Studietaak 13, H23 Flashcards

1
Q

In het hoofdstuk worden drie modellen geformuleerd waarin klassieke conditionering een belangrijke plaats inneemt. Welke zijn dat?

A
  1. het compensatoir model
  2. het appetitief model
  3. het sensitisatiemodel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Compensatoir model

A

Fysiologische processen en systemen in het interne milieu van de mens proberen een evenwicht of homeostase te handhaven. Wanneer er van deze homeostase wordt afgeweken, treden er adaptieve fysiologische responsen op om de homeostase te herstellen. Dat gebeurt ook bij het gebruik van middelen. Dat gebruik verstoort de homeostase immers aanzienlijk, en dus zullen er fysiologische responsen optreden.
Volgens het compensatoir model leidt een cue tot een geconditioneerde respons die beleefd wordt als een onweerstaanbare drang om het middel te gebruiken. Een confrontatie met een cue, bijvoorbeeld de stamkroeg, is voor het lichaam aanleiding om zich voor te bereiden door anticipatief te reageren, door dus de homeostase te herstellen, waardoor het gebruik van het middel geen lichamelijk nadeel met zich meebrengt. Het compensatoir model is echter niet altijd juist, want de confrontatie met de cue lokt ook reacties uit die lijken op het effect van het middel, zoals een vertraagde hartslag bij cues die leiden tot alcoholgebruik. En dat is in overeenstemming met het tweede model, het appetitief model.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sensitisatiemodel

A

Ook volgens dit model gaat het vooral om het belonende effect van het middel. Door de cues die het effect van het middel voorspellen wordt het gesensitiseerde beloningssysteem in de hersenen geactiveerd, waardoor een appetitieve respons in werking gezet wordt en er een sterke drang ontstaan om het middel te gebruiken. Met dit model is het ook te begrijpen dat veel middelen als stimulus voor elkaar kunnen optreden vanwege impliciete associaties, bijvoorbeeld de associatie tussen alcoholgebruik en sigaretten: bijvoorbeeld ‘bij alcohol hoort een sigaret’. De alcohol activeert het gesensitiseerde beloningssysteem waardoor een appetitieve respons geactiveerd wordt en er een sterke drang ontstaat om te roken en vice versa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Appetitief model

A

Volgens dit model gaat het vooral om het belonend effect van het middel. Cues ontlokken lichamelijke reacties die voorbereiden op de beloning van het middel, en staan daarmee gelijk aan de lichamelijke effecten van het middel, waardoor drang ervaren wordt die motiveert tot verder gebruik van het middel. Op de vraag of het compensatoire model of het appetitief model juist is, kan geen eenduidig antwoord gegeven worden. Voor beide modellen is er empirische steun.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is gokken in de DSM-5-TR opgenomen onder de verslavingsstoornissen en wat zijn de meest voorkomende criteria?

A

Gokken is in de DSM-5-TR opgenomen onder de verslavingsstoornissen omdat de onderliggende processen lijken op die van verslavingen. Gokken lijkt het beloningssysteem in de hersenen in vergelijkbare mate te stimuleren als bij middelengebruik. Een stimulus die aan gokken gerelateerd is, kan leiden tot een sterk verlangen naar gokken. ‘Preoccupatie met gokken’ en ‘proberen verlies goed te maken’ zijn de criteria die het vaakst voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke van de volgende middelen heeft een remmende werking op het centrale zenuwstelsel en een bewustzijnsverlagend effect?

A. heroïne
B. LSD
C. tabak
D. GHB

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het gebruik van online behandelingen binnen de verslavingszorg heeft een aantal voordelen. Kun je bedenken wat deze voordelen zijn?

A
  1. Een eerste voordeel is dat online behandelingen laagdrempelig zijn, vooral als anonieme deelname mogelijk is.
  2. Een tweede voordeel betreft de motivatie voor de behandeling. Die kan bij online behandelingen groter zijn omdat mensen meer autonomie ervaren.
  3. Ten slotte kan online behandeling plaatsvinden op een zelfgekozen plaats en tijdstip (een bijkomend voordeel is dat dit de cliënt reistijd en reiskosten bespaart).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Negatieve tolerantie

A

Bij herhaald gebruik van een middel is een lagere dosis van dat middel nodig om het gewenste effect te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Benoem de 3 groepen verdovende middelen

A
  1. Alcohol.
  2. Oploiden (morfine, heroïne, codeïne en methadon).
  3. Hypnotica (barbituraten: slaap en kalmering).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Benoem de 2 stimulerende middelden

A
  1. Amfetaminen.
  2. Cocaïne.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doen verdovende middelen?

A

Pijndempend effect en een remmende werking op het centrale zenuwstelsel. Slaperigheid treedt op, verwardheid, slapeloosheid, misselijkheid en euforie. Bij een te hoge dosis kan bewusteloosheid optreden.

-> Ontrekking: 4-12 uur onaangename gevolgen.
Soms ook ontrekking met waarnemingsstoornissen; intacte realiteitstoetsing, maar wel wanen door het middel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Benoem de 4 bewustszijnveranderende middelen

A
  1. Cannabis.
  2. Fencyclidinen.
  3. Hallucinogenen (oraal).
  4. Inhalantia (gasvormig snuiven).

-> verandering van de zintuigelijke waarnemingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doen stimulerende middelen?

A

Het heeft een stimulerende werking op het centrale zenuwstelsel.
Lage dosis-> prettig, opgewekt.
Hoge dosis-> angstig, prikkelbaar en achterdochtig.
Paranoïde wanen en hallucinaties komen vaak voor.

-> Ontrekking: De gebruiker is onrustig, prikkelbaar en soms depressief en slaapt 2/3 dagen heel veel.
Ook wel cocainedysforie genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly