Studietaak 15, H25 Flashcards

1
Q

De criteria van de American Psychological Association voor de classificatie van persoonlijkheidsstoornissen kunnen worden gegroepeerd onder drie begrippen. Welke begrippen zijn dit? Leg elk begrip nader uit.

A

De DSM-5-TR-criteria voor persoonlijkheidsstoornis kunnen samengevat worden aan de hand van drie p’s.

  1. Pathologisch. Er moet sprake zijn van een patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat sterk afwijkt van de verwachtingen en normen binnen de cultuur van het individu. Dit patroon kan zich uiten in cognities, affect, interpersoonlijk functioneren en/of impulscontrole. Bovendien moet dit patroon significante stress en lijden veroorzaken op sociaal, beroepsmatig of andere gebieden van functioneren. Dit lijden hoeft niet ervaren te worden door de persoon zelf; het kan ook ervaren worden door diens omgeving.
  2. Pervasief. Het patroon is niet flexibel en uit zich in meerdere gebieden van het leven, zowel persoonlijk als sociaal. Zo zal iemand die enkel impulsief eetgedrag laat zien, maar niet impulsief is op andere gebieden zoals bij seks of in het verkeer, niet voldoen aan het criterium impulsiviteit voor de borderlinepersoonlijkheidsstoornis.
  3. Persistent. Het patroon is stabiel en van lange duur, en is voor het eerst gezien tijdens de adolescentie of vroege volwassenheid. Verder moet er uitgesloten worden dat het patroon van persoonlijkheidstrekken eerder toe te schrijven is aan een andere psychische stoornis, of het gevolg is van het gebruik van medicijnen of drugs, of een andere medische toestand voordat een persoonlijkheidsstoornisdiagnose gesteld mag worden volgens DSM-5-TR.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een van de persoonlijkheidsstoornissen in cluster A is de paranoïde-persoonlijkheidsstoornis. Wat zijn daar de kenmerken van?

A

Het kenmerkende criterium voor patiënten met een paranoïde-persoonlijkheidsstoornis is een diep wantrouwen en achterdocht naar andermans motieven. Ze hebben de fundamentele verwachting dat ze uitgebuit of gekwetst zullen worden en zijn voortdurend op zoek naar bewijs daarvan, ook al zijn daar geen objectieve aanwijzingen voor. Ze zullen anderen daarom zelden in vertrouwen nemen. Ze interpreteren onschuldige opmerkingen van anderen vaak als een verborgen belediging of bedreiging en zijn vaak jaloers. Ze zijn vaak lichtgeraakt en kunnen snel in de tegenaanval gaan. Vaak koesteren ze buitenproportioneel veel wrok.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een van de persoonlijkheidsstoornissen in cluster B is de borderline-persoonlijkheidsstoornis. Wat zijn hier de kenmerken van?

A

De borderline-persoonlijkheidsstoornis is een van de meest complexe persoonlijkheidsstoornissen door de grote waaier aan symptomen en de snelle fluctuatie daarin. De kern van de borderlinestoornis is best te beschrijven als instabiliteit. Deze instabiliteit uit zich in relaties, zelfbeeld, gevoel en/of impulsiviteit. Het is vaak moeilijk voor borderlinepatiënten om een goed omlijnd beeld van zichzelf te hebben. Bovendien wisselen hun prioriteiten, doelen en voorkeuren vaak. Stemmingswisselingen zonder duidelijke externe oorzaken komen vaak voor. Ze doen vaak verwoede pogingen om te vermijden in de steek gelaten te worden, ervaren vaak lange perioden van leegte en hebben de neiging te dissociëren of tijdelijk erg achterdochtig te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke aanwijzingen zijn er vanuit wetenschappelijk onderzoek voor het bestaan van biologische oorzaken van de antisociale-persoonlijkheidsstoornis?

A

Er zijn aanwijzingen voor een biologische grondslag voor met name de antisociale-persoonlijkheidsstoornis op basis van verschillende wetenschappelijke studies. Zo vond Ferguson (2010) op basis van zijn meta-analyse van studies bij tweelingen dat 56 procent van het antisociaal gedrag toe te schrijven zou zijn aan genen.

