Redeneren: II. Bouwstenen van redeneringen Flashcards

1
Q

gevolgtrekking = inferentie

A

de activiteit waarmee je tot een besluit komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

redeneren

A

een aaneenschakeling van beweringen, waarbij 1 bewering (conclusie) wordt afgeleid uit 1 of meerdere andere beweringen (premissen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

voorwaardelijke uitspraak

A

bevat 2 delen:
eerste deel: voorwaarde (= antecendens = het voorafgaande = omdat ‘als’ eerst komt)
tweede deel: het gevolg (= consequens = het erop volgende = omdat ‘dan’ nadien komt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

premisse

A

een stelling die in een redenering gebruikt wordt om een conclusie te rechtvaardigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een bewering

A

je bevestigd de waarheid of onwaarheid van een propositie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welwillendheidsprincipe

A

geef de voorkeur aan een interpretatie die strookt met het beeld van de spreker als een redelijk en nadenkend persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

noodzakelijke voorwaarde

A

een voorwaarde is een noodzakelijke voorwaarde als de niet-vervulling van die voorwaarde ervoor zorgt dat het gevolg onmogelijk kan intreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voldoende voorwaarde

A

een voorwaarde is een voldoende voorwaarde als de vervulling van die voorwaarde ervoor zorgt dat het gevolg sowieso intreedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kosmische noodzaak

A

veronderstellen dat het niet anders anders kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

contrapositieve versie van de oorspronkelijke voorwaardelijke uitspraak

A

je verwisselt antecedens en consequens van plaats en plaatst voor beide een negatieteken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

contrapositie

A

een voorwaardelijke uitspraak en haar contrapositieve versie zijn logisch gezien gelijkwaardig

p -> q is gelijkwaardig aan niet q -> niet p

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

conversen

A

zinnen waarbij je de voorwaardelijke uitspraak omkeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

enthymeem

A

één of meerdere premissen worden verzwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

equivalentie

A

een voorwaarde is zowel voldoende als noodzakelijk ()

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

implicatie

A

een voorwaarde is voldoende (->)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

replicatie

A

voorwaarde is noodzakelijk (