Argumenteren: V. drogredenen Flashcards

1
Q

drogredenen

A

argumenten die onterecht overtuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

compositie

A

een drogreden waarbij je onterecht concludeert dat iets waar is voor het geheel op basis van het feit dat het waar is voor een deel van het geheel
(van deel naar geheel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

divisie

A

een drogreden waarbij je onterecht concludeert dat iets waar is voor een deel op basis van het feit dat het waar is voor het geheel
(van geheel naar deel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

foutieve disjunctie

A

een drogreden waarbij je een inclusieve disjunctie en exclusieve disjunctie door elkaar haalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

inclusieve disjunctie

A

minstens één van beide proposities is waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

exclusieve disjunctie

A

slechts één van beide porposities is waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vals dilemma

A

drogreden waarbij je doet alsof er maar twee mogelijkheden zijn maar eigenlijk zijn er meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

contradictoir

A

uitspraken kunnen niet allebei waar én niet allebei onwaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

contrair

A

uitspraken kunnen niet allebei waar maar wel allebei onwaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vals compromis = argumentum ad temperantiam

A

drogreden waarbij je onterecht concludeert dat als twee stellingen betwist zijn, een compromis tussen die twee standpunten de waarheid is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

non sequitur = volgt niet

A

je trekt een conclusie die niet uit de premissen volgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

overhaaste veralgemening = hasty generalisation

A

je inferentie is gebaseerd op een te gering aantal gevallen, de algemene regel die je uit die gevallen induceert is dus niet correct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dicto simpliciter

A

doen alsof algemene regel absolute regel is (= je doet onterecht alsof er geen uitzonderingen bestaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

cirkelredenering

A

je gebruikt je conclusie impliciet als een premisse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

herhalingsvariant

A

je argument of conclusie is eigenlijk slechts een herformulering van je premisse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

circulariteit

A

je stelt je mening voor als een argument

17
Q

impertinente argumenten

A

aangedragen informatie ondersteunt de stelling niet

18
Q

triviale argumenten

A

dragen geen nieuwe informatie aan

19
Q

ad numerum

A

de meerderheid heeft gelijk

20
Q

ad antiquitatem

A

de traditionele opvatting kan niet verkeerd zijn vanwege haar oude karakter

21
Q

ad novitatem

A

de recente opvatting moet wel juist zijn vanwege haar nieuwugheid

22
Q

ad crumenam

A

de welvarendheid van de spreker is een belangrijke indicatie van diens betrouwbaarheid

23
Q

ad lazarem

A

de armoede van de spreker speelt in zijn voordeel

24
Q

equivocatie

A

je wisselt de ene betekenis van een woord in je redenering in voor een andere betekenis

25
Q

vergiftigen van de bron

A

Ongunstige informatie verspreiden over het onderwerp waardoor het negatief wordt belicht

26
Q

shifting ground

A

verschuiving van het onderwerp: ‘eigenlijk bedoelde ik iets anders’

27
Q

jumping to conclusions

A

je trekt te snel conclusies uit bepaald observaties

28
Q

misbruik van etymologie

A

drogreden waarbij je verwijst naar de herkomst van het woord

29
Q

relativisme

A

als alles faalt, gelijkspel uit de brand proberen te slepen