onbedwingbare slaapaanvallen overdag. Ook is er soms sprake van hypnagoge en hypnompompe hallucinaties en slaapparalyse. Vaak bij het inslapen en ontwaken.
-> 2 subtypen: met of zonder kataplexie (plotselinge spierverslapping die wordt uitgelokt door intense emoties).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Circadianeritme-slaap-waakstoornis

A

Afwijkend 24-uurspatroon: DSPD delayed sleep phase syndrome.
-> Verkeerd afgestelde biologische klok.
De ontregeling kan zowel door externe factoren komen, als door een intrinsieke stoornis in het biologisch klokmechnisme zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Non-remslaap-aurousal stoornis

A

perioden van incompleet ontwaken die meestal optreden tijdens het eerste deel van de slaapperiode.
-> Vaak slaapwandelen (somnambulisme) of nachtelijke paniekaanvallen (pavor nocturnus).
-> Het verschilt van de paniekstoornis: want hier wordt de paniekaanval niet herinnerd.
-> er zijn ook overeenkomsten met temporele epilepsie; alleen is de oorzaak anders, voor epilepsie is dit neurologisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Nachtmerriestoornis

A

Samenhangende lange dromen die beangstigend reëel lijken en steeds meer emotionele inhoud krijgen. Tijdens de droom ervaart de dromer emoties als angst, paniek, woede, walging en andere negatieve emoties.
-> Pas een stoornis als ze het dagelijks functioneren verstoren.
-> geen mentale verwardheid, desoriëntatie en evidente motorische onrust: heldere herinnering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Remslaapgedragsstoornis

A

Atone (verslapping) van de spiergroepen, die normaal tijdens de slaap plaatsvindt , is afwezig en er treedt arousal op vaak in de vorm van agressie.
-> na de episode is de persoon snel wakker en rapporteert een bijpassende droominhoud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een van die modellen is het 3P-model van Spielman (1987). Wat houdt dat model in?

A

Volgens het model zijn er drie p’s die een rol spelen bij insomnia.

De predisponerende factoren zijn biologische of psychologische kwetsbaarheden die iemand vatbaar maken voor insomnia, zoals genen en neuroticiteit.
Precipiterende factoren of uitlokkende factoren voor acute slaapproblemen zijn onder andere werkstress, zorgen over kinderen of feestjes van de buren.
De perpetuerende factoren zorgen ervoor dat de insomnia in stand houdt. Dit zijn meestal gedragingen die bedoeld zijn om het slaapgebrek te herstellen, zoals dutjes overdag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In hoeverre bouwt het hyperarousalmodel voort op het 3P-model?

A

Het hyperarousalmodel bouwt voort op het 3P-model: de disfuctionele gedachten over slaap die ook in het 3P-model voorkomen, leiden volgens het hyperarousalmodel tot een verhoogd fysiek, cognitief en emotioneel arousal-niveau, waardoor de slaap moeilijk te vatten is en er een vicieuze cirkel ontstaat: arousal zorgt voor een slechte slaap en een slechte slaap zorgt voor arousal. Hyperarousal wordt in dit model dan ook gezien als een centrale perpetuerende factor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een ander model voor de ontwikkeling van insomnia is gebaseerd op de leertheoretische principes. Welk model is dat en wat houdt het in?

A

Het model voor de ontwikkeling van insomnia dat gebaseerd is op de leertheoretische principes is het stimuluscontrolemodel. Volgens dit model verliezen stimuli die sterk geassocieerd zijn met slaap, zoals een bed of een slaapkamer, hun associatie met slaap doordat er lange tijd besteed wordt aan andere activiteiten, zoals televisiekijken in bed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom worden slaapstoornissen vaak ondergediagnosticeerd?

A

Slaapklachten komen voor bij alle vormen van psychopathologie. Er is dan ook een hoge comorbiditeit van slaapstoornissen met andere psychiatrische stoornissen. Er is steeds meer onderzoek dat erop wijst dat slaapstoornissen en psychiatrische stoornissen eenzelfde onderliggend werkingsmechanisme hebben. Dit gemeenschappelijke mechanisme maakt het ingewikkeld om slaapstoornissen te diagnosticeren en is waarschijnlijk een van de redenen waarom slaapstoornissen als comorbide stoornis vaak ondergediagnosticeerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een kenmerk van hypersomnolentie?

A. excessieve slaperigheid overdag
B. excessieve slapeloosheid
C. nachtelijke ademhalingsstoornissen
D. onbedwingbare slaapaanvallen overdag

A

A

16
Q

Bij welke slaapstoornis komen hallucinaties voor?

A. bij een ademhalingsgerelateerde slaapstoornis
B. bij narcolepsie
C. bij een non-remslaap-arousalstoornis
D. bij een remslaapgedragsstoornis

A

B

17
Q

Welke slaapstoornis komt het meest voor?

A. de ademhalingsgerelateerde slaapstoornis
B. de circadianeritme- slaap-waakstoornissen
C. insomnia
D. de non-remslaap-arousalstoornis

A

C

18
Q

Voor de diagnostiek van slaapstoornissen worden verschillende methoden gebruikt. Een daarvan is polysomnografie. Waar wordt polysomnografie voor gebruikt?

A. om bewegingsactiviteit en het licht in de ruimte te meten
B. om te bepalen wanneer de circadiane rustperiode aanvangt
C. voor het vaststellen van verschillende slaapstadia
D. voor het meten van slaperigheid

A

C

19
Q

Wat is de meest effectieve behandeling voor mensen met insomnia?

A. een CPAP-therapie in combinatie met het toedienen van melatonine

B. cognitieve gedragstherapie met gedragsinterventies, slaaprestricties en relaxatietechnieken

C. slaaphygiëne-adviezen zoals regelmatige slaaptijden en het inplannen van dutjes

D. psycho-educatie waarin aandacht besteed wordt aan het vermijden van uitlokkende factoren

A

B