Studietaak 7, H17 Flashcards

1
Q

Depersonalisatie

A

Bij depersonalisatie geldt een gevoel van vervreemding tegenover de eigen persoon en het eigen lichaam. Het eigen lichaam wordt ervaren als niet vertrouwd of onecht. Men heeft de ervaring buiten het eigen lichaam te staan: handen bijvoorbeeld worden niet waargenomen als de eigen handen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Derealisatie

A

Bij derealisatie is er sprake van vervreemding van de omgeving. Dan wordt de omgeving als niet vertrouwd en onecht ervaren. De wereld wordt ervaren als vervormd of in een droom of wordt als het ware waargenomen vanachter glas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom zouden depersonalisatie en derealisatie lijdensdruk veroorzaken?

A

Het realiteitsbesef bij zowel depersonalisatie als derealisatie blijft intact. Handen worden niet waargenomen als de eigen handen, maar tegelijkertijd is er het besef dat het wel de eigen handen zijn. En de wereld wordt ervaren als onecht, vervormd en vaag terwijl het besef er is dat dat niet klopt. Dat kan bedreigend en beangstigend zijn en de betrokkene het gevoel geven ‘gek te worden’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg kort uit wat een dissociatieve-identiteitsstoornis is.

A

Bij een dissociatieve-identiteitsstoornis is er sprake van meerdere persoonlijkheidstoestanden of identiteiten, die als het ware een afzonderlijk leven leiden, met een zekere mate van autonomie functioneren en de controle over het gedrag afwisselend overnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom zou een dissociatieve-identiteitsstoornis lijdensdruk veroorzaken?

A

Er is bij een dissociatieve-identiteitsstoornis sprake van een discontinuïteit in zelfcontrole, omdat de verschillende identiteiten de controle overnemen. De persoon heeft geen controle over zijn/haar identiteiten. De identiteiten kunnen zich plotseling uiten in observeerbaar gedrag, wat voor de omgeving aanleiding kan zijn om te denken dat de betrokkene ‘gek geworden’ is.

Het schema-modusmodel verklaart dissociatieve symptomen vanuit modi en wisselingen tussen deze modi. In de disfunctionele kindmodi ervaren mensen intensieve aversieve emoties, zoals eenzaamheid, wantrouwen, woede en impulsiviteit. De disfunctionele oudermodi worden gekenmerkt door geïnternaliseerde negatieve overtuigingen over het zelf, die gepaard kunnen gaan met een lage zelfwaardering, veel zelfhaat, schuld, schaamte of extreem hoge eisen. Het spreekt voor zich dat deze modi lijdensdruk veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe worden dissociatieve stoornissen gediagnosticeerd?

A

Voor het screenen op een dissociatieve stoornis zijn er diverse vragenlijsten beschikbaar. Op basis van de scores op deze lijsten kunnen er echter geen conclusies getrokken worden aangaande de aan- of afwezigheid van dissociatieve stoornissen; het zijn screeningsinstrumenten. Bij een hoge score op deze lijsten is er een klinisch interview nodig waarin een onderscheid gemaakt wordt tussen dissociatieve amnesie, depersonalisatie, derealisatie, identiteitsverwarring en identiteitswijziging. Op basis van de ernstscores op deze clusters, en op basis van observaties tijdens het klinisch interview en van differentiaal-diagnostische overwegingen kan de aan- of afwezigheid van dissociatieve stoornis geconstateerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Er zijn een aantal nieuwe behandelmethoden ontwikkeld voor dissociatieve stoornissen. Wat was de aanleiding daarvoor?

A

De ontwikkeling van dit nieuwe aanbod is mede in gang gezet door de bevindingen dat er bij mensen met DIS geen sprake is van afgesplitste identiteiten en amnesie tussen identiteiten. Uit onderzoek blijkt dat er sprake is van overdracht van kennis tussen identiteiten op het gebied van episodisch, semantisch, autobiografisch en procedureel geheugen. Ook blijkt uit onderzoek dat een stabilisatiefase voorafgaand aan de traumaverwerkingsfase, zoals noodzakelijk verondersteld wordt bij de psychodynamische psychotherapie, niet noodzakelijk is en geen toegevoegde waarde heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke zijn die nieuwe behandelmethoden voor dissociatieve stoornissen?

A
  1. Korte traumagerichte behandeling-> Daarbij wordt ervan uitgegaan dat DIS-klachten in stand gehouden worden door vermijdingsgedrag en disfunctionele overtuigingen over dissociatie en geheugen.
  2. Schematherapie-> Het doel is traumaverwerking, de gezonde volwassen kant te laten groeien en het onder controle krijgen van disfunctionele modi.
  3. Unified protocol for DIS-> Het Unified Protocol is een transdiagnostische behandeling, gebaseerd op cognitief-gedragsmatige principes. In deze behandeling wordt onderzocht welke gedachten, gevoelens en gedrag samenhangen met de presentatie van dissociatieve symptomen en welke (inter)persoonlijke variabelen samenhangen met de verergering dan wel vermindering van de symptomen. De behandeling is er niet op gericht om persoonlijkheidsidentiteiten te integreren, maar om met emoties om te gaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uit een recent Amerikaans onderzoek naar de comorbiditeit van dissociatieve stoornissen blijkt dat

A. een unipolaire depressie vaak samengaat met depersonalisatie/derealisatie.

B. autismespectrumstoornis vaak samengaat met depersonalisatie/derealisatie.

C. een obsessief-compulsieve stoornis vaak samengaat met DIS.

D. een angststoornis vaak samengaat met DIS.

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Er is beperkt longitudinaal onderzoek gedaan naar de bijdragen van omgevingsfactoren aan de ontwikkeling van dissociatieve stoornissen. Uit dit onderzoek blijkt dat

A. seksueel misbruik en ernstige lichamelijke mishandeling in de kindertijd vaak voorkomende antecedenten te zijn van depersonalisatie/derealisatie in de volwassenheid.

