Redeneren: III. Soorten redeneringen Flashcards
Deductieve redeneringen
Redeneringen waar men de geldigheid van de conclusie afleidt (deduceert) uit de geldigheid van de premissen
(algemeen -> concreet)
inconsistent
onmogelijkheid dat proposities tegelijk waar zijn
consistentie
een logisch begrip dat aangeeft dat een aantal proposities samen tegelijk waar kunnen zijn
coherentie
een inhoudelijk begrip dat aangeeft dat een aantal proposities elkaars geloofwaardigheid ondersteunen
puzzeldenkfout
de fout om coherente verhalen (sowieso) als waar beschouwen
contradictoir
twee uitspraken zijn contradictorisch aan elkaar als ze onmogelijk tegelijk waar kunnen zijn en tegelijk onwaar kunnen zijn
contrair (contramax)
twee uitspraken zijn contrair aan elkaar als ze onmogelijk allebei waar kunnen zijn, maar mogelijk allebei onwaar kunnen zijn
subcontrair (submin)
twee uitspraken zijn subcontrair aan elkaar als ze onmogelijk allebei onwaar kunnen zijn, maar wel mogelijk allebei waar kunnen zijn
syllogisme
twee premissen (propositio maior - propositio minor) leiden tot een logische conclusie
inductief redeneren
niet vertrekken vanuit de algemene regel maar vanuit een concreet geval (dus omgekeerde van deductief redeneren)
doel: algemene uitspraak over niet-geobserveerde gevallen
(concreet -> algemeen)
a priori-waarschijnlijkheid
geeft aan hoe waarschijnlijk je conclusie is voordat je aan je observaties begint
a posteriori-waarschijnlijkheid
geeft aan hoe waarschijnlijk je conclusie is nadat je aan je observaties hebt gedaan
abductief redeneren
concrete waarneming -> concrete hypothese
verklaring
legt het verband tussen een bepaalde waarneming en een bepaalde hypothese die die waarneming verklaart
explanandum
hetgeen verklaard moet worden