Redeneren: V. Structurele redeneerfouten Flashcards

1
Q

bias

A

‘vooroordeel’, ‘vooringenomenheid’, ‘tunneldenken’, ‘neiging’
= neiging om bepaalde info te verwerken in overeenstemming met wat we reeds weten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

fundamentele attributiefout

A

de neiging om ons eigen gedrag niet op dezelfde manier te verklaren als dat van anderen
de ongelukkige afloop van een handeling verklaren we bij onszelf door naar de omringende omstandigheden te kijken, maar bij anderen schrijven we dat gemakkelijk toe aan een kwaadwillige intentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

heuristiek

A

1) algemeen: een praktische benadering om iets te vinden, te ontdekken of op te lossen
2) cognitieve psychologie: redeneringen die we gebruiken om op een eenvoudige en efficiënte manier een probleem of casus op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verankering

A

neiging om meer gewicht te hechten aan initieel beschikbare info

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bevestigingsbias

A

de neiging om nieuwe info zo te zoeken, te interpreteren en te onthouden dat ze strookt met eerdere opvattingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

opvattingspersistentie

A

moeite om afstand te nemen van vertrouwde ideeën, opvattingen en overtuigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verliesaversie = loss aversion

A

neiging om verlies te vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

toeëigeningseffect = endowment effect

A

meer waarde hechten aan wat je hebt dan aan wat je niet hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dual process-theorieën

A

theorieën die vertrekken van een onderscheid tussen twee manieren van redeneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

delphidenkfout

A

wanneer je vage voorspellingen creatief invult zodat ze steeds effectief kloppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cognitieve dissonantie

A

mentale ongemak dat je ervaart wanneer je twee conflicterende ervaringen hebt en dat ervoor zorgt dat je die ervaringen herformuleert zodat ze je niet langer ongemakkelijk doen voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

just world belief

A

geloof dat de wereld intrinsiek rechtvaardig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

belief bias

A

de neiging om geldigheid van redenering te verwarren met geloofwaardigheid van conclusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

post hoc ergo propter hoc

A

‘na dit dus als gevolg van dit’ = ‘nadat dus doordat’

Neiging om te denken dat A de oorzaak is van B omdat A voor B plaatsvond (abductieve drogreden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cum hoc ergo porpter hoc

A

‘tegelijk met dit dus als gevolg van dit’ = ‘tezamen met dus doordat’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hindsight bias

A

neiging om plaatsgevonden gebeurtenis als voorspelbaar te beschouwen, ook al had je voordien geen relevante gegevens voor die voorspelling

17
Q

bevestigingsheuristiek

A

neiging om kans dat gebeurtenis plaatsvindt te verwarren met het gemak waarmee je die gebeurtenis kan inbeelden

18
Q

affectheuristiek

A

neiging om lastige vragen onbewust te vervangen door gemakkelijke vragen (en die dan te beantwoorden)
‘heuristiek waarbij de emoties van het moment de te nemen beslissing beïnvloedt’

19
Q

representativiteitsheuristiek

A

neiging om oordeel te baseren op de mate waarin de optie aansluit bij de beschrijving en niet op de relevante achtergrondinformatie

20
Q

base rate neglect/ base rate fallacy

A

de neiging om relevante achtergrondinformatie waarover we op voorhand beschikken te negeren

21
Q

de drogreden van de gokker

A

de (verkeerde) overtuiging dat, als een gebeurtenis vaker dan normaal heeft plaatsgevonden in het verleden, die gebeurtenis minder vaak zal plaatsvinden in de toekomst

22
Q

WYSIATI

A

What You See Is All There Is, systeem 1 denken houdt zich enkel bezig met wat er op dat ogenblik voor handen is

23
Q

Framing effect

A

Neiging om vaker te kiezen voor optie als die positief wordt geformuleerd

24
Q

is/ought-drogredenering

A

je leidt onterecht uit het bestaan van een feitelijke toestand een normatief oordeel af