Andere studies onder mensen met een antisociale-persoonlijkheidsstoornis richtten zich op specifieke hersengedeelten. Zo is er bij mensen met een antisociale-persoonlijkheidsstoornis bewijs gevonden voor een groter volume van de witte stof (white matter) in het corpus callosum dan bij mensen uit de controlegroep (Jiang et al., 2017). Dat speelt een rol in cognitie, affect en emotieregulatie. Ook blijkt de interhemisferische functionele connectiviteit toegenomen (Raine et al., 2006) en een disregulatie in serotonerge en dopaminerge systemen (Soderstrom et al., 2011).

De laatste jaren echter wordt gepleit voor een meer genuanceerd beeld. Met name de interactie tussen biologische en sociale factoren zouden antisociaal en gewelddadig gedrag kunnen verklaren. Zo werd aangetoond dat kinderen die het meeste antisociale gedrag laten zien, vaker langdurig en/of meermaals misbruikt waren alsook een lage MAOA-gen-activiteit vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke aanwijzingen zijn er vanuit wetenschappelijk onderzoek voor het bestaan van cognitieve oorzaken van persoonlijkheidsstoornissen?

A

Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat de cognitieve schema’s van mensen met persoonlijkheidsstoornissen disfunctioneler, negatiever en zelfonderhoudend zijn.

Er is ook bewijs dat deze schema’s een mediërende relatie hebben tussen vroege kwetsbaarheidsfactoren en persoonlijkheidsstoornissen. Aangetoond werd dat misbruik in de kindertijd bijdraagt aan de ontwikkeling van borderlinegerelateerde schema’s, die op hun beurt weer leidden tot borderlinetrekken (Arntz et al., 1999).

Daarnaast is er bewijs voor zogenaamde schemamodi, ofwel constellaties van emoties, gedragingen en overtuigingen. Het idee hierachter is dat mensen met bepaalde persoonlijkheidsstoornissen veel verschillende modi hebben en vaak wisselen tussen deze modi. Zo laten mensen met een borderline-persoonlijkheidsstoornis een sterke switch in modi zien wanneer ze geconfronteerd worden met traumagerelateerde stimuli en kunnen dan een sterke onthechting (‘onthechte beschermer’-modus) vertonen (Arntz et al., 2005). Modi zijn in het algemeen sterker aanwezig bij mensen met persoonlijkheidsstoornissen dan bij gezonde mensen of bij mensen met andere klinische stoornissen (Arntz et al., 2005).

Een ander aspect van de cognitieve theorie richt zich op zogenaamde cognitieve biases, of systematische fouten in informatieverwerking. Zo vertonen mensen met een dwangmatige- persoonlijkheidsstoornis een sterk verhoogde aandacht voor details (Yovel et al., 2006). Mensen met een borderline-persoonlijkheidsstoonis blijken dan weer verhoogde aandacht te hebben voor negatieve of borderlinespecifieke woorden zoals misbruik of verlating (Arntz et al., 2000; Sieswerda et al., 2007).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Volgens de DSM-5-TR kunnen (trekken van) persoonlijkheidsstoornissen pas als pathologisch worden bestempeld als deze sterk afwijken van de verwachtingen en normen binnen de cultuur van het individu.

Sociale regels over gedragsnormen kunnen sterk verschillen tussen culturen. Kun je wat voorbeelden geven?

A

Afhankelijkheid wordt in collectivistische culturen als minder pathologisch gezien dan in individualistische culturen, omdat collectivistische culturen meer gericht zijn op onderlinge afhankelijkheid en groepswelzijn.
Ook emotionele expressie is sterk cultureel bepaald. Mensen uit de mediterrane cultuur zijn meer expressief en dramatisch en gebruiken meer gebaren dan in bijvoorbeeld Noord-Europese culturen, die dergelijk gedrag foutief kunnen interpreteren als een histrionische- of borderline-persoonlijkheidsstoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke van de volgende persoonlijkheidsstoornissen behoort niet tot het ‘angstige’ cluster zoals dat in DSM-5-TR wordt onderscheiden?

