Argumenteren: IV. Argumentatieschema's Flashcards
argument van bijzondere geplaatstheid = argument from a position to know
Voor onderbouwing van stelling grijp je terug naar feit dat A goed geplaatst is om het te weten
argumenten op basis van inhoudelijke deskundigheid
Beroep op iemands expertise om stelling te onderbouwen
argumentum ad verecundiam
argument op basis van bescheidenheid = argument op basis van deskundigheid
halo-effect
we dichten meer waarde toe aan meningen van experten louter en alleen omdat ze van experten afkomstig zijn, ook al ligt het onderwerp niet in hun vakgebied,
neiging om te denken dat expertise ‘uitstraalt’ naar andere domeinen
argument op basis van de persoon
je koppelt de persoon aan de stelling die hij/zij verdedigd
beledigingsvariant van het ad hominem-argument
je doet een beroep op verachtelijke kenmerken, de morele verdorvenheid of de karaktertrekken van je gesprekspartner die je publiek negatief ervaart
omstandigheidsvariant van het ad hominem-argument
je doet een beroep op de persoonlijke eigenschappen van je gesprekspartner, zijn eerdere ervaringen of de omstandigheden waarin hij zich bevindt
inconsistentievariant van het ad hominem-argument
Stelling of argument is onwaar of ondeugdelijk omdat ze in tegenspraak is met wat steller eerder heeft gedaan (‘context voor stelling en argument’)
tu quoque-drogreden
je focust je specifiek op een eerdere uitspraak of eerder gedrag van je gesprekspartner, je meent dat de stelling van je gesprekspartner niet klopt, omdat zijn gedrag er niet mee strookt
two wrongs don’t make a wright
ene negatieve daad heft andere niet op
valseconsensuseffect
er onterecht vanuit gaan dat je mening een consensus vertegenwoordigt (‘ik denk dat, dus iedereen zal dat wel denken’)
argumentum ad populum
beroep op het volk, argument dat gebaseerd is op gedeelde overtuiging
bandwagon effect
omdat veel mensen het denken, zullen ze wel gelijk hebben
wisdom of the crowds
mediaanschatting ligt dichter bij de waarheid dan jouw schatting
argument op basis van de gevolgen
je onderbouwt je stelling door gebruik te maken van de negatieve of positieve gevolgen die daaraan verbonden zijn