Juridisch argumenteren: IV. Juridische argumentatieschema's Flashcards

1
Q

interpretatie

A

middel om een doel te bereiken, het proces dat je van regel naar norm brengt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gezag

A

Verzamelterm voor o.a. traditie, natuur der dingen of deskundigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

betekenisregels

A

regels die bepalen welke betekenis bepaalde woorden moeten krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

grammaticale interpretatie

A

de gebruikelijke betekenis van woorden staat centraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Taalunie

A

de beleidsorganisatie die het Nederlands wereldwijd ondersteunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gebruikelijke betekenis

A

de manier waarop een ruime groep taalgebruikers de betekenis gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

systematisch argument

A

argument ontlenen aan verband tussen de te interpreteren rechtsregel en andere relevante elementen van het rechtssysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

contextuele harmonisatie

A

Betekenis rechtsregel: niet afleiden uit andere regel, maar uit algemene systematiek
Betekenis regel moet stroken met betekenis die aan rest wet wordt gegeven: interpreteren in licht van andere bepalingen van die wet
Doel: harmonieuze samenhang met andere elementen van wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

limitatieve/uitputtende opsommingen

A

geven aan dat het rechtsgevolg enkel van toepassing is op hetgeen vermeld is in de opsomming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

niet-limitatieve/enuntiatieve opsommingen

A

vermelden slechts voorbeelden van wat onder de regel valt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

consistentie

A

twee uitspraken zijn consistent als ze elkaar niet tegenspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

coherentie

A

twee uitspraken zijn coherent als ze elkaar niet tegenspreken en bovendien samenhangend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

teleologische argumentatie

A

op basis van strekking van de norm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ratio legis

A

normdoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

teleologische reductie

A

toepassingsgebied naar spraakgebruik kan worden ingeperkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarden

A

ideeën die mensen of groepen van mensen hebben over wat wenselijk, gepast, goed of slecht is

17
Q

argumenten op basis van waarden

A

een waarde, belang of beginsel gebruiken om je stelling kracht bij te zetten

18
Q

dambreukargument

A

een argument waarbij je beroep doet op de zware (en ondraaglijke) gevolgen die een interpretatie kan hebben voor een groot aantal personen

19
Q

rechtsmacht

A

de bevoegdheid voor de rechterlijke macht om geschillen te beslechten

20
Q

algoritme

A

een proces of een set van regels die je moet volgen om een bepaald probleem op te lossen