A. de afhankelijke-persoonlijkheidsstoornis

B. de dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis

C. de vermijdende-persoonlijkheidsstoornis

D. de paranoïde-persoonlijkheidsstoornis

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het hoofddoel van de dialectische gedragstherapie (Linehan, 1996) voor borderlinepatiënten?

A

Het verwerven van vaardigheden met betrekking tot intermenselijk contact, zelfregulering, emotieregulering en frustratietolerantie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Met de bewering dat persoonlijkheidsstoornissen ‘egosyntoon’ zijn, wordt bedoeld dat een persoon met deze stoornis

A

de problemen ziet als een deel van zichzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke van de volgende trekken behoort niet tot de diagnostische DSM-5-TR-kenmerken van een antisociale-persoonlijkheidsstoornis?

A. achterdocht

B. impulsiviteit

C. liegen of anderen duperen

D. prikkelbaarheid

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke persoonlijkheidsstoornissen behoren tot cluster A?

A

Paranoide
Schizoide
Schizotypische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Paranoide persoonlijkheidsstoornis

A

Diep wantrouwen en achterdocht tegenover andermans motieven. Ze zijn ook continu opzoek naar bewijs dat ze achtergesteld of uitgebuit worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Schizoïde persoonlijkheidsstoornis

A

Eenlingen: puur door de behoefte aan alleen zijn. Ze hechten weinig waarde aan de mening van anderen, ze tonen weinig interesse in seks en zijn vaak emotioneel vlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Schizo typische persoonlijkheidsstoornis

A

Eigenaardigheden in gedachten, gedrag en uiterlijk. Betrekking ideeën komen vaak voor. Ze kunnen aangeven bovennatuurlijke ervaringen te hebben of magisch te kunnen denken. Ook hier speelt mee dat ze weinig vertrouwelingen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke persoonlijkheidsstoornissen behoren tot cluster B

A
  1. Anti-sociale
  2. Borderline
  3. Historische
  4. Narcistische
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Antisociale persoonlijkheidsstoornis

A

Diepgaand patroon voor en van schending aan de rechten van anderen. De bijbehorende criteria zijn veelvuldig en veel soortig crimineel gedrag. Vaak ontbreken spijtgevoelens.
-> vanaf 18 jaar, maar er moet wel sprake zijn geweest van voor het 15e jaar van een gedragsstoornis.

17
Q

Borderline

A

Veel mogelijke symptomen en snelle fluctuatie daarvan. Instabiliteit.

18
Q

Histrionische persoonlijkheidsstoornis

A

Theatraal, buitensporig emotioneel en aandacht vragen. Ze wisselen vaak van mening en kunnen mensen die ze amper kennen als ‘goede vrienden’ beschouwen.

19
Q

Narcistische persoonlijkheidsstoornis

A

Grootheidsgevoelens (in fantasie of gedrag), behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie. Ze beschouwen zichzelf als uniek en uitzonderlijk en verwachten ook dat anderen zich hierin erkennen. Ze vinden vaak dat ze een bijzondere behandeling verdienen en en hebben een lage dunk van anderen en kunnen agressief uit de hoek komen.

20
Q

Welke persoonlijkheidsstoornissen behoren tot cluster C?

A
  1. vermijdende
  2. Afhankelijke
  3. Dwangmatige
21
Q

Vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A

Uit de weg gaan van sociale situaties uit angst te kort te schieten. Ze zijn hypergevoelig en rumineren veel (piekeren) over hun minderwaardigheidsgevoelens. Er is ook geen bereidheid om nieuwe dingen te proberen.

22
Q

Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A

Angst niet voor zichzelf te kunnen zorgen. Ze willen dat anderen beslissingen voor hen nemen en zijn geneigd andere gelijk te geven. er is ook sprake van extreme angst om alleen gelaten te worden.

23
Q

Dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis

A

Orde en perfectionisme. In beslag genomen door details en minder efficiënt werken. Ze zijn erg streng voor zichzelf, erg precies en gierig. Koppig en star en niet bereid zich aan te passen aan anderen. Ze leggen anderen ook vaak hun eisen op.