B. seksueel misbruik en ernstige lichamelijke mishandeling in de kindertijd vaak voorkomende antecedenten zijn van DIS in de volwassenheid.

C. een gedesorganiseerde hechtingsstijl in de kindertijd een voorspellende factor is voor dissociatieve symptomen in de volwassenheid.

D. biologische kwetsbaarheid en herhaalde blootstelling aan opvoeders met een angststoornis een voorspellende factor is voor DIS.

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tot voor kort bestond het behandelaanbod voor mensen met DIS voornamelijk uit een psychodynamische psychotherapie. Deze behandeling bestaat uit drie opeenvolgende fasen. Welke zijn dat?

A. 1) stabilisatie, 2) interoceptieve exposure aan symptomen, 3) traumaverwerking

B. 1) stabilisatie, 2) traumaverwerking, 3) integratie van de verschillende persoonlijkheidstoestanden

C. 1) traumaverwerking, 2) emoties herkennen, 3) emoties reguleren

D. 1) traumaverwerking, 2) emoties herkennen, 3) stabilisatie

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dissociatie

A

Een ervaren verstoring van of discontinuïteit in normaliter geïntegreerde functies waaronder het bewustzijn, geheugen, identiteit, emoties, waarneming, lichaamsbeweging en het motorisch functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dissociatieve amnesie

A

Onvermogen om zich belangrijke autobiografische informatie te herinneren, gewoonlijk van traumatische, stressvolle aard. Het kan specifieke amnesie zijn voor een specifieke gebeurtenis of gegeneraliseerde amnesie voor (delen van) de levensgeschiedenis.
-> inconsistent met gewone vergeetachtigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fugues

A

Iemand komt bij bewustzijn op een plek zonder te weten hoe hij/zij daar terecht is gekomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dissociatieve identiteitsstoornis (DIS)

A

2 of meer afzonderlijke persoonlijkheidstoestanden of identiteiten (identiteitsfragmentatie). Het gaat gepaard met een duidelijke discontinuïteit in zelfbeleving en gevoel van zelfcontrole en kan gepaard gaan met het ervaren van verandering in onder andere affect, cognitie en gedrag.
De manifestatie van verschillende persoonlijkheid toestanden kan zich uitten in observeerbaar gedrag en door anderen in de omgeving worden opgemerkt of alleen door de persoon zelf worden gerapporteerd.
Inter-identiteitsamnesie komt vaak voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 4 categorieën voor andere gespecificeerde dissociatieve stoornissen?

A
  1. chronische en recidiverende symptomen, waarbij geen dissociatieve amnesie wordt gerapporteerd en minder duidelijke discontinuïteit in de zelfbeleving.
  2. Identiteitsstoornis door langdurige en intense gedwongen gedacht beïnvloeding (indoctrinatie of marteling).
  3. Acute dissociatieve reacties op stressvolle gebeurtenissen, variërend van een uur tot maximaal een maand.
  4. Dissociatieve trance, gekenmerkt door een acute vernauwing of compleet verlies van het bewustzijn door de directe omgeving.
16
Q

Conversie stoornis

A

Als het gaat om veranderingen in willekeurige motorische of sensorische functies die niet te verklaren zijn door neurologische- of andere somatische stoornissen.

17
Q

Beschrijf het traumamodel in relatie tot dissociatieve stoornissen

A

Stress-diathesemodel, veronderstelt een directe relatie tussen vroegkinderlijk ernstig trauma en het ontstaan van dissociatieve klachten met name bij individuen met genetische aanleg.
-> copingmechanisme.

18
Q

Beschrijf het sociaal-cognitieve model in relatie tot dissociatieve stoornissen.

A

Onder invloed van media, sociaal-culturele overtuigingen en suggestieve technieken van behandelaars zouden de klachten zijn ontstaan.

19
Q

Beschrijf het schema-modus model in relatie tot dissociatieve stoornissen

A

Interactie tussen genetische kwetsbaarheid, temperament en omgevingsfactoren. Traumatisering in de vroege kindertijd leidt tot de ontwikkeling van de maladaptieve schema’s. Ook ontwikkeling van modi: tijdelijke gemoedstoestanden van een geactiveerd schema en een copingsstijl.
-> Vanuit modi en wisselingen in modi: ofwel frequence wisselingen of rigiditeit in modi. Ook kunnen de wisselingen adaptiever zijn.

20
Q

Reificatie

A

Het labelen van identiteitstoestanden als ‘aparte’ personen.

21
Q

Wat zijn de comorbide stoornissen bij depersonalisatie en derealisatie?

A

-Unipolaire depressie (73%)
-Angststoornis (64%)
-Obsessief-compulsief (21%)
-Vermijdende persoonlijkheidsstoornis (23%)
-Borderline (21%)

22
Q

Comorbide stoornissen met DIS

A

-PTSS (70-100%)
-Depressie (83%)
-Verslaving (83-96%)
-Hoofdpijn (79-91%)
-Somatoforme stoornissen (35-61%)